De dertiende
Parijs, 14 April [1931]
De zeven jaren van Gaston Doumergue's bewind mogen in de Fransche geschiedenis geboekstaafd worden als bij uitstek vette. De crisis nijpt, daar gaat niets van af. Doch wie nijpt de crisis? Waar en hoe? De café's zijn stampvol van den morgen tot den nacht. Niet de groote luxe-restaurants, maar de kleine, vuile, overtalrijke kroegen der volksbuurten. De drank is er niet goedkoop, doch men zwelgt er, tot men niet meer kan bij 't orgelen der harmonica's. De bioscopen, dito, komen ruimte tekort. De Blauwe Engel, Vier van de Infanterie, In 't Westen niets nieuws, kennen sinds maanden ongehoorde successen. Men wordt niet zat van ze te zien en nog eens te zien. Op de populaire markten waant men zich in luilekkerland. Alles is duur, doch niets lijkt te duur voor de brave huismoeders, die de hemel weet waar het geld vandaan halen. Om er een kip te bemachtigen moet men met de kippen opstaan. De vrouwen dragen bont, keurige toiletjes en broos, fijn schoeisel. De kinderen loopen gekleed of ze zoo uit een prijs-courant stappen van het Louvre. De renvelden krioelen van liefhebbers en ieder wedt. Op feestdagen worden de treinen verdubbeld. Verdriedubbeld; en niet voor reizen van een half uur, naar de bosschen van Saint-Germain of Marly-le-Roi, maar voor lange afstanden, naar Bretagne, naar Chambéry, naar de Riviera. Men bestormt de stations. Men vecht om een plaats. De hotels zijn uitverkocht. Langs de wegen volgen de auto's elkaar ononderbroken met tusschenruimten van een paar meter. Zoo is het in Parijs en rondom Parijs. Zoo is het over heel het land. Hoe zou het zijn wanneer er geen crisis was?
Aan deze vlotheid werkte Doumergue, twaalfde president van Frankrijk, niet rechtstreeks mee, maar ook in een republiek vereenzelvigt men de kwaliteit van het leven gaarne met de hoedanigheden van den chef. Wie echter had dit gelukkig einde durven voorspellen uit een misnoegd begin? Bij den aanvang zijner regeering, en tot over de helft nog, klonk de bijnaam ‘Gastounet’ waarmee men hem aanduidde, haast als een scheldwoord. Zijn verheffing tot president was een uitvloeisel van den kleinen staatsgreep, die na de linksche verkiezingen van 1921 Alexandre Millerand uit Elysée joeg, en al nam Doumergue niet persoonlijk deel aan deze miniatuur-omwenteling, menigeen bleef in hem langen tijd den favoriet zien eener rumoerige groep welke men wantrouwde. Behalve candidaat van een partij dwepers, die Millerand afzetten, wijl hij eenig initiatief getoond had, dat men niet vereenigbaar achtte met de constitutie, behalve links en behalve verdacht van inschikkelijkheid voor de turbulentste elementen van het parlement, was ‘Gastounet’ ten overvloede protestant. Voor den eersten keer sinds Clovis, zag Frankrijk zich vertegenwoordigd door een leider, die een anderen godsdienst aanhing dan den katholieken, en er waren een massa lieden wien dit sterker verwonderde dan bestuurd te worden door atheïsten, gelijk reeds menigmaal gebeurde. Het was ook de eerste keer, dat men een president koos met het uitgesproken doel om hem in zijn macht en in zijn functies tot het uiterste te knotten. Doumergue scheen op het Elysée zijn intrede te doen als strooman van een gevreesde en ontketende kliek. Noch het een, noch het ander maakte hem voor iedereen sympathiek.
Wij hebben vele dingen zien wisselen gedurende de periode, welke zich uitstrekt van de ontruiming der Roer tot de aankondiging van het Duitsch-Oostenrijksche tol-verbond, dat alle posities wijzigt en zich als een nieuwe draad afteekent in het weefsel der Nornen. Tot zijn recente redevoering te Nice woonde de president die periode bij als ‘constitutioneel en niet verantwoordelijk’ toeschouwer. De onrustbarendste gebeurtenissen konden zich afwikkelen, zonder dat hij ingreep. Terwijl het Cartel, dat hem koos, te pletter stiet tegen een muur van economische en psychologische feiten, vervulde hij met een scrupuleuze nauwgezetheid zijn rol van onpartijdig middelaar, wiens eenige functie is, om als een rekenmachine de slotsom te trekken uit de cijfers der parlementaire stembus. Hij liet Herriot en Caillaux de Fransche munt voor vier-vijfde vernietigen. Hij liet Poincaré een bankroet legaliseeren, dat men stabilisatie noemt. Had Doumergue een opinie over de ratificatie der Amerikaansche schuld, over de politiek van Locarno, over den eenjarigen dienstplicht, over de wet op de sociale assuranties, over het Kellogg-Pact, over het Young-Plan, over de ontruiming van den Rijn, over de onafzetbaarheid van Briand, over het schandaal van de ‘Gazette du Franc’, over het demoraliseerend gedoe van Oustric, over het Marine-Verdrag, over de Fransch-Italiaansche strubbelingen, over den bolsjewistischen kanker, over een aantal andere zeer gewichtige evenementen, welke zijn septennaat kenmerkten? Nimmer vernam men die opinie. Men kon ze zelfs niet raden. Toch heeft het Elysée niet alleen zijn door schildwachten bewaakten hoofd-ingang der Rue du Faubourg St.-Honoré, om met de buitenwereld in contact te treden; het heeft menige achterdeur, gelijk uit de historie blijkt, waarlangs een actief president verstandhouding kan zoeken met zijn onderdanen. Maar Gastounet versmaadde zoowel de openbare als de sluiksche middelen om aan zijn
‘gevangenis’ te ontsnappen. Hij richtte geen boodschappen tot de afgevaardigden, verdaagde het Parlement niet voor één maand, stelde geen wetten voor, vroeg geen nieuw onderzoek van reeds gestemde wetten, ontbond de Kamer niet in overleg met den Senaat - allemaal handelingen tot welke de constitutie hem theoretisch recht geeft en waarvan de minste door zijn kiezers met verontwaardiging zou geïnterpreteerd worden als een aanslag op de vrijheid. Doch evenmin intrigeerde hij achter de schermen. Hij onderwierp zich aan zijn hooge en machtelooze functie, aan de karweitjes, welke die functie oplegt, zooals men zich onderwerpt aan de jaargetijden. Hij leidde de vorming van vijftien zeer uiteenloopende kabinetten.
Hij was ook een perfect gentleman, bescheiden, eenvoudig, welwillend en onkreukbaar; een der zeer weinige politici, die men beschouwen mocht met evenveel genoegen als respect. Men zag hem nooit anders dan glimlachend. Zijn glimlach heeft iets van binnen-uit stralen, vertolkt meer berusting en onthechting dan vreugde, is mild zonder vroolijk te zijn, verbergt vele zorgen en menige overwinning op zich zelf. Het is een door ervaringen en overwegingen getemperde glimlach, die een sereen, aandachtig, eerlijk, zeer gevoelig, maar onvervaard hart weerspiegelt. En terwijl Doumerque zich zeven jaar lang onbewogen gelijk bleef, veranderde de naam ‘Gastounet’ langzamerhand van klank. In plaats van iets spottends kwam er iets goedigs en vertrouwelijks in het woord. Gaandeweg gleden alle schimpscheuten af, omdat niets in de verschijning of in de werkzaamheid van den president hun vat gaf. Men begreep niet meer hoe men tegenover een open, warme en rechtschapen natuur als Doumergue onwelwillend of sarcastisch kon zijn. Van lieverlede en zonder eenigszins daarop aan te sturen, was de president de meest geëerbiedigde persoonlijkheid geworden van Frankrijk. Zeer gaarne had men hem behouden als hoofd van den staat, dien hij met zooveel zeldzame zelfverloochening gediend heeft.
De voornaamste oorzaak van Millerand's gedwongen aftreden was zijn verzet geweest tegen de buitenlandsche politiek van Briand, dien hij dictatoriaal van de Conferentie van Cannes had teruggeroepen. Wat bewoog den zachtaardigen, gematigden Doumergue, om op den vooravond zijner scheiding van het presidentschap, die kommerlijke toespraak tot zijn volk te richten, welke een onomwonden en patriottische waarschuwing bevatte tegen het beleid van denzelfden Briand, over wien Millerand den nek brak? Hij had zich zeven jaar op de tong gebeten en zijn gevoelens weten te smoren bij menige gelegenheid, dat de Fransche natie niet minder weifelde in 't vinden van haar weg. Zeven jaar zwijgen verhoogde nog den klemmenden toon zijner vermaning en het schokkende karakter zijner late interventie. Welke bezorgdheden kwelden hem, dat hij tot zulken graad kon vergeten hoe links en hoe angstvallig constitutioneel hij geweest was in 1924 en gedurende zijn gansche bestuur? Hij hervond dezelfde tegenstanders voor wier afkeurend geschreeuw Millerand voorbarig op de vlucht sloeg. Hij vond echter ook meer spontanen steun en strijdvaardiger instemmingen dan zijn voorganger te beurt vielen. Maar wat noopte den vreedzamen Doumergue tot een zoo plotselinge zwenking? Welke berichten kreeg hij? Welke gevaren ziet hij aandreigen over het bewind van den dertienden president?
De indruk was des te overweldigender, daar Briand sedert ettelijke maanden doorging voor Doumergue's vermoedelijken opvolger. Hij was de candidaat van socialisten, radicalen, katholieken en zijn verkiezing gold als beklonken. Hij kon rekenen op een dubbele meerderheid. Zij, die terugschrokken voor de resultaten zijner politiek zagen in Briand's verheffing tot het presidentschap een geschikt middel om zich zonder blaam en zonder uitzicht op wederkomst te ontslaan van een minister, wiens fantasieën zij vreezen.
De kansen van verschillende candidaten stegen aanzienlijk door Doumergue's interventie en in hun overijling verkondigen sommige enthousiasten reeds Briand's definitieve nederlaag als candidaat-president en als ‘baas’ van den Quai d'Orsay. Door een samenloop van internationale onhandigheden schijnt de verkiezing inderdaad gevoerd te zullen worden onder het motto vóór of tegen Briand, en het is zonder twijfel een opmerkelijk verschijnsel, dat de meesten en de best aangeschrevenen zijner mededingers naar ‘de eerste magistratuur van den staat’ behooren tot de openlijke of bedekte tegenstanders zijner politiek.
[verschenen: 20 mei 1931]