Paardenmiddelen
Parijs, 8 April 1931
Om de Paaschdagen minder moorddadig te maken dan ze sinds de vulgariseering der automobiel plegen te zijn, hadden de politie-autoriteiten zich ingericht als voor een veldslag. De voornaamste kruispunten werden bewaakt door gendarmes. Alom patrouilleerden speciale verkeers-agenten. Niet meer, gelijk vroeger, per fiets of in kleine wagentjes, maar in zware, snelle torpedo's, waarmee men de dolste overtreders van den ‘code de la route’ kon achternazitten. In de hospitalen werden bedden vrij gehouden voor de gewonden. Men had posten voor eerste hulp bij ongelukken opgesteld langs de drukste wegen. Het personeel der ambulances was op volle kracht en moest zijn vacantie verschuiven. Een aantal dokters en chirurgijns waren geconsigneerd in hun woningen. In alle kranten verschenen aansporingen en raadgevingen om de dagen heelhuids door te brengen. Het leek wel of een gansch volk zich voorbereidde tot de laatste reis. Men waagde zich buiten de garage met de stevig in den kop gehamerde waarschuwing dat men afscheid nam van het leven. Het ‘memento mori’, echo uit vroegere tijden, vergeten spreuk, stond opnieuw geschreven in de madeliefjes en boterbloemen. Het Feest der Verrijzenis, der Opstanding, was veranderd in een feest des doods.
Die heroïsche voorzorgsmaatregelen van een hygienischen staat van beleg, die theatrale overdrijving waren macaber, komisch en nutteloos. Zij vergalden een groot deel der genoegens welke men smaken kan door te rollen over het geasfalteerde macadam, zij gaven bitter weinig resultaat. In ronde getallen lieten dertig slachtoffers zich voorgoed, en honderd-vijftig zich tijdelijk aan de circulatie onttrekken. De lijst was een tikje korter dan vorige jaren en misschien had men tien levens gered. Voor hoe lang? Ten behoeve dezer tien, wier executie is uitgesteld, reden de duizenden anderen met magere hein op den stop van hun radiator, dit wil zeggen in 't verlengde hunner baan, op den achtergrond van het gezichtsveld.
Toen de Fransche overheden onder den deprimeerenden invloed der eindelooze dooden-lijsten, besloten een campagne te openen tegen het auto-ongeluk, stelden zij zich terecht op het standpunt dat sinds de perfectionneering der mechaniek minstens negentiende der ongevallen te wijten valt aan tekortkomingen der bestuurders. Nervositeit, gemis aan zelf-beheersching, waaghalzerij voortspruitend uit een neiging tot bluf, lichtzinnigheid, branie, misplaatste eigenliefde, die zich verwart met den motor en niet lijden kan dat een andere machine sneller rijdt, soms brutale, brooddronken poenigheid, soms systematische doodsverachting, soms totale onkunde of onbewustheid van het gevaar, bij wijlen een vlaag van zelfvernietiging, een plotseling overmannende levenszatheid, of een plotseling opwellende levensvolheid welke zich uit in een idiote bevlieging, in een baloorigheid, in een roekeloos va-tout, in een wilde bui van erop of eronder, soms plaagzucht, soms moedwil, soms vermoeienis, soms aangeschotenheid, soms verstrooidheid, soms slaap - al deze toevallige, onvoorzienbare en bij gebrek aan karakter of verantwoordelijkheidsgevoel dikwijls moeilijk te controleeren, nog moeilijker te onderdrukken roerselen, spelen zonder den minsten twijfel een gewichtiger rol in de onophoudelijke reeks van rampen dan de gesprongen banden, stukke stuurstangen, branden of gebroken assen. Men kan die gemoedsbewegingen echter onderverdeelen zooveel men wil, in hoofdzaak komen ze neer op de meest banale, meest afgezaagde onverstandigheid. Zoo gecompliceerd ze zijn, altijd kan men ze herleiden tot de eenige macht, welke ondanks de geduldigste pogingen van hen die sedert eeuwen zien en begrijpen, de wereld blijft regeeren: de domheid.
Ik zal de laatste zijn om de overheid te verwijten dat ze harde, tyrannieke maatregelen treft tegen de zinnelooze hekatomben, die dag aan dag het land teisteren. Het is haar plicht, gelijk het haar plicht is om de cocaïne, de heroïne, de morphine en andere vergiften te bekampen. Een ongelooflijk aantal individuen zal steeds beschermd moeten worden tegen zich zelf en de absolute vrijheid is alleen denkbaar in de anarchie, in den chaos en in de wildernis. Maar wie zijn medemenschen met eenige aandacht gadeslaat zal zich hoeden om van de pedagogie der gendarmes een spoedigen omkeer te verwachten. De doorsnee-mensch is onbeschrijflijk hardleersch. Waar de navrante, alledaagsche opsomming van gesneuvelden en gewonden den onbezonnenen geen wijsheid kan leeren, zou het vermetel zijn om haar te hopen van de uniformen. Tenzij men op elke twee honderd meter van het wegennet een boeman zet, wat practisch onmogelijk is, zal de dwaas altijd revanche nemen zoodra de agent hem uit het oog verliest. Men kan het probeeren met politie in burger en ook dit zal niet helpen. Waarom zou degene die niet terugschrikt voor een ramp, terugschrikken voor een bekeuring?
Ter gelegenheid van Paschen heeft men dus een grootscheepsche parade geënsceneerd tegen den automobiel-moord. Wie bekommert zich om de rest der doodslagen, die in aantal nauwelijks onderdoen voor de uitroeiing welke men ten laste legt aan een nuttig en bewonderenswaardig voertuig? Men bejammert de regelmatige aderlating en wacht flegmatisch de volgende vracht lijken welke telefoon en telegraaf deponeeren op de redactiebureaux. Men betreurt de moreelen ontreddering in chronische hoofdartikelen. Nimmer dringt men door tot de kern der zaak.
Het spijt mij te moeten bekennen dat ik in de appreciatie dezer wanorden even traag en even kortzichtig geweest ben als mijn Fransche collega's, tot een der duizend gebruikelijke berichten mij de oogen opende. Een jonge vrouw van zestien jaar had haar man, die negentien telde, vermoord met een messteek. De mededeeling bevatte de stereotiepe bijzonderheid, dat de echtgenote de mishandelingen van haar wederhelft moede was. De Franschen hebben voor deze bejegening een geijkte uitdrukking, welke zij bijna zonder uitzondering aanwenden voor vrouwen: ‘Elle était battue comme plâtre’ zeggen zij schilderachtig, of liever stukadoorachtig.
‘Fijngeklopt te worden als gips’ is het traditioneele lot van een groote menigte der dames uit de lagere standen onzer maatschappij. Men vindt den term in een onnoemlijk aantal krantenberichten en hij correspondeert vermoedelijk met een zeer oude gewoonte, want niemand verbaast er zich over. Zoo zonderling het schijnen mag voor een land, welks naam synoniem werd met vrouwen-vereering, men oorvijgt een vrouw om een haverklap en huiselijke lijfstraffen behooren geenszins tot de zeldzaamheden. De grappen, welke de klassieke komedie bevat over dit onderwerp, wekken in den hedendaagschen hoorder nog een actueelen weerklank. Men is nog altijd even geneigd om ‘preuves de tendresse’ dubbelzinnig te vertalen met ‘marques de coups’. Men lacht erom. Maar menige ‘slavin’ leidt een helleleven.
De meesten verdragen deze dwingelandij tot het einde harer dagen, verschillenden tot het einde van haar geduld. Zij nemen een pot kokend water, kokende olie, een mes, een strijkijzer, een hakbijl, een revolver, wachten tot de man is ingeslapen, en zenden hem naar een betere wereld, volgens de tactiek van Judith en Dahlila. Men heeft de methode van water en olie shampooing betiteld. De mannen, die de publieke opinie vormen, spreken van lafheid, barbaarschheid, misdadigheid, en schrijvende vrouwen hebben deze opinie edelmoedig gedeeld. Zij volgen zoodoende, zonder er zich rekenschap van te geven, een denkwijze welke dateert van de vroegste Jan-Klaassen-kast. Dat zij daarmee het euvel verergeren en zich deerlijk vergissen in de psychologie dier arme schepsels leerde ik pas onlangs inzien.
Een flink pak rammel mag den mannen, die goed praten hebben en een verfoeilijk geval dikwijls verluchtigen in de kleur van litteraire reminiscenties, de herhaalde afrossing eener koppige of weerbarstige gade mag den mannen gansch natuurlijk en vergeeflijk schijnen, wij mogen veilig aannemen dat de vrouw, die er ten nauwste bij betrokken is, zich hoe langer hoe meer tegen deze opvatting verzet. Zelfs in dit ‘Latijnsche’ en revolutionnaire land bleef de emancipatie der vrouw geen ijdel woord en ‘de rechten van den mensch’ leerden zij op de lagere school reeds van buiten. Ook voor haar oogen doemden gelukkiger tijden op dan de moeders en grootmoeders kenden. Ook zij droomden van menschelijkheid en van een greintje geluk. Zij haatten misschien altijd de tyrannie en de brutaliteit der mannen doch slechts langzaam en van lieverlede werden zij zich dezen haat bewust. Het kostte haar tijd en oefening om hem te realiseeren. Hoe echter moesten zij zich verweren? Voor de wet en tegenover den man waren zij steeds de zwakste partij. De Code van Napoleon, ongunstig voor de vrouw, de spieren van den man, overwegend, stelden haar te zamen in de minderheid en in 't ongelijk. Wanneer het haar lustte kon zij zich na een pak slaag gaan beklagen bij den commissaris van politie, die den man berispte. De man vergold deze bemoeienis met een nieuwe rammeling. Terugslaan? De man was de sterkste. Echtscheiden? Dat kost geld en daarmee kwam zij op straat. Dulden? In vervlogen tijden was dat een uitweg. Voor het tegenwoordige geslacht, dat ging beseffen, staat dulden gelijk met opkroppen. Zij dulden tot de uiterste grens der vertwijfeling, die een kwestie van uithoudingsvermogen werd van het ‘gips’. En daar zij nimmer de sterkste waren, bleef haar niets over dan het uur te kiezen dat het beest stomdronken was of sliep.
Ik denk er niet aan om deze stakkeressen te verdedigen noch om ze te vergoelijken. Doch zij leden genoeg, dunkt me, om een verwerpelijke daad ook te beschouwen van haar standpunt. Haar excessen zijn menschelijk, àl te menschelijk. Geen aardsche justitie zal ze betoomen wijl ze voortkomen uit de wanhoop. De natie bloedt eronder? Ongetwijfeld. De eenige manier om dat bloed te stelpen ligt in een totale wijziging der mentaliteit. Hier raken elkaar de vrouw en de auto. Beiden moorden. Beiden redresseeren de karakters zoo goed en zoo kwaad zij kunnen. Het is geen opvoedmiddel gelijk een ander. Ieder zal meenen dat het te kras is; maar niemand vond tot dusverre een geschikter.
[verschenen: 16 mei 1931]