Geslagen?
Parijs, 17 Maart [1931]
De eerste wedstrijd, welke een Fransch en een Duitsch elftal tegen elkaar in het veld bracht, vond Zondag 15 Maart, onder een stralenden hemel, plaats in den onmetelijken ring van het olympisch stadion te Colombes.
De Fédération Française de Football had dertien jaar gewacht met het organiseeren dezer ontmoeting en sommigen vonden dat uitstel overdreven. Wie zich echter even wil herinneren, hoeveel electriciteit er reeds vóór den oorlog kon hangen in de lucht van een Hollandschen avond, op de dagen der Internationale matches, en in overweging neemt hoe schielijk de zenuwspanning eener duizendkoppige menigte kan overslaan tot excessen, zal de aarzelingen van het Fransche Comité kunnen begrijpen. In alle landen der wereld bestaat er geen chauvinistischer publiek, dan de toeschouwers van een voetbalwedstrijd en bij geen enkel spel raakt de mensch zoo snel en zoo volledig buiten zich zelf. Al is men bezield met de beste bedoelingen, om het samentreffen te houden binnen de grenzen van zuivere sport, tegen de woede, tegen de verslagenheid of tegen de verrukking, waarmee men den bal volgt naar de goal, kan niemands redelijkheid optornen. Zoo zwierven er myriaden onberekenbare trillingen door de vijftig duizend opgewondenen, die het stadion vulden tot ver boven den nok en alle records sloegen. Maar de talrijke wielingen dezer massa, welke men duchten mocht, verliepen zoo niet in kalmte, dan toch in een volmaakte orde en zonder ernstiger incidenten, dan men bij gewone matches waarneemt. Een dag tevoren gaven die dagbladen in discrete termen hun lezers het consigne van bezadigdheid. Zij voorzagen unaniem (en deden het waarschijnlijk expres) een Fransche nederlaag.
De Duitschers hechtten een buitensporig gewicht aan de ontmoeting. Vijftien duizend supporters waren per auto, per autocar, per vliegtuig, per extra-trein overgewipt naar de boorden der Seine, die, voor de vierde maal dezen winter, zeer hoog stond en dreigde. Op Zaterdag-avond beklommen zij Montmartre, waar reeds Otto II gekampeerd had, en Montparnasse, het leen hunner schilders, dat vreedzaam bezet werd. Op Zondagmorgen bestegen zes duizend hunner de torens en tinnen der Notre-Dame. Voor de Franschman waren dat ontzagwekkende cijfers die hem een vreemden dunk gaven van de economische crisis aan den overkant van den Rijn. Hij begrijpt niets van dien exodus, want hij weet zeker, dat een Fransch-Duitsche match te Berlijn geen vijf honderd zijner landgenooten zou mobiliseeren. Honderd twintig bijzondere verslaggevers waren uit het Oosten aangewaaid, zij overtroffen de gezamenlijke Fransche Pers in aantal. Te Colombes bevond men zich, geschaard rondom den gezant Von Hoesch, de Duitsche kolonie meegerekend, één tegen twee, wat een mooie verhouding is. Even mooi als elf tegen elf, wanneer het team gekozen en gedrild wordt met een zorgzaamheid, waarvoor men in Frankrijk geen greintje talent bezit. Wekenlang waren de Duitsche Elf (overwinnaars tegen Italië en Zwitserland) geoefend en gedisciplineerd. Vier dagen vóór den wedstrijd werden zij als kluizenaars afgezonderd in het Zwarte Woud. Ik durf wedden, dat meer dan één lid van het Fransche elftal den dag te voren nog fuifde. Bij den match had het blauw-wit-roode team drie invallers en speelde zonder de minste vooroefening. Onverantwoordelijk en onverbeterlijk! Maar 's lands wijs 's lands eer. Hier worden de beenen geacht te luisteren naar de hersens. ‘Onmogelijk’, zei Napoleon, ‘is een woord, dat in het Fransch niet bestaat’.
Een zeer lastig probleem werd het Fransche gemoed gesteld tegenover het gebruik, dat de volksliederen voorschrijft op het oogenblik, dat de kampende partijen het strijdperk betreden.
Men placht steeds een militair muziekkorps te benuttigen voor deze broederlijke manifestatie, welke totnutoe geen moeilijkheden veroorzaakte. Wie lette vóór den oorlog op de woorden van een volkslied? Hoogstens de muggezifters. Na den oorlog echter had zich nog geen enkele gelegenheid voorgedaan, om officieel een der Duitsche volksliederen aan te heffen op Franschen bodem, en onder den gezichtshoek der vijandelijkheden had men een juister kijk verworven op den tekst dier gezangen. De Duitschers veroorloven zich de weelde van drie volksliederen en het ongeluk wil, dat zij alle drie zingen tegen iemand. Men zal beweren, dat ook de ‘Marseillaise’ dit doet, wat niet verhinderde, dat zij officieel gespeeld werd te Berlijn. Zeker. Maar in de ‘Marseillaise’ zingen de Franschen ten minste tegen zich zelf. Tegen hun eigen tyrannen. De Duitsche volksliederen zingen evenwel tegen anderen. Zij richten zich tot een onbepaald iemand over de grenzen, tegen wien zij zich min of meer verbolgen uiten. Vroeger keek men zoo nauw niet en vroeger ging dat. Doch tegenwoordig? Doch dertien jaar nadien? Kon men Fransche militairen of zelfs Fransche burgers belasten met het vertolken van ‘Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der Welt?’ Kon men van hen vergen om enthousiast ‘Die Wacht am Rhein’ te blazen met haar Donnerhall, Schwertgeklirr und Waffenprall? Kon men hen met inachtneming der waarheid en zonder ironich te worden, ‘Heil Dir im Siegerkranz’ doen spelen? Men zat verlegen met deze halsbrekende vragen. Van de drie netelige teksten was de laatste nog het onschuldigst. Bij de melodie kan men aan de Engelschen denken. De knoop werd doorgehakt door de installatie van een gramofoon met een aantal loud-speakers. Toen de Elftallen de arena betraden - de Duitschers voorop - draaide de plaat eerst ‘Heil Dir im Siegerkranz’ af en daarna de
‘Marseillaise’. Zoo bleef men tenminste onpersoonlijk.
Men zegt, dat Duitschland zich niet erg gesticht toonde over deze oogenschijnlijke haarklooverij. Zij behelst inderdaad een les: dat het niet altijd voldoende is, om een streep te veranderen in de vlag. Een onaangename les voor sommigen. Zonder twijfel. Konden de Franschen, die even reëele koppen hebben als de Duitschers, anders handelen? De agressiviteit van een volkslied, welke een uitzondering bleef onder de naties, is geen zinledig woord. Wat aan gindsche zijde der grens tot zekere conclusies noopt, verliest zijn beteekenis niet te Colombes. Het is misschien kinderachtig, om zich er aan te storen, maar 't is ook kinderachtig om het te ontkennen. ‘Deutschland über alles’ bevordert de moreele ontwapening even weinig als ‘Siegreich wollen wir Frankreich schlagen’. En wanneer het incident iets leerde, is het dit: De kwestie van het Duitsche volkslied werd niet opgelost door de revolutie van 1918. Wat men gemeenlijk zingt aan de overzijde van den Rijn is voor het officieele Fransche protocol niet minder onaanvaardbaar, dan de ‘Internationale’. In het licht eener Europeesche Federatie is het daarenboven een anachronisme.
Nadat de kapiteins der twee Elftallen elkaar onder het gejuich der menigte een bouquet met de Duitsche kleuren en een Fransch vlaggetje, waarop de datum van den wedstrijd gedrukt staat, overhandigd hebben, begint de historische match. De scheidsrechter kwam uit Engeland; hij heette Mr. Crew. Hij arbitreerde gelijk de meeste Engelsche scheidsrechters, die wij hier bijwoonden. Zij verheffen zich ongegeneerd boven de elementairste regels van het spel en trotseeren met een Britsch flegma de uitbarstingen eener galerij, die zich veel academischer geschoold en strenger toont, dan de arbitrage. Mr. Crew betuigde een vreemde toegevendheid voor sommige onregelmatigheden welke, zooals men weet, het Duitsche spel af en toe ontsieren. Talrijke hands, die aan het publiek niet ontsnappen, gaan zijn aandacht voorbij. Gelukkig liggen de volgepropte galerijen, waar men zich met levensgevaar verdringt, verre van het veld. Er zijn oogenblikken, vooral na de rust, dat de ridderlijke en fanatieke populairen, die niet van beentje lichten houden, zeer rumoerig worden. De Pers is het den volgenden dag met deze opinie hoffelijk doch roerend eens.
De Franschen spelen met den wind mee en de Duitschers met de zon in het gezicht. Van den aanvang af onderscheidt men duidelijk de twee technieken, voorkomend uit den dubbelen, zeer geprononceerden landsaard. De Duitschers zijn ontegenzeglijk homogener, dan de Franschen. Hun offensieven ontwikkelen zich methodisch. Zij fantaseeren niet, zij spelen planmatig en overlegd. Zij zijn een machine met elf raderen, die elk hun aangewezen rol hebben, een orkest van elf instrumenten, die elk hun voorgeschreven stem uitvoeren. Dit gaat voortreffelijk, zoolang zij hun rhythme, hun beweging kunnen opleggen aan den tegenstander. Het eminent en nauwkeurig geconstrueerde toestel echter hapert en wordt ondoeltreffend, zoodra het stoot op een partij, die den vasten wil heeft, om zich niet te onderwerpen aan de manoeuvres, tot welke de mededinger haar tracht te dwingen, een partij, die tevens over voldoende meesterschap en vitaliteit beschikt, om deze negatieve houding om te zetten tot een positieve actie. De hoogste strategie is altijd geweest, om de tactiek van den tegenstander met kennis en inzicht te ignoreeren, te dwarsboomen, en te overvleugelen met een initiatief, dat hem beheerscht na hem ontwricht te hebben. Het Fransche team bezat deze strategie in principe. Het bezat haar evenwel in een onvolkomen graad.
De Duitschers speelden systematisch. De Franschen speelden impromptu. Een eeuw geleden zou men gezegd hebben: de Duitschers klassiek, de Franschen romantisch. Keyserling en Sieburg noemen vandaag statisch en dynamisch, wat een poos geleden Apollinisch en Faustisch heette. En de vorige week nog verweet Keyserling in het stampvolle Trocadéro den Franschen hun statisme tegenover het dynamisme der Duitschers. Wie vergist zich? De theorie of de werkelijkheid? Op het voetbal-veld bleken de Franschen onmiskenbaar dynamisch, faustisch, romantisch, de Duitschers daarentegen statisch, Apollinisch en klassiek. De Duitschers speelden ‘Latijnsch’, om een versleten oorlogsterm op te rakelen, de Franschen ‘Germaansch’. Het is onloochenbaar de omgekeerde wereld. Doch deze omgekeerde wereld is een der grootste wonderen van dezen tijd en niemand merkt het, hoewel het zichtbaar is in alles en overal. Excuseer mij, dat ik het naar aanleiding van een voetbal-match ter sprake breng.
Van het begin af speelden de Franschen in een snel tempo dat zij gaandeweg opvoerden tot een razende vaart. Al scheen van den aanvang af het spel gelijk, het was duidelijk merkbaar dat zij over soortelijke hoedanigheden beschikten, die hun bij een eenigszins normale voorbereiding hadden moeten vergunnen, om hun superioriteit ondubbelzinnig te doen gelden. Was het Fransche elftal jonger, dan het Duitsche? Ik weet het niet. Maar stellig openbaarden zij een feller élan, een brio, een virtuoziteit, waarbij de Duitschers het op verre na niet haalden. In hun genre evenwel stegen de Franschen niet tot een stijl. Het bleef impromptu, improvisatie, miraculeuze interventies, dolle toeren, nuttelooze individueele ‘heldendaden’, afgewisseld door tekortkomingen, waarbij de ‘populairen’ jankten van woede en spijt. Dank zij hun verbluffende snelheid, de voortvarendheid hunner aanvallen, domineerden zij telkens en bijna over de gansche linie. Op het kritieke moment echter schoten zij immer te kort. Niet wegens een ingrijpen van den tegenstander, die in vele gevallen te traag bleek. Neen. Wegens fouten van overmoed, gebrek aan zelf-contrôle, voortvloeiend uit hun kwaliteiten, fouten, welke zij zich niet de moeite hadden willen geven om weg te werken, zwakheden, welke zij verzuimden te controleeren in een paar voorbereidende oefeningen. Als de Duitschers, van een zuiver-theoretisch, rationeel, scolastisch voetbal-standpunt beschouwd, dezen match hadden moeten winnen (wat de blauw-wit-roode Hanen hun beletten), ieder is het er evenzeer over eens, dat de Franschen practisch gesproken verscheiden malen hadden moeten doelpunten, waarin zij op hun beurt door hun eigen onbesuisdheid verhinderd werden. In een hardnekkigen, ongenadigen, onstuimigen, grimmigen maar loyalen kamp wisten zij met beslistheid en met een virtuoze behendigheid een aantal stokken te werpen in het raderwerk der solide mechaniek hunner tegenstanders. Doch verder brachten
zij het niet.
Het is ook maar beter zoo. Een totale nederlaag zou een te harde knauw geweest zijn voor het Duitsche evenwicht. In werkelijkheid was de uitslag van dezen wedstrijd onbeslist, want het eenige punt, dat de Franschen boekten, dankten zij aan den rampspoedigen schop van een Duitscher, die den bal in zijn eigen net joeg. Gaat het niet sinds eeuwen zoo tusschen de beide naties? De Von Kluck uit dezen Slag aan de Marne heette Münzenberg, middenspeler van het Duitsche elftal. Wanneer zoowel Franschen als Duitschers klaarblijkelijke symbolen niet stelselmatig willen verwaarloozen kunnen zij in elke episode dezer ontmoeting een aanwijzing ontdekken.
[verschenen: 22 april 1931]