In het licht der feiten
Parijs, 14 Maart [1931]
Het is een zonderling artikel, dat José Théry publiceert in de ‘Mercure de France’ van Maart. Wanneer het tijdschrift niet de welverdiende reputatie had van degelijkheid, en wanneer actueele schandalen den inhoud niet bevestigden, zou men het als een grap beschouwen. Het heet ‘Pavillons et Paratonnerres’; studie over hedendaagsche zeden. De auteur had zijn essai ook kunnen noemen vademecum der gauwdieverij.
Iedere eeuw draagt een naam. De XVIIIe is de eeuw der Verlichting. De XIXe van den Vooruitgang. De XXste zal de eeuw zijn der Vennootschappen. Elken dag verrijzen er nieuwe. Men zou niet weten, waar men ze alle bergen moest, wanneer de geheimzinnige wet van evenredigheid, welke onder menschen en dieren de geboorten en sterften regelt, niet eveneens orde schiep in het leven der vennootschappen. Er bestaan epidemieën van faillissementen, die de curatoren verrijken, zooals er een Spaansche griep is voor den bloei der begrafenisondernemingen. Dit wil zeggen, dat het even gemakkelijk werd, om een vennootschap op te richten, als om de griep te krijgen. Even gemakkelijk, voor wie in een geschikt milieu de noodige stappen wil doen. De bacil, zei Claude Bernard, is niets. Het terrein, de voedingsbodem zijn alles. De bacil der vennootschappen was er misschien altijd. Voor haar virulente ontwikkeling moest men de twintigste eeuw afwachten.
Wat doet een industrieel, wiens zaken slecht gaan, wiens schuldeischers dreigen, wiens crediet is uitgeput, bij wien het bankroet aan de deur klopt? Zoo hij ouderwetsch denkt, of een tekort heeft aan vitaliteit, wat dikwijls op hetzelfde neerkomt, geeft hij het op en capituleert voor het onvermijdelijke. Zoo hij modern is en strijdvaardig, heeft hij twee kansen tot behoud. Hij ‘verkoopt op assurantie’ en steekt zijn boedel in brand. Of volgens een even onschuldigen term, zet hij zich om in vennootschap. Het tweede procédé is nauwelijks fatsoenlijker, dan het eerste, doch sleept veel minder risico mee. Het wordt dus op veel grooter schaal toegepast.
De operatie is niet onbekend, want het wetboek dacht eraan, en bestaat hierin, dat men met medewerking van inschikkelijke inschrijvers een naamlooze vennootschap sticht met een hoog kapitaal in aandeelen. Ze beoogt de exploitatie der noodlijdende industrie, welke de oprichter bij de vennootschap inbrengt tegen een overdreven prijs, deels betaalbaar in klinkende munt, deels met inbreng-aandeelen. Zoodra de vennootschap geconstitueerd is, plaatsen oprichter en handlangers de effecten, met behulp van rondventen en van de financieele Pers, onder het publiek. Zoolang niet alle actiën verhandeld zijn, steunt men de onderneming met verschillende expediënten, als de uitkeering van fictieve dividenden. Wanneer een onverwachte samenloop van omstandigheden steun overbodig maakt, dan is het des te beter. Maar een modern financier kan zich door zulke overwegingen niet laten beïnvloeden, noch belemmeren. ‘De toekomst behoort aan niemand’, zei Victor Hugo, en na hem menig ander. Het eerste doel van den financier is, om kapitaal te lokken en te bemachtigen. Of het rendeeren zal, is een détail van ondergeschikten aard. Hij zelf verliest er nooit bij. Wie verliezen, zijn de inteekenaars, die met een weergaloos vertrouwen, een onuitputtelijke gelatenheid, een bovenmenschelijke volharding steeds recidiveeren en liever het fatum of het gouvernement zullen aanklagen, dan toestemmen, dat zij stommeriken zijn of slachtoffers. Het is onloochenbaar, dat alles tegen hem schijnt samen te spannen: de lacunes van het wetboek, de lichtzinnigheid der overheden, de listen van het lot en van den mensch.
Als de operatie niet nieuw is, hare uitvoering geschiedt met methoden, welke een vorig tijdperk nimmer kende en zelfs niet droomen kon. Een aanzienlijk deel der samenleving moest vervallen tot een soort van onbewuste gevoelloosheid, de kluts kwijtraken in een partieele verdooving, alvorens zij verwezenlijkt konden worden. Zoo waar is het, dat de behoefte het orgaan schept.
Veronderstelt, gij hebt een bedrijf, dat kwijnt, dat stranden zal, dat u tot een bankroet noopt, of een onderneming, welke hoofdzakelijk op papier bestaat, in beloften, zelfs in hersenschimmen? Aarzel niet. Er zijn specialisten, die zich tegen een billijke renumeratie belasten met alles. Gij treedt bij hen binnen met een zaak, welke bedreigd werd door wissen ondergang, gij verlaat hun kantoor (aluminium-meubels-in-stijl!) aan het hoofd eener regelmatige, volkomen wettige, met alle waarborgen toegeruste vennootschap.
De specialist heeft een catalogus, waarop ieder medewerker geprijsd staat volgens stand, rang en titels. Men vindt er voor alle beurzen, voor alle smaken, voor alle gevallen. Men kan er kiezen een prins, een hertog, een markies, een Romeinschen graaf, een vroegeren staatsraad, een lid der rekenkamer, een handelsattaché, gepensionneerd generaal of admiraal, een kolonel, een landbouwkundig ingenieur, een voormalig president der handelsrechtbank, een oud-notaris, etc. Slechts twee klassen of beroepen zijn uitgesloten: de gendarmerie en de clerus. De gendarmerie zou een uitstekenden indruk maken op het publiek, doch allicht een malaise verwekken onder de administrateurs. Aan den clerus heeft de kerkelijke autoriteit alle deelneming in dergelijke aangelegenheden ten strengste verboden.
Men begrijpt, dat deze eminente persoonlijkheden niet in een wachtkamer van het bureau de keuze der cliënten verbeiden. Zij spelen hun rol in de maatschappij. Zij verzorgen hun prestige. Zij knoopen de relaties aan, die onmisbaar zijn voor de carrière van den raad van beheer. Maar op elk uur van den dag staan zij ter beschikking van hun lastgever, die hen met een telefoontje kan opbellen.
De specialist, die dikwerf een soort van artist is in zijn vak en die zijn raden van beheer doseert met kennis der plaatselijke toestanden, met de zorg, waarmee een schilder de verven mengt op het palet, met een psychologischen menschenkijk, deze specialist loopt bij de uitoefening zijner taak niet het minste gevaar. Zijn personeel ontduikt of aanvaardt de lasten van het ambt, naar gelang der omstandigheden. Tegen het geldverlies, waarvoor men aansprakelijk gesteld zou kunnen worden, beveiligt men zich achter een muur van insolventie, opgetrokken volgens de regelen van de kunst. Tegen penale sancties vrijwaart men zich, door tijdelijk onderdak te zoeken in een gesticht voor zenuwlijders en zich te beschutten onder de paraplu der onverantwoordelijkheid. Deze inrichtingen laten geen vlekken achter. Het gebeurt soms, dat men er met moeite uitkomt. Maar de deur staat voor ieder open en men geniet er asyl-recht, als vroeger in tempels of kerken.
De code eischt een minimum van zeven inschrijvers. Geen zorgen: de specialist levert ze. De wet verplicht, dat de bij een vennootschap ingebrachte onderneming getaxeerd wordt door deskundigen. Niet het minste bezwaar: de specialist beschikt over experts, wier kennis alomvattend en wier gedienstigheid grenzenloos is. Hun raming stemt steeds overeen met het gewenschte cijfer. De specialist verschaft ook een commissaris, die, volgens de wet, op de algemeene constitueerende vergadering een rapport moet uitbrengen over de door den stichter ingebrachte waarden in natura en over bijzondere voordeelen, welke kunnen voortvloeien uit de statuten. Het spreekt vanzelf, dat zijn rapport buitengewoon gunstig is.
Zoodra deze denkbeeldige verificaties achter den rug zijn, gaat men over tot de samenstelling van den Raad van Beheer, wiens gezag de eerlijkheid der onderneming en tevens de deugdelijkheid der leiding moet garandeeren. Na de voldoening zijner wettelijke verplichtingen bestaat er voor den stichter eener vennootschap geen gewichtiger zorg, dan de keuze van zijn Raad van Beheer. Hij is de façade, waarmee men het publiek trekt. Hij is zijn uithangbord; de vlag, die de lading dekt: ‘Le Pavillon’. Hij kan niet gevormd worden uit de eersten de besten. De leden moeten representatief zijn. Men zet ze aan het hoofd der vennootschap, om vertrouwen in te boezemen! En aangezien de berooide oprichter nooit een Raad van Beheer zal aanwerven onder zijn relaties, die hem kennen en zich dus wel zullen wachten, om zijne onderneming te patroneeren, moet hij zich natuurlijk wenden tot lieden, die hem totaal onbekend zijn. Daar wordt de specialist bijzonder nuttig. Daar kan men bepaald niet buiten hem.
Deze man, die zijn bedrijf organiseerde als een concern, of als een bazaar, waar men van alles vindt, beschikt over onbegrensde hulpbronnen. Hij levert den drukker voor de statuten en voor de effecten, hij levert de experts, de verificateurs en zoo noodig, bij scabreuze gevallen, een notaris, die de acte verlijdt, welke nauwgezetter collega's zouden weigeren. Het behoeft dus niet te verbazen, dat hij ook beheerders fourneert: achtenswaardige burgers, die zich beschikbaar stellen, om hun tijdgenooten een dienst te bewijzen.
Zoo het raadzaam is, om bij de uitoefening van een riskanten werkkring te letten op onaangename verwikkelingen en de noodige maatregelen te treffen, het zou dwaas zijn, om zich op bezwaren blind te staren of er zich door te laten afschrikken. Een gewiekst zakenman namelijk zorgt niet enkel voor zijn vlaggen: als hij voorzichtig is, zal hij zich met even groote waakzaamheid beschutten door bliksemafleiders. In den heldersten hemel kan plotseling een onweer opsteken. Hebben wij onlangs te Parijs niet het fenomeen aanschouwd, dat het sneeuwde en onweerde, tegelijk in een rozigen avondschemer? Wie is veilig voor de nukken van den wind, voor de sprongen der temperatuur, voor luchtverschijnselen van allerlei aard? Is het niet belachelijk, misdadig zelfs, om zich onverdedigd bloot te stellen aan de willekeur der elementen, wanneer men zich met een simpel apparaat kan verzekeren tegen ongelukken? Zet men ooit bliksemafleiders te veel op zijn huis? Een verstandig man heeft er nimmer genoeg. Het eerste, wat een raad van beheer vraagt, luidt: Hebt gij bliksemafleiders?
Een Paratonnerre is een invloedrijk politiek persoon, voor wien alle poorten open gaan, en die tot opdracht heeft, om de firma, waaraan hij zich verbindt, bij elke gelegenheid te beschermen. Men kiest zulke medewerkers bij voorkeur onder de advocaten, welke titel vele stappen vergemakkelijkt. Niets is gratis; ook dezen steun krijgt men niet voor niemendal. Hij brengt echter altijd zijn geld op en met een bliksemafleider is men nooit bekocht.
Deze heeren leven niet in het donker, want de faam verlicht hen. Men treft ze aan in de meest verscheidene milieux. Alle exclusivisme is hun vreemd. Integendeel. Zij heeten zich Atheners, wat de superlatief beduidt van Parijzenaars, en beroemen zich openhartig op een charmant eclectisme. Het zou indiscreet en zelfs onbehoorlijk zijn, om de plekken op te sommen, waar men hen kan aantreffen. Zij doorloopen alle graden: van het parlement tot de nachtkroeg. Men ontmoet hen ook in gezelschap van mooie vrouwen, die uit liefde voor de letteren, de wetenschappen, de kunsten en de politiek een salon houden, waar een rijkvoorziene disch de bekoorlijkheden der conversatie aanvult. Met andere woorden: niets valt lichter, dan het vinden van een Paratonnerre. Men moet slechts durven.
Voor hen, die niet durven, voor de groenen, de schuchteren, de eerlijken, of voor hen, die geen slag hebben, om met menschen om te gaan - met schitterende personages als Kamerleden, hooge ambtenaren, senatoren - voor deze verlegen weifelaars en slechtbespraakten speelt wederom de specialist zijn rol van beschermengel en makelaar. Hij kent de parlementaire en administratieve wereld op zijn duimpje. Hij weet de gezinnen, waar het budget juist klopt, de vrouw zich verkniest en de man in een taxi rijdt of in de autobus. Op een goeden dag ontvangen zij een invitatie voor een dier verblindende bijeenkomsten, waarop men het zoogenaamde Tout-Paris vergaderd vindt: indrukwekkende behuizing, monumentale trap, onberispelijk geüniformde bedienden, bloemen, kunstvoorwerpen, zilverwerk, kostbaar tafellinnen, tooverachtige belichting, verrukkelijke toiletten, bedwelmende parfums. Ziedaar het leven, waarvan men gedroomd heeft. In weinig harten schuilt geen Rastignac. Weinigen zijn er, die nooit gedroomd hebben over de verovering van Parijs. Den volgenden morgen kan de amateur van Paratonnerres komen, hij zal hartelijk verwelkomd worden. Hij begint, met correcte voorstellen, om zijn prooi te wennen aan snelle winsten, en te kluisteren aan stijgende behoeften. Wanneer zijn patiënt den smaak te pakken heeft, gelijmd is en niet meer terug kan, komt hij met de dubieuze en verdachte zaakjes. De man is Paratonnerre.
Deze praktijken zijn gevaarlijk voor de penningen der spaarders en compromitteeren de staatsinstellingen. Ieder wenscht ze af te schaffen. Maar hoe?
Cambyses, koning van Perzië, ontdekte, dat zijn eerste minister zich overgaf aan knevelarij. Hij liet hem levend villen.
Vervolgens wilde hij zelf den opvolger installeeren in zijn nieuwe functies. Hij leidde hem de raadzaal binnen, toonde den fauteuil, die voor hem bestemd was, en noodigde hem uit, er plaats te nemen.
Hoe vindt gij dezen stoel?, vroeg hij, zoodra de ander gezeten was.
Magnifiek, antwoordde de minister.
En het vel, waarmee hij bekleed is?
Heel mooi, heel zacht. Het lijkt wel nieuw.
Dat is de huid van uw voorganger. Dit leder, dat het bedrog omsloot, zal u de rechtschapenheid leeren. Een uitstekende verwisseling!, zei de koning met een edel gebaar tot den bevenden dienaar, die het vel meende te hooren kermen onder zijn gewicht.
Deze jurisprudentie van vijf en twintig eeuwen geleden, is afdoend. Ik geloof echter niet, dat zij kans heeft, toegepast worden in Frankrijk. Men zou haar barbaarsch oordeelen en der Eeuw der Vennootschappen onwaardig.
Misschien heeft men gelijk, hoewel men Cambyses niet te gauw bekladden moet. In de buurt van Perzië vindt men gouvernementen, die er niet voor terugdeinzen, om zijn tijdgenooten te schijnen en nauwelijks regeeren met minder wreedheid.
Doch de Franschen zullen voortgaan met te bouwen op de republikeinsche deugden. En nog menig minister zal gevild worden. Niet letterlijk. Maar figuurlijk, wat veel erger is, omdat geen enkele deugd erbij wint.
[verschenen: 18 april 1931]