Abnormalen
Parijs, 3 Maart 1931
H.R. Lenormand, in zijn laatste stuk, heeft ons onderschat. Wat zoudt gij ervan zeggen wanneer men u op het tooneel vertoonde hoe vink en nachtegaal blind gemaakt worden met het gloeiend ijzer, hoe marmotje, kikvorsch, aap en hond lillen onder het mes en de tangetjes van den vivisecteur? Gij zoudt opstuiven.
‘Les Trois Chambres’ stelt voor hoe een vrouw in drie bedrijven en twaalf tafereelen bezwijkt onder de moreele experimenten van haar man. En wij zijn opgestoven. Wij hebben gesteigerd voor de hindernis. Wij zijn nog niet decadent genoeg om openbare folteringen te aanschouwen met het lodderoog der schoonheidsontroering die alles beweert te vergulden.
Anticipeert Lenormand? Is hij een voorlooper, een miskend genie?
Wat heden niet lukt, kan morgen lukken en de intellectueelen, helaas, staan voor niets. Een idee is voor hen een idee, zondermeer. Zij bekommeren zich over de mogelijke gevolgen als kinderen die galgje spelen. ‘Tue-la’ raadde Dumas fils in 1872 den man der ontrouwe vrouw. In 1872 protesteerde men met geweld tegen deze opinie, in 1930 volgt men den moorddadigen raad elken dag op. Tue-la insinueert Lenormand vandaag ten opzichte eener vrouw die trouw en lijdzaam is tot het onzinnige. Er gaat niets mee verloren, wanneer gij er baat bij hebt! Vandaag verontwaardigt men zich over deze stelling. Maar morgen?
Als de auteurs wat meehelpen zal morgen de verhouding van mensch tot mensch nog een beetje dieper gezakt zijn in het nihilisme en de anarchie. Men kan dan vereenigingen oprichten tot menschenbescherming.
Drie kamers in een Zwitsersch hotel. Links huist Florence, de wettige echtgenoote. In 't midden werkt Pierre, tooneelschrijver, aan zijn nieuwe drama. Rechts ligt Rose, een jonge toeriste, te rusten op haar bed. Pierre is een dier meer en meer gebruikelijke maniakken, die het leed dat zij een vrouw doen ondergaan, noodig hebben om inspiratie te krijgen, om in de stemming te blijven, om aan 't werk te slaan. Vroeger vergenoegde de kunstenaar zich met zijn eigen leed en cultiveerde het somwijlen. Dit was een sombere vergissing der negentiende eeuw, waaraan wij een hoop overbodige zwartgalligheid danken. Doch al zou het geen vergissing zijn, en al zou de smart noodzakelijk zijn voor het ontstaan der emotie, de kwellingen raakten per slot alleen den zelf-kweller. Hier kerft een kunstenaar, om talent te hebben, in het weeke gemoed van een ander. Hij doet het met egoïsme, met wreedheid. En al ware ook dit geen sombere vergissing der twintigste eeuw (er zijn altijd voortreffelijke kunstenaars geweest die zich wisten te gedragen als redelijke echtgenooten en hun vrouw niet behoefden te martelen, hoewel ingespannen geestesarbeid dikwijls onmaatschappelijkheid, verstrooidheid en nervositeit teweegbrengt), al ware dat griezelig vampirisme onontbeerlijk voor de werkzaamheid van ziel en hersens, hier, tegenover de tranen der duldster kunnen wij niet met dezelfde neutrale koelheid toekijken. Wij zouden moeilijk een kunstwerk aanvaarden, waarvan bekend was, dat het groeide uit een reeks eigendunkelijke en uitgezochte wreedheden. Wij zullen nog minder aanvaarden, dat het proces der pijnigingen, welke de wording van een hypothetisch kunstwerk kunnen vergezellen, ons aanschouwlijk wordt voorgesteld. Daar kiezen wij even fel partij tegen den auteur als tegen zijn held, die geen meesterstuk bij de hand heeft om zijn beulsnatuur tot zekeren graad te rechtvaardigen. Wij kiezen partij tegen hem als de engelenbak tegen den verleider en verrader van het melodrama. Er zijn
gedragingen, welke wij toelaten in den roman, doch resoluut verwerpen op het tooneel. Er zijn vooral gevoelens, die wij wegens hun schaamteloos cynisme onder geen voorwendsel in levenden lijve belichaamd willen zien, om de eenvoudige reden, dat zij ons geneeren voor ons zelf en voor elkaar. Tenminste nu nog.
Pierre en Florence zijn met elkaar getrouwd op de huwelijksche voorwaarde van volkomen oprechtheid, zij aanbidt hem en heeft dus niet veel te vertellen, wat een letterkundige zou kunnen uitbuiten. Florence brengt hem twee sinaasappelen welke hij bij wijze van kennismaking naar Rose draagt. Rose, verwaarloosd door haren minnaar, is niet heelemaal willig voor Pierre's stappen, maar ook niet ontoegankelijk. Wanneer 't echter niet direct vlot met Rose, moet Florence haar man troosten, er den moed inhouden. Het scheelt een haar, of zij zal hem aanporren. Want hij leest zijn waardige en geduldige echtgenoote niet alleen zinnetjes voor uit het drama, dat hij op stapel heeft, hij houdt haar nauwgezet op de hoogte over de vorderingen zijner conquête. De oprechtheid wordt hier werkelijk een beetje te ver gedreven. Florence, de goedheid zelve (een goedheid die kriegel maakt), praat zich in, dat al dit gemal geen beteekenis heeft, dat anderen het lichaam bezitten van haar dierbaren lettervriend, maar zij ten slotte het hart. Als zij af en toe een gevoel van weeheid krijgt (men zou wee worden van minder) dat hart helpt haar over de moeheid heen.
Doch daar gebeurt het. Rose, die tot toppunt van ongerijmdheid Florence's vriendin is, aarzelt, wankelt en bezwijkt. Uit een soort van kieschheid echter slaat ze op de vlucht. Pierre ijlt haar achterna en we vinden ze samen terug te Parijs in eene gemeubileerde kamer. Wat eerst een slippertje leek in naam der dramatische litteratuur is voor Pierre een passie geworden. Rose wordt gepromoveerd tot fatale vrouw. Met dezelfde oprechtheid, welke hun verbintenis tot nu toe kenmerkte, brengt de kunstenaar zijn echtgenoote op de hoogte dezer cardinale verandering. Hij deelt haar die mede zooals men zegt, dat de melkboer aan de deur is. Alles overigens wordt in dit stuk bondig afgehandeld, gelijk in de dialogen der sprekende bioscopen en ook deze eigenaardigheid strekt niet ten voordeele van Pierre's neronisch karakter. Dus Florence verloor ook zijn hart? Ja, niets blijft haar over, niet eens het proeflezen der tooneelspelen van den cher maître. Bespeurt Pierre tenminste, dat hij zijn vrouw verplettert na haar langzaam geknakt te hebben? Hij is te verdiept in Rose en in veel gewichtiger dingen. Florence schrijft hem: ‘nu je mij niet meer noodig hebt, wil ik je niet langer lastig vallen’ en brengt zich om hals. Deze schuchtere gezellin, die zoo gauw het spel opgeeft, is te voorbeeldig en te gelaten om bewondering af te dwingen. Dat er waarschijnlijk zulke vrouwen bestaan, verhindert niet dat wij hare engelachtigheid op de planken beoordeelen met een lichte ironie. Pierre neemt ook te veel onze antipathie in beslag om ruimte te laten voor sympathie. Als Rose, die door den schrijver niet geheel van schroom ontbloot werd, met leedwezen zegt: ‘zij is dood’ antwoordt hij flegmatisch: ‘Ja, maar jij leeft.’
Bij deze markante passage waren er onder de toeschouwers dames die floten, wat een noviteit is. Zij bewezen een juisteren kijk te hebben op hare waardigheid dan de auteur Lenormand. Niemand harer wenschte op dat oogenblik met Pierre te trouwen, wat Rose wel doet. En niemand was er onder haar, die niet meende, dat de toon van ‘Ja, maar jij leeft’ alle grenzen van het geoorloofd monsterachtige te buiten ging. Wanneer deze repliek bij geval zou preludeeren (gelijk het Tue-la van Dumas) op de omgangsvormen van over vijftig jaar, dan zal de menschelijke natuur tegen dien datum in bijzondere mate verwilderd zijn. Het zou mij geenszins verbazen, wanneer ons dit inderdaad te wachten staat. Gedurende veertig eeuwen hebben bezonnen toovenaars, die den naam van wijzen verdienden en die ons heden bijna bovenaardsch toe schijnen, de geesten der verschillende categorieën, die ons schaden of verminderen kunnen, met veel moeite uitgevorscht, gevangen, in een flesch gestopt en naar den bodem der afgronden verwezen. Maar wat doen de meesten en de invloedrijksten hunner, die sinds ruim een halve eeuw het menschdom voorlichten, anders dan die verzonken machten een voor een opvisschen, hare gevangenis openbreken en over ons loslaten? Lenormand kent de magie van een woord, dat over duizenden uitvliegt, door duizenden overwogen wordt en voortgeplant. Hoe durft hij 't uiten?
Natuurlijk loopt deze geschiedenis slecht af. Rose, hoewel ze Freud las en twee voorzeggende droomen heeft, is zot genoeg om met Pierre in 't huwelijk te treden onder dezelfde voorwaarden als wijlen de zielige Florence. Van femme fatale wordt zij langzamerhand bevorderd tot confidente. Zij zal rillen onder het scalpeermes als de kikker, als het biggetje, als het dier waarop men een ziekte ent - tot meerdere glorie der dramatische litteratuur. De afgrijselijke personnages met hun verstikkende litteratuur! Pierre, wiens herinnering nu en dan opdoemt (zij bezoeken samen het kerkhof) en die de herinnering voor zijn sensaties niet ontberen wil, gaat met Rose een pelgrimstocht ondernemen naar het Zwitsersch hotel van 't eerste bedrijf. Wij zien weer de drie kamertjes. Ditmaal huist Rose links; zij is de copie geworden der vermorzelde Florence. Pierre zit in 't midden en spionneert naar dezelfde deur. Rechts logeert een jong meisje. Terwijl Rose haar verdriet inslikt, verhaalt haar man zijn lotgevallen aan de charmante gebuur, die het volgend slachtoffer zal worden. De comedie begint van voren af. Het meisje schenkt hem vergiffenis in afwachting van meer en weldra zal hij Rose de intiemste details zijner verovering kunnen vertellen, zooals hij in 't verleden aan Florence deed. Wanneer er een vierde bedrijf was, kon hij wellicht twee graven gaan bestrooien met bloemen.
De hoofdpersonen van zulke tragische en smakelooze verzinsels zijn meestal kunstenaars, alsof het verkeer met de muzen, het bezit der intelligentie, de gave van een geraffineerd gemoed, een vrijgeleide beteekenden om te leven als dieren. Mij hindert iets deloyaals in dit misbruik maken van het artistieke aureool. Iets deloyaals, omdat de auteur zijn toeschouwers zand in de oogen strooit door het stellen van eenzijdige en slechts voor een klein gedeelte te wettigen premissen. Want ik herhaal het: een kunstenaar kan even goed een uitstekend huisvader zijn, als een uitstekend soldaat, een uitstekend politicus, een uitstekend dokter, een uitstekend ambtenaar, een uitstekend handelsman. De voorbeelden dezer combinaties, welke onder den invloed eener vooze romantiek te dikwijls voor tegenstrijdig gehouden worden, liggen voor 't grijpen. Het is volstrekt niet vereischt voor het produceeren van min of meer verheven schoonheid, dat een artist zich gedraagt als een zwijn of als een vagebond. Om dit te beamen moet men echter de verdenking durven trotseeren van een droogstoppel te zijn en de valsche begrippen omtrent het kunstenaarschap raakten zoo vastgeworteld in het publiek, dat geen enkel dramatisch auteur zich aan dit verwijt zal durven blootstellen. Maar het deloyale hindert mij vooral daarom, wijl de tooneel- en romanschrijvers om de haverklap den luister van het kunstenaarschap exploiteeren tot het ontwikkelen en staven van ongezonde en meerendeels verderfelijke theorieën voor welker uiteenzetting geen enkele andere klasse der gemeenschap bruikbaar is. Men stelle zich Pierre slechts een oogenblik voor, niét als litterator, doch als blikslager, als loodgieter, als landbouwer, als bankier, als sjouwerman, als lid van den adel, om het grenzelooze misbruik van vertrouwen te beseffen dat onder het mom van artisticiteit wordt uitgeoefend. Als kunstenaar is Pierre op 't kantje af van weerzinwekkend. In elk ander beroep zou hij onmogelijk zijn, omdat iedereen
hem zou uitspuwen. Hij zou ten overvloede precies het omgekeerde bewijzen van wat hij demonstreert als kunstenaar. En dat heet psychologie of studies in de menschelijke natuur!
Maar nu de proef op de som. Kort na de eerste voorstellingen overkwam mevrouw Marie Kalff, Lenormand's echtgenoote, die de rol van Florence vertolkte (naast Victor Francen als Pierre) een ernstig auto-ongeluk, dat haar voor langen tijd van het tooneel verwijderd zal houden. Daar geen agenten hen controleeren, rijden de Parijsche taxichauffeurs in de nachtelijke uren als dollen en tot overmaat van onveiligheid is het hun verboden, om zich van claxon of hoorn te bedienen. Twee taxi's botsten met een vaart van tachtig kilometer op een kruispunt van de Rue Royale en uit een der wagens werd onze ex-landgenoote zwaar-gewond te voorschijn gehaald.
Den volgenden dag wordt Lenormand geïnterviewd: ‘De oorzaak van het ongeval? De misdadige brutaliteit der chauffeurs, die met verachting van andermans leven door de straten rennen, zoodra middernacht geslagen is. Natuurlijk komen deze heeren er ongedeerd af. (Alsof ze dat te voren wisten!) Ik admitteer niet dat zoo'n individu in vrijheid blijft, terwijl mijn vrouw in 't hospitaal ligt. Ik zal den verantwoordelijken bestuurder vervolgen met de uiterste energie.’ Etc.
Voor Lenormand is het ongeluk van Marie Kalff, die bijna al zijn hoofd-rollen creëerde, een geduchte slag. Ik deel zijn verontwaardiging en begrijp zijn wanhoop. De chauffeurs rennen als razenden! Doch is het logisch, om van een gewoon chauffeur respect voor andermans leven te eischen, wanneer een vermaard schrijver een paar straten verder een intellectueel ten tooneele voert, die voor 't leven eener vrouw juist zooveel eerbied koestert als voor een insect, dat men tusschen twee vingers platdrukt?
De consequentie van Les Trois Chambres blijkt bitter voor den auteur. Laat hij ze niet afwijzen als 't hem ernst is. Laat hij ze mediteeren. Misschien gaat hem een nuttig licht op over oorzaak en gevolg.
[verschenen: 14 april 1931]