Het Beginsel der wijsheid
Parijs, 11 Februari [1931]
De belangrijkste en zichtbaarste verandering, welke de jongste cabinetscrises achterlieten, is ongetwijfeld de verwijdering van Laurent Eynac als Minister van Luchtvaart.
Hij had in 1928 twee jaren gevraagd en gekregen om een departement te organiseeren en een vliegend leger, dat de veiligheid van het land zou waarborgen. Toen de tijd verstreken was, bemerkte men dat hij veel praatte en weinig deed, alles beloofde en niets hield, uitstekende plannen had maar niets verwezenlijkte. Het departement was er en bleek een dependentie van enkele groote firma's, die een afzetgebied zochten voor haar routine. Zij stapelden er kolossale stocks op van onverkochte of onverkoopbare vliegtuigen en motoren, die volgens de hebbelijkheid van metaal en mechaniek, elke maand een jaartje ouder werden. Op papier deed dat prachtig. Voor de verdediging stond dat gelijk met oud roest. Terwijl de ministerieele bureaux nieuwe vliegeniers-uniformen ontwierpen en geen spoedeischender verbetering wisten, ontbraken de mecaniciens om de machines te verzorgen, ging men met afgekeurde of defecte toestellen de lucht in, en de nieuwe uniformen beletten niet dat men naar beneden tuimelde.
De militaire aviatiek, vergeleken bij die van andere landen, vergeleken bij de civiele luchtvaart, sloeg ongevallen-records, die des te verfoeilijker waren, daar ze bij onderzoek ontwijkbaar bleken en bij krokodillen-tranen van voren af aan begonnen. In den oorlog moesten de bevelhebbers het vuur ontdekken dat doodde, en de lof dezer uitvinding is door Paul Valéry uitvoerig toegezwaaid aan Pétain, toen hij hem ontving in de Académie Française als opvolger van Foch. ‘Het vuur dat doodt’ werd ontdekt in 1916, dat is twee jaar na de opening der vijandelijkheden, der hospitalen en der kerkhoven. Maar tijdens den vrede had Laurent Eynac niet genoeg aan drie maal twee jaren om de machines te ontdekken, welke men koekoeks betitelde of vliegende doodkisten, en die den vijand niet afwachtten om haar stuurman in 't stof te doen bijten. Er liepen hierover ontzettende verhalen en menigeen stelde de vraag wat men met die opgelapte prullen zou uitrichten op den dag dat 't meenens werd. Trek het percentage overdrijving daarvan af: de ongeëvenredigde ongelukken niettemin, bij heldere, kalme lucht, de ongelukken, uitsluitend te wijten aan foutief materiaal, resten. En trek het percentage overdrijving af van de beschuldiging dat onze minister de constructie van prototypen met de benoodigde millioenen toevertrouwde aan meubelmakers die nimmer een vliegtuig bestegen hadden, er rest, dat van Franschen kant geen enkel vereischt en onmisbaar toestel de lucht koos dat te danken was aan het initiatief van Laurent Eynac, terwijl ‘ginds’ de Junkers en de Dorniers opstegen met haar draagvermogen van 5 tot 55 tonnen. Men kon dozijnen manschappen verliezen en officieren. Men kon de klandizie derven van landen als België. Tegen de ‘G. 38’ en ‘Do X’ echter waren de routine der officieele fabrikanten en de slabakkerij van hun onafzetbaren minister niet opgewassen. Men kreeg schrik en liet hem
zwijgend vallen bij twee regeeringscrises waar ieder zich over andere en veel minder gewichtige dingen scheen op te winden.
Het is duidelijk wat ons in lucht-aken als de Junkers en de Dorniers boven het hoofd hangt. Men heeft het becijferd. Om een vierkante kilometer stad onbewoonbaar en doodelijk te maken door gassen zijn de technici 't niet eens over de benoodigde hoeveelheden, wijl proefnemingen en manoeuvres met dit wapen tot de onmogelijkheden behooren. Zij tasten tusschen de 9 en de 40 ton. Als wij een gemiddelde nemen van 25 ton, zou de verdelging van Parijs, dat 100 vierkante kilometer beslaat, dus 2500 ton gas vorderen, dit is de vracht van 500 ‘G. 38’ of 250 ‘Do X’. Is het onmogelijk om zulk een vloot te bouwen ook al kost ze drie milliard francs? Geenszins. Als ze een plotselinge, afdoende overwinning kan verzekeren is deze niet te duur gekocht met drie milliard, want de gewone oorlog verslindt grootere sommen. Zullen de ambassades, de legaties, de consulaten, de duizenden onderdanen van neutrale staten der geheele aarde, die Parijs herbergt, doeltreffend zijn als onwillekeurige gijzelaars, als vrijwarende schutspatronen tegen zulk een overval? Men overwoog de bescherming welke deze gedwongen bondgenooten kunnen bieden doch twijfelt aan haar krachtdadigheid. Zou een terreur, welke het Fransche moreel en weerstandsvermogen verbrijzelt, niet de gansche wereld lam slaan, vooral wanneer de aanvaller steun ontmoet bij geallieerden? Men acht deze gissing niet te gewaagd.
Maar gesteld, dat men geen gassen gebruikt, wijl zij verboden werden, doch slechts brandbommen, die in 1918 één kilo wogen, een hitte ontwikkelden van 2000 à 3000 graden, zeker nog geperfectionneerd zijn sinds dezen datum en die onder de geoorloofde strijdmiddelen tellen. Een enkele ‘G. 38’ kan 5000 dezer pillen vervoeren; 150 vliegtuigen van dit type zullen er 750.000 transporteeren. Laat één derde vernietigd worden of zich gedwongen zien het stuur te wenden, wat zeer ruim geschat is. Dat geeft nog 500.000 brandbommen voor de veertig vierkante kilometer der bebouwde oppervlakte van Parijs. Laat wederom slechts één derde van dezen vuur-regen, vallende sterren, bombardedement van meteoren, raak zijn. Al het water der Seine en alle spuiten van Frankrijk zouden deze vlammen-haarden niet kunnen dooven. Voeg daarbij nog een aantal springbommen van 500 kilo en verbeeld u dat deze ramp ons overvalt in het holle van den nacht. Waaraan geeft gij de voorkeur: om levend geroosterd te worden of om hijgend te stikken? Men moet een onvervaard optimist zijn om dit dilemma te loochenen, een steenhard gemoed bezitten om die gruwelen zonder beven onder de oogen te zien. Wat zou het onverschrokkenste heldendom hier trouwens baten?
Zoo kennen wij de bedreiging in de puntjes en een geïllustreerd tijdschrift heeft haar deze week bij voorbaat gefotografeerd met tal van aanschouwelijke documenten, met een massa gecamoufleerde trucs. Men mag zeggen dat de werkelijkheid niet verbloemd wordt, en gij die een stad bewoont waar men toevlucht zou kunnen zoeken, waar zulke duivelsche eventualiteiten in afzienbare tijden nog ondenkbaar blijven, gij kunt er u ternauwernood een voorstelling van maken hoe het den Franschen te moede is van de Oostgrens, van Lyon, van Nancy, of van Marseille of van Parijs, waar zulke gebeurlijkheden zich tastbaar afteekenen in elk vliegtuig dat ronkend boven de hoofden zweeft, en waar het onheil zich theoretisch kan samenpakken in elke stonde, wijl het gelegd is in de hand van menschen. En waartoe dienen deze voorspellingen van apocalyptische plagen, aan welker verkondiging mannen als Painlevé en Georges Claude hun naam en hun overtuiging wijden? Wat beoogen deze geleerden met hun sombere profetieën?
Vóór 1914 kon men nog ademhalen te midden van het opgestapelde kruit, daar men wist dat, hoe gek de zaken ook mochten loopen, er altijd een goede tien dagen, drie weken noodig waren om de oorlogsmachine op gang te brengen. De meest barre verschrikkingen genaakten nog in een overzichtelijk tempo dat een zekere gerustheid vergunde. Behalve dat men de catastrofe zag naderen op een bevattelijk rhythme, berekende men volgens wiskundige waarschijnlijkheden dat iedereen aanzienlijke kansen bezat om eraan te ontsnappen. Een catastrofe van vóór 1914 was bijna idyllisch, bijna pastoraal, en met haar uitzicht kon men genoeglijk leven, want zij behield menschelijke proporties.
Wat echter voorspelt men ons vandaag? Een cataclysme even onverhoedsch als een zee- of aard-beving, als een vulkaan-uitbarsting, even plotseling als een cycloon, als een typhoon, doch op een schaal welke de geologische, cyclopische machten van Etna, Vesuvius en Krakatau, van wind en water, nimmer in tijd of ruimte realiseerden en door de traagheid der materie ook nimmer zullen vermogen te realiseeren. Waarom? Wijl een eskader vliegmachines van 5 tot 55 ton, straks tot 100 ton, zelfs al was die luchtdraak gisteren nog een vreedzaam en comfortabel passagiers-vaartuig, een meer gespannen densiteit van vuur en verwoesting, van damp en dood kan meevoeren en uitwerpen, in oneindig korter tijd en over oneindig grootere oppervlakten dan de meest gevreesde kraters. Een overrompeling, een coup de main, die tot voor kort nog een betrekkelijke verrassing was, als de vermeestering eener schans, de ontploffing van een munitiedépôt, het maken van een paar krijgsgevangenen, of een tamelijk onschadelijke strooptocht, zulk een overrompeling zal in den volgenden oorlog de uitroeiing aanduiden eener gansche stad, van honderd duizenden menschen.
Kan men leven met zulk een gedachte, met een hartslag die door zulk een vrees beklemd wordt? Ja, want men heeft, weerloos en wondbaar, geleefd in holen te midden eener moorddadige, wreede natuur. Maar kan men die nachtmerrie verhinderen, kan men ze afwenden, kan men er zich aan onttrekken? Neen! Daarover denken alle auguren, die de stalen vogels gadeslaan, tenminste eensgezind. Neen, de schrik zal ons voortaan vergezellen als in de dagen van oeros, mammouth en dinosauriër. Het avion, klein of groot, gewapend of ongewapend, zal voortaan onze Medusa zijn, omdat het, klein of groot, een kwantiteit dood kan zaaien waartegen wij ons met alle verzinbare protectie-middelen hulpeloos bevinden. Verstandhouding, vertrouwen, rust en zorgeloosheid zullen verbannen blijven, zoolang het helsche verwoestingspotentieel, dat elk volk distilleeren kan uit onschuldige substanties als kleur- en meststoffen, in handen kan vallen eener tyrannieke, vermetele, gewetenlooze of heerschzuchtige fractie. De angst wordt onze onafgebroken metgezel. En deze angst zal slechts eenigermate bedwongen, gestild, gelenigd kunnen worden, door den nog felleren angst, welke wij zullen weten in te boezemen. De eene Medusa zal door haar aanwezigheid trachten de andere te versteenen, en slechts voor zoover zij daarin slaagt een betrouwbaar schild zijn. Tot de vrees de vrees zal hebben uitgereten, tot het kwaad bezwijkt door het kwaad.
Waarom zou men pogen om het dreigend luchtgericht te verhelen? Men kan verbroederen, toenaderen, verzoenen. Maar slechts op voet van gelijkheid; als machtige met evenmachtige; niet door te suffen of te slapen, terwijl anderen handelen. Laat me lachen, zei Georges Claude bij een demonstratie in de Salle Wagram, die meer dan tien duizend betoogers voor een sterke en gelijkwaardige luchtvaart verzamelde, ‘laat me lachen met den sinisteren grijns van het skelet dat ik binnen de vier jaar zal zijn, en een menigte van jullie met me mee, wanneer we de eenige reddingskans die ons overblijft niet weten te grijpen, dit wil zeggen wanneer wij nalaten sterk te zijn. Niet superieur! Verre van daar! Wij immers jagen geen overwinningen na die afgrijzen wekken. Doch om niet te leven onder een voortdurende chantage en om de vernietiging van Parijs te kunnen beantwoorden met de vernietiging van Berlijn. Dat zou ons niet troosten voor Parijs. Dat is echter het minste kwaad en ons eenig behoud.’
Laurent Eynac werd dus terzijde geschoven, wijl hij, na een langjarig bewind, tegen de 5 of 27 ton van een Junkers, tegen de 10 of 55 ton van een Dornier, geen enkel model in de lucht wist te brengen, dat over gelijke mogelijkheden beschikt als deze kampioenen, of tenminste met eenige kans van slagen tegen hen in 't strijdperk kan treden. Door jagers of verkenners, al waren ze ontelbaar, bevecht men geen met tien, twintig mitrailleuses of met kanonnen gewapenden, metalen, geblindeerden mastodont. Terwijl de ministerieele plannen beloofden dat de bouw van een 25-tons vliegtuig ‘in overweging zou genomen worden’, maakten de vooruitzichten van Laurent Eynac niet het minste gewag van het kanonneer-vliegtuig, dat geen enkel aviateur die de ‘Do X’ aanschouwde overbodig oordeelt, ook al vervult de ‘Do X’ nog niet geheel de in haar gestelde hoop. De verantwoordelijkheid zijner verzuimen was de eenige welke Laurent Eynac aandurfde. Voor een programma, voor een positie welke de toekomst vermocht te bestrijken, had deze minister noch den moed, noch het talent, noch het karakter, noch de zelfstandigheid.
In dezelfde lijn als de twee jongste regeeringscrises schijnen ook de recente mutaties geïnterpreteerd te moeten worden van het opperbevel. Maxime Weygand werd vice-president van den krijgsraad en ziet zich door die functie daadwerkelijk verheven tot generalissimus. Henri Philippe Omer Pétain, de man met het edelste en melancholiekste gelaat dat men ooit bewonderde bij een generaal, deed van zijn hooge waardigheid als onder-voorzitter afstand en liet zich benoemen tot hoofdinspecteur der militaire luchtvaart. Pétain is altijd de toeverlaat in hachelijke situaties: de redder van Verdun, de bedwinger der muiterijen, de pacificator van het Rif. Pétain was ook de aanvoerder die het vuur ontdekte dat doodt. Als inspecteur der luchtvaart zal hij de vrees ontdekken, welke temt.
En men had hier hard iemand noodig in wien men rotsvast mag gelooven, aan wien men zich veilig kan toevertrouwen.
[24 maart 1931]