Zonnewende
Parijs, 12 Januari [1931]
Met den Driekoningen-koek van bladerdeeg, dien wij gisteren verorberd hebben, zijn de feesten heengegaan. Het gebak verbergt geen boon meer, doch een porceleinen poppetje, waarvan millioenen exemplaren de stevigheid van evenveel gebitten op de proef stellen ter eere van Kaspar, Melchior en Balthazar. Er is geen restauratiehouder, die niet vreezen zou zich te blameeren, wanneer hij zijn klanten niet deze hinderlaag legde in een taartje. Hoe nietig de kans ook is op geluk, dat zoo'n steenen beeldje bevatten kan, niemand wil haar veronachtzamen. Onder de gebruiken, welke wij naleven om contact te houden met het wezen der feeën, dat wij ons intuïtief toedichten, is de Galette des Rois een der bloeiendste. De koek wordt slechts geëvenaard door de flensjes, welke men in heel Frankrijk bakt en eet op Maria-Lichtmis (2 Februari), om het gansche jaar voorspoedig te zijn. Zoodra de kinderen grooter werden en de lucht beet kregen van deze tooverij, hebben zij ons natuurlijk gedwongen, om die gewoonten te adopteeren.
Ofschoon verscheidene hotels, palaces en dure caravansérails alle feestelijkheden bij gebrek aan deelneming hadden afbesteld, kan men niet zeggen, dat wij de mystieke dagen der winter-zonnewende hebben doorgebracht in een stemming van dalles, miserie en soep. In het astronomische feit, dat de lichte uren gaan lengen, ligt een mildheid besloten, die zelfs onbehuisden een korten tijd vermag te verwarmen. Er is ook niet veel noodig om een moderne stad te vervoeren naar het plan der sprookjes, waar alles onwerkelijk, geheimzinnig en bijna hemelsch wordt. Met onze illuminatie van roode, gele, groene en blauwe neon-buizen, die de gevels en daken schel afbakenen tegen het zwarte firmament, of uit de nevels opzweven als fosforiseerende schimmen, staan wij reeds dichter bij Moeder de Gans dan wij vermoeden. Een kunstenaar als Jacopozzi behoeft maar een zijner vlammende steigers te haken aan de kozijnen van een bazaar, om al de verstrooide licht-motieven eener straat te transfigureeren tot een onderzeesch paleis, een kasteel van Aladdin, een tuin van Armida, een grot van stalactieten.
Gewoonlijk wendt Jacopozzi zijn fantasie en zijn talenten aan in dienst van het rijk. Hij drapeert den Obelisk, de Triomfbogen, de regeeringsgebouwen met het rembrandtieke clair-obscur der schijnwerpers. Dit jaar hadden de warenhuizen hem hunne reclamebudgetten ter beschikking gesteld tot het organiseeren van fantasmagorische en praal-volle licht-balletten. Het zou mij verwonderen, indien men te Berlijn of in New-York meer haalt uit de mogelijkheden der gekleurde electrische gloeilampen, dan wat de virtuoos van het gestabiliseerde vuurwerk verzon voor het Louvre, de Galéries Lafayette, de Samaritaine en andere grootscheepsche ondernemingen. Uit de duistere lucht komt een kar aangerold, wordt bevracht met vonkelende snuisterijen, rijdt weg en wordt een eind verder gelost. Vurige paarden hollen langs het donkere zwerk als rossen van Walküren. Een planetarium begint te wentelen, in welks centrum Saturnus staat met zijn draaienden ring. Kabouters sleepen een gloeiend kanon aan, laden het, richten het, en als ze 't afschieten, werpt de roode muil een dikken smook uit. De k[ogel] vliegt recht naar de glundere maan, die hem ophapt, fijn kauwt, en langs de blauwe sterren heen laat vallen als glinsterende bonbons, in een groenig zeil dat door dwergen wordt uitgespreid.
Deze tafereelen hebben den omvang van een voetbalveld, en ontwikkelen hun kleurrijke episoden met de regelmaat van een film. Zoodra de schemering invalt, worden zij ontstoken boven étalages, die door niet minder vernuftige hersens zijn omgeschapen in levende prentenboeken. Honderden machines parodieeren de wereld van menschen en dieren. Noch de stem, noch het geluid ontbreken hen. Zij zingen, blaffen, schreeuwen, dansen, springen voor de ontelbare toeschouwers in het duister, die hen als van Plato's beroemde spelonk uit gadeslaan en omwikkeld werden met het ondefinieerbare raadsel, dat aan alle automaten ontstijgt. Die visioenen hullen heel de stad in een wonderlijke sfeer van legende. Ik benijd de kinderen, op wie vuur en licht zulk een vreemde, mythologische aantrekkingskracht uitoefenen, dat zij dergelijke tooverachtige schouwspelen genieten, welke volwassenen zelfs verrukken. Al wat vorige generaties droomen konden, schiepen zij uit het niet, of uit hare verbeelding. Wat moet de hedendaagsche jeugd droomen tegen deze visionnaire en onvergetelijke achtergronden? Als Leonardo da Vinci, die voor zijn beschermers menige schilderachtige ontspanning verzon, ze zag, zou hij verbaasd en tevreden zijn. Beseft de tegenwoordige menschheid half, hoe hoog zij bevoorrecht werd boven die van andere eeuwen? Beseft zij half in welk een fabuleuze, bekoorlijke, gemakkelijke en verbluffende wereld zij leeft? Ongeveer honderd jaar geleden sukkelde men de duisternissen nog door met dezelfde walmende olie-pit, welke men aantreft onder het huisraad der Egyptische mummies.
Voor Kerstmis en Nieuwjaar hadden de voornaamste bioscopen de noviteit bedacht om gedurende 48 uren onafgebroken voorstellingen te geven. Wijl de muziek en het afdraaien der rolprent bijna volslagen gemechaniseerd zijn, zou deze nieuwigheid alleen verwondering mogen baren bij degenen, die zich op 't standpunt plaatsen van druïden, die in den heiligen nacht den mistel gingen plukken, of van kerkvaders, die de verheven liturgie regelden voor de herdenking van de geboorte des Verlossers. Er zijn echter ook nog anderen, die zich verbaasd hebben over deze aaneenschakeling van twee etmalen cinema en ik ben overtuigd, dat Georges Duhamel, toen hij het bericht las, een steek in 't hart voelde.
Wat dezen paganisten ergert, is minder de profanatie van een heidensch of christelijk feest, dan wel de profanatie eener uitvinding, welke aanknoopingspunten vertoont met alle kunsten en die men degradeert door haar te misbruiken als een triviaal werktuig, waarop niets meer vat heeft dan de materieele slijtage. Toen de ondergrondsche spoorweg pas geopend was, ontmoette men snaken, die er behagen in vonden, om met één biljet het gansche net te doorkruisen van den eersten tot den laatsten trein. Voor één gulden, hetgeen goedkooper is dan het hotel, konden fanatici met dezelfde inborst acht en veertig uren vertoeven in een comfortabelen fauteuil, een zomersche temperatuur, een schaduwrijke zaal en bovendien met een vermakelijk, ofschoon op den duur eentonig programma.
Hoewel 't schijnt, dat verschillende zonderlingen de gelegenheid, een record te slaan hebben aangegrepen, is het duidelijk, dat de vergelijking tusschen den reiziger van de ondergrondsche en den bezoeker van de Paramount-tweedaagsche, mank gaat. Ook op zuiver artistiek terrein zijn de bezwaren tegen de intensieve exploitatie van het witte doek louter denkbeeldig, want men zou met evenveel recht een schilderij kunnen verwijten, dat het jaren lang ononderbroken aan den muur hangt. Maar het idee, dat er ergens een plek is, waar woord en toon, die zoo snel een dionysische vaart nemen, wanneer men hun de vrijheid gunt, gedurende twee etmalen onwrikbaar gedistribueerd worden als uit een kraantje en zonder dat de geest eenige kans krijgt om te blazen waar hij wil, het idee, dat er in Parijs een zulke sacrilegische plek bestaan kan, rukken een aantal lieden nog altijd lichtelijk uit de voegen. Ik beklaag ze niet: ze zullen wel wennen.
Aan de bioscoop dankt Parijs het bezoek van een menigte toeristen, op wie niemand gerekend had: de Duitschers die Im Westen nichts Neues wenschen te zien, dat in hun land verboden is! Hier wordt deze film afgedraaid in een splinternieuwe zaal, op twintig passen afstand van den Arc de Triomphe en van de paarse vlam, welke boven het graf van den Onbekenden Soldaat flakkert in de winterstormen. Men heeft nog geen extra-treinen behoeven in te leggen, zooals men deed voor Straatsburg, waar de film eveneens gaat (acht mark, reis, verblijf en toegangskaart inbegrepen!) doch de internationale treinen, welke het Oosten en het Noorden bedienen, zijn de eenige, die tijdens de feestweken liepen met volle wagens.
Er ligt in deze pelgrimstochten iets aandoenlijks, dat ik niet gaarne zou gering achten. André Dahl, met zijn humor die scherts en ernst mengt, heeft voorgesteld om deze bezoekers niet met het gezicht naar het scherm, doch naar de zaal te plaatsen, opdat zij zich kunnen vergewissen, welke indrukken dit realistisch oorlogsverhaal achterlaat op de Fransche gemoederen. En inderdaad, de betraande oogen, de krampachtige gelaatstrekken, de snikken, de zuchten, en de haast tastbare beklemming, welke een aangegrepen menigte uitwasemt, vertolken even leerzame dingen als de schrikbarende film. Oppervlakkig beoordeeld zou men meenen, dat de massa's Franschen, die hier sinds twee maanden samenstroomen, grondig gedemoraliseerd worden en ondermijnd in hun weerstandsvermogen door de aanschouwing der ijselijks tooneelen, welke deze voorstelling maken tot een dantesken helletocht. Oppervlakkig beoordeeld zou men meenen, dat de vooruitziende Nazi's gelijk hadden, toen zij dit kijkspel ongeschikt of gevaarlijk verklaarden voor het moreel hunner landgenooten.
Welnu, het is geenszins om in de contramine te zijn, dat ik deze opinie niet kan deelen, doch om persoonlijke ervaring en om psychologische overwegingen, welke mij niet uit de lucht gegrepen schijnen. Het komt mij voor, dat de Duitschers en de Italianen, die de film verboden, zich nogmaals vergisten op een gebied, dat van ongemeen belang is, doch waar zij nimmer uitmuntten als meesters: zij onderschatten de kracht van het pessimisme, de kracht van hem, die alle hoop laat varen, de kracht van hem, die zijne ziel acclimatiseert op het absolute nulpunt. Het spreekt van zelf dat men, na deze film gezien en gehoord te hebben, niet den minsten lust voelt om den oorlog te verklaren, en ook niet om een oorlog in aanmerking te nemen als laatste troef eener politiek. Maar het spreekt ook van zelf, dat men, na zich gedompeld te hebben in dit slijk, in dit bloed, in dit gejammer, in de torturen, waarvan loopgraven en kogelgaten tot misselijk wordens toe gevuld zijn, een onwaardeerbare kans bezit, om zich bekend en vertrouwd te maken met de hellepijnen, welke de menschelijke waanzin uitdacht en die waanzinnige mensch elk oogenblik over ons kan los donderen. Deze nabootsingen boezemen afschuw in. Zij drijven onze onfeilbaarste instincten tot opstand. Wij gruwen door onze oogen en onze ooren. Doch gelijk het heilzaam was voor de Romeinsche legioenen, om zich te familiariseeren met de olifanten van Hannibal, zoo is het wellicht niet nutteloos om gemeenzaam te worden met zulke uit de diepste krachten ontsnapte monsters. Het kan geen kwaad, om onze zenuwen te toetsen aan het ergste en men zegt dat zulke proeven werden opgelegd aan hen, die tot de antieke mysteriën wenschten te worden toegelaten. Deze film is een waarschuwing, welke wij niet noodig hadden, want hier heeft de bom rondgezworven quaerens quem devoret - zoekende, wien hij zal verslinden. Deze film echter is ook een initiatie. Zij hardt. Zij staalt. Zij geeft meer dan moed; zij verleent de
krachten der wanhoop. Het zou even onpsychologisch geweest zijn als onpolitiek, om haar te weren. Naast het graf van L'Inconnu bezorgt zij duizenden een voorsprong: Zij immuniseert.
Al bezit de Franschman voor de eigenschappen niet den geijkten term, hij verstond altijd beter dan anderen de kunst to make the best of it, zelfs van deze grauwe, weifelende dagen, welke Goethe zuchtend placht door te brengen. Hij heeft over deze weken een bijzondere poëzie gelegd en wist ze te bewaren. Men neemt afscheid van dit tijdperk, zooals men den roman van Alain Fournier sluit, die in dezelfde periode speelt: met een mijmerende vreugde. Wanneer ik nu terugblik op de geïllumineerde stad, vereenzelvig ik Jacopozzi met Le Grand Meaulnes, deze teedere symphonie van dwaallichten tegen een donkeren hemel.
[verschenen: 14 februari 1931]