Joffre de Zwijger
Parijs, 5 Januari [1931]
Het toeval, dat er te Louveciennes een woning te huur stond, maakte mij tot dorpsgenoot van Maarschalk Joffre. Kort na den oorlog had hij daar, even ter zijde van den mooien, met een dubbele rij platanen beplanten heerweg naar Versailles, welke menigmaal door de impressionisten geschilderd werd, een stuk grond gekocht en er een villa laten bouwen. De plek was gekozen met het oog van een strateeg, die gewend is de horizonnen te vorschen en ze te domineeren van een hoogte af. Aan den voorkant botst het uitzicht tegen de kruinen der boomen, welke den hellingtop omzoomen. Van den achterkant daarentegen bestrijkt de blik ongehinderd de eindelooze uitgestrektheid van het Parijsche panorama in zijn ganschen omvang, grootsch en bekoorlijk. Deze zee van huizen, van monumenten, van groen, glooiend over heuvels van welke elk een tweeduizend-jarige geschiedenis droeg, deze zee van menschelijk protoplasma, zoo duidelijk, zoo bekend van dichtbij, zoo onwezenlijk, zoo onvatbaar op zulken afstand, deze zee van rozig licht in den avond, dat was de Stad welke hij gered had. Hier, in zijn tuin, in zijn stelling, zal hij rusten tot den uitersten dag, het gelaat gericht naar het Oosten, naar Parijs.
De witte villa zelf, een vooruitspringende rotonde, geflankeerd door twee zijvleugels, getuigde van zijn smaak voor eenvoudige, heldere, strikte dingen, en van zijn beperkte geldmiddelen. Zij was nauwelijks voltooid, of men zag het pleister van alle zijden afbrokkelen, wat mij een veeg teeken leek, want men ziet niet gaarne bouwvallig metselen voor een generalissimus. Het ijzeren hek, ordinair en goedkoop fabriekswerk, detoneerde in een streek, waar zooveel meesterstukken overbleven van antieke smeedkunst. Bij dit hek, waar meestal een leger-auto stationneerde (de Maarschalk had noch eigen auto, noch garage) teekenden twee rijen van los op den grond liggende straatkeien een provisorisch en armoedig oprijlaantje. Zij werden regelmatig overhoop gehaald door de moedwillige schooljeugd en regelmatig wederom in 't gelid gesteld door den tuinman, een ex-poilu. Er was een schildwachthuisje, doch nimmer ontwaarde men een schildwacht.
In deze woning leefden Joffre en zijn vrouw als een paar kluizenaars, en in een vergetelheid, welke niemand merkte. Men ontving er geen sterveling. De vijftien honderd vijf en vijftig bewoners van het dorpje Louveciennes namen niet de minste notitie van den doorluchtigen ingezetene, wiens dood nog de geheele planeet in beroering zou brengen. Op zijn wandelingen door den omtrek, eerst met één stok, later met twee stokken, keek men ternauwernood naar hem om. Het is waar, dat er in de vermoeide trekken en in de rheumatische bewegingen van dezen bejaarden heer, niets meer lag, dat eenige overeenstemming toonde met een held, met den bevelhebber eener natie, en men nam hem dit verval bijna kwalijk. Aan geen enkelen herdenkingsdag van den Slag aan de Marne nam hij deel. Op geen enkelen herdenkingsdag ook, bij geen enkel nationaal feest, zond men hem een delegatie. Zijn standbeeld in Chantilly, het voormalig hoofd-kwartier, was een daad van officieele en onvermijdelijke rechtvaardigheid. Doch alle spontane huldeblijken, een simpele tuil rozen, een fanfare der brandweer, of andere kleine, nietige sympathie-betuigingen, waarin zich de genegenheid, de gehechtheid, de dankbaarheid van een volk kunnen uiten, hebben hem ontbroken. Het is hem te Parijs overkomen, dat hij met pakketten in de hand uit een taxi stappend, er een liet vallen. Noch de chauffeur, noch iemand der voorbijgangers herkenden hem. Joffre moest zich moeizaam bukken, om het zelf op te rapen.
Hoewel de Maarschalk de stalen zenuwen bezat en de onontvankelijkheid voor aandoeningen, welke hem stempelden tot een unicum onder zijn gelijken, zou hij meer geweest zijn, dan de ondoordringbare, rustige half-god, wanneer hij niet geleden had van deze onverschilligheid. Zelfs de boven-mensch, die onverstoord eet en acht uren vast slaapt (het eenige wat hem uit zijn humeur kan brengen is, dat men hem wakker maakt...), terwijl de telefoon, de telegraaf en de estafettes hem zonder tusschenpoozen stapels ongelukstijdingen aanbrengen, terwijl de paniek losbreekt over zijn Staf, over zijn Gouvernement, terwijl de vernietiging nadert met een snelheid van tachtig kilometer per etmaal, zelfs de Uebermensch, die aan zulke schokken weerstand biedt, als ware hij een blok basalt, blijft mensch. Zeker voelde hij zich zwaar gekrenkt, toen hij in December 1916 uit zijn commando ontzet werd, dat hij niet vrijwillig wilde verlaten. Zeker pijnigde hem het afscheid van een taak, welke hij niet bekronen kon. Zeker griefde hem de abdicatie, het doffe incognito, waarin hij werd teruggestooten na ‘le grand-père’ en ‘le papa’ geweest te zijn van zijn leger, van zijn volk. Als wij Foch vertrouwen mogen, dan waren dit ontslag en deze ongenade meer dan een persoonlijke ongerechtigheid tegenover een bekwaam aanvoerder: het was een domheid, waardoor de oorlog gerekt werd. Men mag aannemen, dat ook Joffre zoo dacht over zijn executie.
Hij had echter zijn eigen wijze om de vernedering te ondergaan en op de Tarpejische rots toonde hij zich grooter dan Clemenceau. Het lag in Joffre's aard om te zwijgen en het kostte hem wellicht geen moeite om parallel te gaan met zijn gesloten natuur. Maar hij gebood ook anderen te zwijgen, die hem hadden willen verdedigen. Tijdens den oorlog beschermde hem de censuur. Toen de censuur echter was opgeheven, toen tallooze beschuldigingen en schimpschriften, evenals vroeger de ongelukstijdingen, werden aangedragen op zijn schrijftafel, toen men zelfs in twijfel trok, of hij 't was die den eersten millioenen-slag won der Historie, heeft niemand hem kunnen overreden tot een verdediging of tot een polemiek. Er drong een woord van hem door, dat onvriendelijk klinkt, maar dat waarschijnlijk verzonnen werd: ‘Ik discuteer niet met mijn ondergeschikten’, zou hij geantwoord hebben op een aansporing tot verweer. Een andere uitlating is misschien ook niet echt, doch kenmerkt hem beter: ‘Ik weet niet, wie den Slag aan de Marne won, maar ik weet wel, wie hem verloren zou hebben, wanneer dit het geval ware geweest.’
Een zoo volstrekte leegte had zich gevormd rondom Joffre, dat men zich mocht afvragen, of hem nog wel één bewonderaar restte. Men vergat den slag aan de Marne, om de krijgsbedrijven te bestudeeren, welke aan dit beslissende treffen waren voorafgegaan. De oningewijdsten begrepen, dat, wanneer men op eigen Fransche krachten (het Engelsche leger en French waren door den terugtocht volkomen gedemoraliseerd) den vijand had kunnen stuiten onder den rook der hoofdstad, men hem óók had kunnen stuiten te Charleroi. Het fameuze, veelbestreden mobilisatie-plan XVII, dat de Fransche legers geconcentreerd had in het Oosten en Noord-Oosten des lands, was klaarblijkelijk de schuld van de aanvankelijke débâcle, dat een recapitulatie van 1870 deed vreezen. Was het vergeeflijk bij een opperbevelhebber, dat hij den inval door België niet voorzien of geraden had? Bestonden er reeds jaren vóór den oorlog niet aanwijzingen genoeg, om dezen inval te beschouwen als een waarschijnlijkheid? Was het verschoonbaar, dat Joffre meer dan twee weken lang met een ondoorgrondelijke koppigheid de Duitsche krachten, die door België marcheerden, bleef onderschatten? Het Fransche offensief in den Elzas, de eerste, gemakkelijke overwinninkjes, verwekten een ijdelen doch verklaarbaren jubel. Moest het echter in 't licht der latere krijgsbedrijven geen waanzin, geen onverantwoordelijk kinderspel lijken, om daar een offensief te beginnen? Joffre had blijkbaar niets van het Duitsche veldtocht-plan vermoed en toen hij begreep, was het te laat, om de invallers staande te houden bij de Maas.
Doch toen hij ten laatste begreep, toen hij tegen een verpletterende overmacht de Bataille de Charleroi leverde, toen hij verloor, toen hij den terugtocht aanvaardde, was het toenmaals onvermijdelijk, terug te trekken tot de Marne? De vesting Maubeuge gaf zich over met haar gansche garnizoen, en bijna zonder een schot gelost te hebben. De vesting Lille werd zonder slag of stoot bezet. Onmisbare kolen- en ijzermijnen gingen verloren voor de landsverdediging. Tien departementen met al hun voorraden, al hun reserves, al hun producten (en al de pretentie, welke die panden bij de voorloopige overwinnaars zouden aanblazen) vielen in handen van den vijand. Waarom groef Joffre zich niet in bij de Noord-grens, zooals hij zich na den Slag aan de Marne ingroef op een front, dat drie jaar lang moorddadig en onveranderd zou blijven? Hij beschikte niet over een voldoend aantal zware kanonnen, is men geneigd te antwoorden. Beschikte hij echter drie weken later over die benoodigde artillerie? De oorzaak ligt veeleer hier, zeggen de bestrijders van den Maarschalk, dat hij niets geleerd had van den Russisch-Japanschen oorlog, noch wat betreft den vernietigenden invloed der mitrailleuses, noch wat betreft den loopgraven-krijg. De voornaamste reden is, beweren anderen, dat Joffre bezeten en gebiologeerd was door denzelfden onberaden, roekeloozen offensieven geest, als de Duitsche bevelhebbers. Dat hij daarenboven nog de loopgraven-oorlog heeft moeten leeren van zijn tegen-partij, meenen derden.
En tot hoever zou Joffre, na bij Charleroi zijn eerste kansen bedorven te hebben door zijn manie van het offensief, tot hoever zou hij teruggetrokken zijn, wanneer Von Kluck door een raadselachtige, een fantastische, een ongehoorde, een wonderbaarlijke nalatigheid den Duitschen rechtervleugel niet blootgegeven had aan het leger van Parijs? Het nauwlijks nog betwiste verhaal luidt, dat Gallieni 't was, de militaire gouverneur van Parijs, die Joffre het idee inspireerde, om het Parijsche garnizoen in Von Kluck's flank te werpen. Doch laten wij Joffre de volle maat schenken der welwillendheid en aannemen, dat hij zelf de wenschelijkheid bespeurde van een ingrijpen, dat zich voor ieder die de situatie overzag, opdrong als een noodzaak, als een dier gunstige beschikkingen van het lot waarvoor men blind moet zijn, om ze te verwaarloozen. Wordt hij daarom een groot en geniaal veldheer? Kan de onbegrijpelijke fout van een vermetelen vijand geboekt worden als een verdienste van zijn tegenstander? Zou het niet veeleer een matelooze ongeschiktheid verraden hebben, wanneer hij Von Kluck's ontstellende en nooit te kwalificeeren vergissing niet had aangewend tot zijn voordeel? Maar wanneer Von Kluck niet ten prooi gevallen ware aan de geheimzinnige verdwazing, waarvan de Ouden hun Jupiter noemden als den bewerker, wat zou er gebeurd zijn met Joffre, met zijn leger, met Parijs, met Frankrijk... en met de rest der aarde? Slotsom: Joffre sloeg de Duitschers met een gedecimeerd en doodelijk vermoeid Fransch leger aan de Marne. Ergo: Met een redelijk mobilisatie-plan en een juist beleid had hij ze kunnen slaan aan de Maas. Resultaat: Een korte veldtocht; geen Fransche verwoestingen, geen oorlogs-herstel, geen Plan Young, etc....
Zoo polemiseerde men sinds 1919 tegen den generalissimus van 1914 en 't minst wat men van deze discussies denken kan, is dat zij niet alle gegrondheid missen. Maar welke ook de dosis waarheid zij, groot of klein, welke verwijten kunnen bevatten, Joffre had uit de verbetenheid zijner critici en de onstandvastigheid zijner natie de gevolgtrekking gemaakt welke zijn stug en onhandelbaar karakter hem aanwees. Na alles verzwegen te hebben, vooral zijn desillusies, en vooral het hartzeer dat ze hem konden berokkenen, heeft hij zich uit het leven weggewischt. Toen de slagaderontsteking der onderste ledematen ontaard was in koudvuur, toen de dokters zich gedwongen zagen hem het rechterbeen te amputeeren tot boven de knie, verbood hij den geneesheeren formeel om het land in te lichten over zijn toestand. Pas toen alle hoop op een gelukkigen uitslag verloren geacht werd, pas toen hij den eersten keer verviel in het coma, overschreed men zijn verbod. Had het aan Joffre gelegen, hij zou zijn heengegaan zonder dat iemand het bevroedde, zonder iemand lastig te vallen.
Hij worstelde acht dagen met den dood, precies zoo lang, heeft men opgemerkt, als de Slag aan de Marne geduurd heeft. Hij stierf op den feestdag van Sinte Genoveva, de beschermheilige van Parijs, dezelfde, die het toenmalig Lutetia vrijwaarde voor Attila en zijn Hunnen. En de hardnekkige doodstrijd was lang genoeg, om veel te verhelderen tusschen Joffre en de overlevenden. Het betrekkelijke, het onvolkomene, het ongeslaagde vervaagde voor de eenige herinnering die in aller gemoed nog waarde had, voor de eenige oogenblikken welke men zich heugen durfde terwijl hij scheiden ging: de uren, op een zonnigen dag van September, dat Parijs overweldigd werd door het zingend geruisch der overwinning, waarmee volgens het zeggen der tijdgenooten de aether vervuld was. Want de victorie der Marne werd, evenals het verhaal van Genoveva, een legende, en de ontelbaren die het onmetelijk geruisch vernamen, weten dat geen muziek vergeleken kan worden met deze tonen. De wereld zou dit geluid nog slechts éénmaal vernemen: op 18 Juli 1918, toen Foch uit het harde staal en de moede soldaten een nieuwen klank sloeg.
Zoo zal de latere geschiedenis over de leiding van den oorlog mogen leeren, wat haar onbetwistbaar lijkt. Zij zal de talenten van Joffre wikken en wegen. Zij zal hem zelfs alle superieure krijgsmansgaven mogen ontzeggen: de epische en sprookjesachtige faam, welke verbonden is met het woord Marne, zal alle bedenkingen overvleugelen. Met dit woord trad de kuiperszoon uit Rivesaltes, die uit een worsteling van meer dan 2.500.000 krijgers voor zijn land de zege wegdroeg, in de onsterfelijkheid. Daar verlegde zijn commando voor geruime jaren het centrum der graviteit. Altijd weer zal de Marne verzoenen met Joffre.
[verschenen: 3 februari 1931]