Wie is de baas?
Parijs, 16 December [1930]
In weinige dagen is de Affaire Oustric zoo goed als onbegrijpelijk geworden. Haar aanvang was geheimzinnig, haar verloop duister; wat zal haar slot zijn? M[eer dan] andere troebele of passionneerende voorvallen wekt zij den indruk dat wij tijden beleven, waarin het wezen niet beantwoordt aan den schijn. Die schijn zegt, dat wij wonen in een trieste, maar geordende en veilige stad. De werkelijkheid doet denken aan een labyrinth, dat een Minotaurus huist. De zoon van Pasiphaë verslindt geen knapen en jonge dochters. Hij voedt zich met den arbeid der burgers, met de pit van ministeries, met de sappen der republiek. Niemand kan hem noemen; niemand kent hem. Maar hij kost duurder dan de Amerikaansche gangsters.
Het staat voor iedereen als een paal boven water, dat Oustric, de bankier, die met niets begon en na milliarden vergaard te hebben, met niets eindigde, strafbare feiten pleegde. Zoo zijn de menschen. Zij gelooven grif, dat een financier, wiens effecten zakken, een boef is. Het doet hun zeker plezier om den man, in wiens nederlaag hunne duiten zoek gingen, voor een schurk te houden. Sinds de geruïneerde bankiers zich niet meer voor hun kop schieten, gelijk vroeger, werd de onteering zelfs een psychologische noodzaak. Het geld was weg, doch men had den troost om den dief aan den schandpaal te zien. De omstandigheid, dat het niet aan effectieve schavuiten ontbreekt in de omstreken der Beurs, versterkt het publiek nog in den lust, om elk rampspoedig speculant te beschouwen als een oplichter.
Zij, die Oustric wilden voorstellen als een ordinair zwendelaar, vonden dus alle soorten van medewerking. Er bevond zich geen sterveling in Frankrijk, die niet verlangde te gelooven, dat men voor den zooveelsten keer in handen was gevallen van een kaper. De openbare meening zou de vogelvrijverklaring van den financier geëischt hebben, wanneer anderen haar in dezen wensch niet met een roerende bereidwilligheid waren tegemoet gekomen. Was het toeval of behendige tactiek, welke het betalend publiek solidair maakte met Oustric's felste vijanden? Zij die hem uit eigen belang hadden moeten steunen, juichten het hardst zoodra de Justitie ingreep.
Maar toen de rechter Brack, na hem aan ettelijke verhooren onderworpen te hebben, den bankier in hechtenis wilde nemen, ontdekte hij onder de recente handelingen van Oustric geen enkele, welke hem wettigde tot dezen stap. Geen der talrijke operaties uit de tienjarige loopbaan van den bankroetier, bleek in strijd met de Code. Inplaats van een beschuldigde te verwarren, te verpletteren, gelijk men hoopte, scheen de instructie er slechts toe bij te dragen, een verdachte te rechtvaardigen. Het scheelde een haar, of Oustric zegevierde, toen hij geen aanklacht indiende tegen Olivier de Rivaud, president van het syndicaat der bankiers van de termijnmarkt. Zooals de Saksers gedurende den Volkerenslag met pak en ransel overliepen naar de Pruisen, zoo had Olivier de Rivaud op den beslissenden beursdag geweigerd, orders van Oustric uit te voeren, welke meerdere millioenen beliepen en waarvoor de garantie gedeponeerd was. Onder dezen verraderlijken flankaanval waren Oustric's koersen gekelderd en daarvoor stond hij in het kabinet van den rechter. Een energiek gouvernement zou op staanden voet Oliver de Rivaud in hechtenis hebben doen nemen en wellicht ware de situatie gered geweest. Niemand echter durfde de verantwoordelijkheid torsen van de veronderstelling, dat Oustric onschuldig zou kunnen zijn. Niemand: zelfs niet zij, wier politiek of financieel fortuin van de honorabiliteit des verdachten afhing.
Doch wie een hond wil slaan, vindt licht een stok. Er was sinds 1925 een rechtsingang hangende tegen een drietal redacteurs van financieële blaadjes, die door middel hunner mededeelingen de koersen van sommige effecten trachtten te beïnvloeden, ten goede of ten kwade. Het wemelt in Parijs van dergelijke krantjes en weinig financiers staan sterk genoeg, om hun invloed te veronachtzamen. Oustric beging de onvoorzichtigheid, de fout als men wil, om te huilen met de wolven in het bosch. Bij de uitgifte der Borvisk française, een onderneming van kunstzijde, kocht hij zich de medewerking dezer schuimers tot den prijs van honderdvijftig duizend francs. Het was niet de eerste, noch de laatste maal, dat publicaties, welker voornaamste doel chantage is, in dienst werden gesteld eener gezonde zaak. De Borvisk, getaxeerd op een koers van 300, werd later tegen een koers van 350 overgedaan aan de Etablissements Kuhlmann. Doch de rechter, ditmaal Audibert genaamd, die deze ondergeschikte zaak drie en een half jaar had laten slepen, vroeg niet, of de wellicht laakbare verrichting een gezonde dan wel een vooze zaak betrof. Oustric moest hangen en hij hing. Wat Brack niet kon voor onbewijsbare beschuldigingen van 1930, deed Audibert voor een pekelzonde van 1926. Hij arresteerde Oustric. En niemand had den moed om de Justitie, die klaarblijkelijk in commissie optrad, te vragen, waarom zij Oustric niet in 1926 gevangen zette, zoo Oustric in 1926 werkelijk schuldig was. Zij zou de Fransche natie niet enkel een verlies bespaard hebben van twee milliard, zij had de Fransche regeering gevrijwaard voor de onaangenaamste complicaties en de schadelijkste verdenkingen. Gelijk een energiek gouvernement Olivier de Rivaud zou hebben doen opbrengen, zoo had een doortastend minister-president den rechter Audibert doen opsluiten wegens ontoelaatbaar plichtsverzuim. Waar echter bleef in deze affaire het gezond verstand en zijn logica? Men zou zeggen, dat iedereen, van hoog
tot laag, zich aan handen en voeten gebonden voelde en zich door een achter de schermen verborgen regisseur moest laten bespelen als poppen.
Wat vreemd is, daar wij niet meer in de dagen der inquisitie of der autocratie verkeeren, en wat onverklaarbaar is: Oustric reageerde nauwelijks tegen zijn inhechtenisneming. Zijn advocaat Bizos, na een insolent en uitdagend epistel tot den minister van Justitie Chéron, verviel in een doodsch zwijgen. Schikt Oustric zich in het onvermijdelijke, na zonder respect betoogd en bewezen te hebben, dat geen enkele bank ter wereld, zelfs de grootste niet, de aanvallen overleefd zou hebben, waaraan hij met lijdelijke toestemming der autoriteiten blootstond? En waarom schijnt hij zich te schikken na een korte opflikkering van geestkracht? De dingen te constateeren is niet voldoende. Het waarom der feiten is oneindig belangrijker, dan het hoe. Ik moet evenwel bekennen, dat ik hier volkomen in 't duister tast. De eenig redelijke oplossing van het raadsel is, dat Oustric zelf tot de gemanoeuvreerde poppen zou behooren. Doch dit is een dier vermoedens, tot welke men zijn toevlucht zoekt, wanneer alle leidraden ontvallen. Het is enkel dienstig, om te doen beseffen, welke een onbekende zone zich nog uitstrekt achter den avontuurlijken bankier.
Terwijl de hoofd-figuur van dit drama geleidelijk terugweek naar den achter[grond] ontwikkelde de actie zich verder op een plan, waar de verwoestingen in een oogwenk onoverzienbaar zouden worden. De verliezen waren te geweldig, om geen blaam te werpen op ieder, die rechtstreeksche of zijdelingsche betrekkingen onderhouden had met den verbrijzelden financier. Gedineerd te hebben met Oustric werd een verwijt, waarachter smaad stak en het was een publiek geheim, dat Tardieu in bijna vriendschappelijke relaties stond tot den invoerder der Snia Viscesa. Tardieu is celibatair en zijn ministerie werd samengesteld in een hotel, waarvan Oustric toevallig de aandeelen bezat! Zijn vice-president en minister van Justitie, Raoul Péret, die Oustric's rechtskundig adviseur was, moest onder pressie van een in gisting rakend parlement, demissionneeren. Is het gewaagd om te laten gelden als argument voor Oustric's denkelijke onschuld, dat Péret zijn candidatuur prepareerde voor het presidentschap der Republiek en serieuze kansen had? Hij ontving van Oustric een paar poovere honderd duizend francs honorarium en zijn carrière is gebroken! Niemand weet tennaastenbij, wat de ongelukkige en tot nu toe rechtschapen Péret misdreef, maar er zijn lieden, die den Hoogen Raad voor hem eischen! Twee secretarissen-generaal van Tardieu's cabinet moesten hun ontslag nemen, om geen andere reden, dan dat zij gebruik gemaakt hadden, in alle eer en deugd, van Oustric's financieele kundigheden. Het team van den optimistischen Tardieu, kampioen der nationale welvaart, kreeg den bijnaam van Ministerie-Oustric. Het leed een smadelijken dood in den Senaat, wijl het in de Kamer niet sneuvelen kon met behoud der eer. Maar wanneer Tardieu's nederlaag het deel was van al die geheimzinnige machinaties, waar was zijn doorzicht, waar zijn beleid, waar zijn veerkracht gebleven? Wie of wat verhinderde hem, om Oustric te dekken, toen het nog tijd was?
Het ergste evenwel zou pas komen, toen tegen Tardieu's zin de parlementaire commissie in functie trad, welke Oustric's dossier gelijktijdig onderzoeken zou mèt de Justitie. Want men wantrouwde het Gerecht, en niet zonder reden, wijl het ernstige zaken drie en een half jaar laat slingeren! Ruim dertig volksvertegenwoordigers, gekozen uit alle partijen, zouden de onzekere schreden der rechters schragen. Zij benoemden hun eigen voorzitter: den nooit schipperenden, onkreukbaren Louis Marin. Tardieu, die zijn eigen geweten zuiver wist, had er wat voor gegeven, wanneer hij de commissie had kunnen verijdelen, omdat hij voorzag, dat zij de parlementaire atmosfeer voor lange maanden zou vergiftigen. Wat immers was gevaarlijker, de doofpot of de ruchtbaarheid? Wie kon gissen, wat er uit de helsche machine eener nauwgezette enquête zou voortkomen? Doch toen de commissie er eenmaal was, beknibbelde hij haar niet op de documenten. Zijn laatste wil, vóór hij viel, luidde: niet alleen Oustric, maar alles. Alles wat na 1918 een slecht luchtje gaf. Welk een erfenis!
[verschenen: 17 januari 1931]