Stille waters
Parijs, 8 December [1930]
Het boek van Friedrich Sieburg is een litterair evenement geworden. Men ziet het in handen der snobs en snobbinettes, die tien gulden betalen, om de muzikale clownerieën te hooren van Jack Hylton and his boys. Men wandelt er mee rond in de operette-theaters, wat het toppunt van belangstelling aanwijst. Ieder praat en ieder schrijft er over. De auteur, een bruine Duitscher, Rijnlander, ex-infanterist, ex-vliegenier en tot vóór kort correspondent der ‘Frankfurter Zeitung’ (hij werd verplaatst naar Londen) is de man van den dag, van de week, van de maand.
Behaalde ‘Gott in Frankreich’, de oorspronkelijke titel, hetzelfde spontane, algemeene en foudroyante succes in Duitschland als ‘Dieu est-il Français’? onder de Franschen? Ik weet 't niet en hoop 't evenmin. Sommige conclusies, waartoe de beschouwingen van Sieburg voeren, zouden desnoods bevorderlijk kunnen werken op de genezing van den Franschman, gesteld, dat die noodig ware. Diezelfde conclusies echter kunnen de koortsige stuipen van den Duitscher, gesteld dat die aanwezig zijn, slechts verergeren. Wij zullen dit dadelijk zien. Wat Frankrijk betreft, kan men met onvoorwaardelijke instemming constateeren, dat Sieburg's werk beantwoordt aan een diepe behoefte tot inzicht. De natie ziet de gedachtenwisselingen der diplomaten min of meer spaak loopen. Zij speurt een gevaar, dat zij volgens haar geweten niet veroorzaakte en gaarne zou verwijderen, daar het in geen enkel geval profijtelijk zou kunnen worden. Voyons!, zegt zij, er moet een middel bestaan, om aan dat gekanker een einde te maken. Het zou waanzinnig zijn, om elkaar te gaan uitmoorden voor de tweede maal. Wat is de opinie van een Duitscher zonder competentie, zonder bevoegdheid, sans qualité, terwijl de politici harrewarren aan den rand van afgronden?
Om die opinie te kennen, heeft men zich niet laten afschrikken door een barokken, agaceerenden titel. Want het is in strijd met een specifiek Franschen schroom, om beslag te leggen op Hem, wiens naam geleerd wordt niet ijdelijk te gebruiken. De Franschen zijn het eenige volk, welks officieele vertegenwoordigers God genoeg eerbiedigden, om hem niet te mengen in de heillooze gruwelen van stikgassen, vlammenwerpers en schroot. In geen enkel Fransch brein zal het opkomen, dat God domicilie koos in Frankrijk. De titel zelf verried reeds de scheiding, verried de tweespalt. Dat men over zulk een bezwaar heenstapt, toont aan, in welke mate de Franschman verlangend is naar begrijpen. Misschien ook hoe de onrust op hem invrat.
Doch de hoofdvraag is, of de lezing van Dieu est-il Français?, hem zal baten, hem kan baten. In de tweede plaats, of de inwilliging der eischen, welke het boek impliciet stelt, nuttig en raadzaam zou zijn voor Frankrijk, voor Duitschland, voor Europa. De Franschman, redeneert Sieburg, leeft van Jeanne d'Arc af in de onuitroeibare overtuiging, dat hij een messiaansche rol te vervullen heeft onder de naties der aarde. Een idee is niet algemeen-menschelijk, is niet universeel, alvorens het Fransch wordt.
Frankrijk verzet zich met hand en tand tegen alle stroomingen uit het Oosten en het Westen, uit het Noorden en het Zuiden, tegen alle stroomingen, welke niet van Franschen oorsprong zijn, of welke het niet vereenigbaar acht met den eens en voor altijd aangenomen Franschen standaard. Wat het niet vijlen, schaven of buigen kan naar zijn maatstaf, naar het kader, waarin zijn conceptie van mensch, menschelijkheid en menschwaardigheid ligt opgesloten, wat het niet franciseeren, dus universaliseeren kan, verwerpt het eigenwillig en onverbiddelijk.
Prachtig en onuitstaanbaar volk zegt Sieburg. Na der wereld onwaardeerbare schatten te hebben geschonken, sloot het zich in zijn hoogmoed af van de rest der Europeesche gemeenschap. Het werd een eilandbewoner te midden der talrijke naties, die het voorbijstreven. Het werd een enclave. Uit stuggen trots en uit verblinding verbrak het de verbindingen met de omringende landen. Het werd een dood lidmaat in een welig tierend, rijksappig organisme. Het werd reactionnair. Conservatief. Het werd achterlijk. Het staat stil. Met zijn looden ballast remt het Europa's vaart naar een voorspoedige, stralende toekomst, en zoolang Frankrijk volhardt in zijn eigenzinnige, eigengereide, verouderde en door niets meer gemotiveerde houding van natie, die de waarheid in pacht heeft, blijven alle pogingen tot samenwerking niet alleen illusoir, ze zijn onmogelijk.
Dit klinkt tamelijk onvriendelijk. Wie een beetje heet gebakerd is en wien het ontbreekt aan Fransche Wahlverwandtschaften, zal opstuiven en zeggen: Laat ons daar de lucht eens gaan verfrisschen. Laten wij in die palissade een goede bres schieten. Laten wij die versperring wegruimen. - Alle elementen voor een kruistocht zijn aanwezig.
Gelukkig is Friedrich Sieburg een bezonnen man en bezit hij de noodige affiniteiten. Hij siert zijn verwijten met den tooi van tallooze en oprechte complimenten. Hij verbergt de berisping niet, hij omhult ze met aandoenlijke en welgemeende tournures. Want hij houdt van Frankrijk, van zijn klimaat, van zijn harmonische, weelderige natuur, van zijn voortbrengselen, van zijn wittebrood, van de veelsoortige streeling zijner wijnen, van het raffinement van een Fransch menu. Hij houdt van Parijs. Hij houdt van de steden der provincie, van de stadjes, van de dorpen. Hij houdt ten slotte van den Franschen inboorling. Hij kent zijn deugden. Hij vergoelijkt zijn gebreken. Sieburg is een uitmuntend opmerker en de Franschman behoeft zijn portret niet te weigeren. Het is gelijkend. Het is niet geflatteerd. Hij herkent zich. Verrukkelijk land!, roept Sieburg bij herhaling uit. Hoe prettig, hoe genoeglijk, hoe zalig is het om hier te leven! Welk een zachtheid onder een clementen hemel, op een vruchtbare aarde, te midden van een beminnelijk en inschikkelijk volk! Maar hoe jammer, meent hij, dat dit magnifieke menschenslag tegelijk zoo onuitstaanbaar is. Zijn verstand fluistert hem in, dat dit ras een dam bouwde op de wegen van den vooruitgang, een dam, welke goedschiks of kwaadschiks moet worden doorgebroken. Zijn hart waarschuwt hem dat het een ramp zou zijn voor Europa, het menschdom, wanneer de bar[rière] werd weggerukt wanneer deze laatste vluchtheuvel van den ouden tijd, van de traditie, van een rustig en bekoorlijk levensconcept, zou worden overstroomd door de springvloeden van moderne barbaren.
Friedrich Sieburg aarzelt als de hongerige ezel tusschen de twee hooischelven en hij loopt gevaar van ontbering om te komen. Hij kon niet kiezen en deze dualiteit vermindert de waarde en het effect van zijn boek. Wie heeft gelijk: zijn verstand of zijn hart? En welk der twee is het geraden te volgen? Ons wel en wee zal voor meerdere eeuwen afhangen van de oplossing, die wij dit raadsel zullen geven.
Bernard Grasset, de uitgever van Dieu est-il Français?, trachtte de vraag te beantwoorden op filosofische basis, in een open brief aan Sieburg, welke aan het boek werd toegevoegd. Zeker, zegt hij, meenen wij een afzonderlijke en gewichtige zending te hebben, aan welke wij ons niet kunnen onttrekken, zonder ons te verloochen. Laten wij om elkaar goed te verstaan en geen verwarring te stichten, het woord God vervangen door het woord ‘Princiep’. Princiep: het eerste, het voornaamste, het noodige, het leidende, het begin, het beginsel. Wij hebben, wat het menschelijk ideaal betreft, het juiste princiep en niet wij zijn achterlijk, maar gij, die ons nog niet inhaaldet. Als spiritueele verschijning, in zijn geestelijk wezen, in zijn dubbele natuur, is de mensch voor ons een constant feit. Een Leonardo da Vinci zag de dingen niet menschelijker, dan de holbewoner, die de teekenstift hanteerde in zijn onderaardsche grotten. Een Plato is niet onovertrefbaar. Het zal zelfs niet opkomen in 't hoofd van een werkelijk gecultiveerd mensch, dat een Plato, een Dante, een Mozart, een Beethoven, overtrefbaar zouden kunnen zijn. Tout est dit, tout a été fait. Alles is geen ‘ewiges werden’, doch een eeuwig wederbegin, waarbij wij slechts met onze hoogste zorg kunnen trachten het klassieke, universeele, onveranderlijke beeld van den constanten, nooit te perfectionneeren mensch niet uit het oog te verliezen, niet beneden de norm te zinken. Er bestaat geen Fransche beschaving, noch eenige andere. Er bestaat enkel een beschaving tout court, welke zich direct richt naar het ideaal der overal en altijd identieke menschelijke natuur. Dit concept is geldig voor allen, toegankelijk voor allen. Het begrenst het menschelijke streven, doch in deze begrenzing zijn wij zeker, nooit te zullen dwalen.
Dit is de geijkte theorie van het Fransche beschavingsprinciep, dat de Franschman erfde van Grieken en Romeinen en dat hij eenmaal vergoddelijkt en aangebeden heeft in de gedaante der Rede. Ik zou niet gaarne aan deze beginselen tornen, omdat zij een paar duizend jaren lang de proef doorstonden en vandaag nog vruchtbaar blijken, terwijl het beste wat men zeggen kan van andere concepties is, dat zij een twijfelachtige kans bieden en weinig garandeeren. Maar met alle respect voor filosofie en abstracte redeneering, lijkt het mij, oneindig practischer om alle sentimenteele of intellectueele overwegingen op zij te zetten en de bezwaren van Sieburg te toetsen op een concreet plan. Wat maal ik om het schitterendste systeem, wanneer het mij op den duur ruïneert? Men kent den boom aan zijn vruchten. En welke zijn de cultureele machten, welke de Fransche civilisatie volgens Sieburg zou intoomen en zelfs zou belagen?
Hij geeft nergens de vaagste beschrijving van wat wij verstaan moeten onder de hemelvaart naar den nieuwen tijd, welke vaart Frankrijk vertragen zou door zich vast te klampen ‘aan de slippen der menschheid’, nòch van wat hij zich voorstelt als einddoel van dien tocht. Maar hij formuleert ten minste de mikpunten van den Franschen tegenstand. Laat mij ze citeeren in de taal van Dieu est-il Français?
‘Le cri de guerre contre le germanisme ne doit pas laisser entendre que nous sommes seuls visés. II concerne toute résistance contre l'héritage antique: protestantisme, bolchevisme, industrialisme, fascisme.’
Dit is zóó klaar en zóó scherp omlijnd, dat het een paar positieve kantteekeningen veroorlooft, aan welke men den nadruk kan geven van onomstootelijke zekerheden.
Waarom Sieburg het protestantisme rangschikt onder de stroomingen, indruischend tegen het antieke erfdeel, en die Frankrijk zou trachten te breken, is mij een ondoordringbaar geheim. Een flauwe herinnering aan de herroeping van het Edict van Nantes speelde hem zonder twijfel parten. Die tijden zijn voorbij. Die daden kunnen nog slechts worden herdacht als elementen eener rancuneuze en niet loyale propaganda. Constitutie en wetboeken van Frankrijk weerleggen een dergelijke beschuldiging op de beslissendste wijze. Waarom vergeet Sieburg, dat een aanzienlijk deel van de staatkundige theoretici der Derde Republiek, en dat de helft der hedendaagsche Fransche literatuur (de school van André Gide) van protestantschen oorsprong zijn?
Wat zou er van Europa geworden zijn, wanneer Frankrijk in 1918 zich had laten meesleuren door de bolsjewistische vloedgolf, wanneer het in 1921 Polen niet gered had uit den greep der Sovjets? Het bolsjewisme is een experiment, een schrikwekkend experiment. Wie het wil beproeven, ga zijn gang. Toen de Franschen zich op de Catalaunische velden in slagorde schaarden tegen Attila (de eerste slag aan de Marne), toen zij zich een paar eeuwen later onder de muren van Poitiers in 't gelid stelden tegen de Arabieren, waren er stellig een aantal lieden, die geloofden, dat het Fatum Europa's hemelvarende toekomst in handen gelegd had van Arabieren en Hunnen. De geschiedenis leert, dat zij zich vergisten. Het is volstrekt niet uitgesloten, dat soortgelijke vèr-ziende lieden zich nogmaals vergissen omtrent de bolsjewisten. En dit is mij reden genoeg, om Europa geluk te wenschen, dat het in Frankrijk een onneembaar bolwerk aantreft tegen de horden der Sovjets: hier en in de koloniën.
Frankrijk industrialiseert zich niet of zeer voorzichtig, zeer behoedzaam. Het veramericaniseert zich niet. Het stuit den Franschen tegen de borst om te rationaliseeren, te tayloriseeren, te standardiseeren, te produceeren in den blinde, in het wilde, te fabriceeren in serie. A la bonne heure! Schijnt het Fransche voorbeeld verkeerd in het licht der statistieken, die van tien tot vijf en twintig millioen werkloozen spreken op onze geïndustrialiseerde planeet? Geen duizend dezer werkloozen bevinden zich in Frankrijk. Toeval? Buitenkansje? Geluk? Neen: evenwicht, bezadigdheid, harmonie, afkeer van grootscheepsche, doch zinnelooze avonturen; menschelijke maat. Over enkele jaren zal men weten, of industrialiseeren à tort et à travers niet de grootste catastrofe is, welke ongedisciplineerde, roekelooze geesten ontketenden over het menschdom. Laat men dan Frankrijk, dat zich een onheil spaarde, niet benijden, niet aanklagen. Laat men zijn conservatieve, reactionnaire wijsheid navolgen.
En het fascisme? Wat zou Frankrijk met het fascisme aanvangen? Zeker is het fascisme strijdig met de Fransche mentaliteit. Kan men daarom van de Franschen vergen, dat zij tegenover de fascisten een bijzondere tegemoetkoming in acht nemen? Geven de toespraken van Mussolini en zijn desiderata aanleiding tot meer dan een wantrouwige neutraliteit?
Het getuigt niet van achterlijkheid, dat de Franschen zwarte of bruine hemden een tikje komisch vinden. Het getuigt van een onbetwistbare emancipatie. De Franschman minacht de uniform, zegt Sieburg zelf. In zijn wezen is hij civiel in alle beteekenissen.
Het schijnt mij, dat deze notities afdoende aantoonen, dat niet het verstand gelijk heeft bij den auteur van Dieu est-il Français?, doch het hart. De telefoon werkt slecht in Parijs. In de stations heerscht wanorde. De winkelier behandelt zijn klant met onverschilligheid. Frankrijk bezit geen monumentale hospitalen, geen wolkenkrabbers, geen Zeppelins, geen ‘Do-X’, geen immense organisaties als de Leipziger Messe, geen kolossale trusts, geen tuinsteden, geen zwem-paleizen, geen dozijnen gesubsidieerde theaters, dozijnen opera's, dozijnen orkesten, geen sportvelden, geen gedresseerde jeugd, geen orde, geen organisatie, geen tientallen musea, geen vrouwen-kiesrecht, geen deugdelijke sociale wetgeving. Neen. Maar zou het lichtzinnig zijn om te veronderstellen, dat verschillende dezer zaken overbodig zijn? Primo: de Franschman leeft met een grootere proportie geluk of tevredenheid, dan eenig ander volk, en nergens is het leven aangenamer dan in Frankrijk, wat Sieburg zelf toegeeft. Secundo: Frankrijk zet de tering naar de nering en elke arbeid levert hier een batig saldo aan goud.
Dat Sieburg en allen, die hem lezen, hun hart volgen. En dat ieder overwege, hoe mateloos vermetel het is om van stilstand, of van achterlijkheid te gewagen bij een volk, dat gisteren nog mannen voortbracht als Pasteur, Curie, Berthelot, Debussy, Marcel Proust, Auguste Rodin, en honderd anderen, dat vandaag nog mannen bezit als Auguste Lumière, Branly, Broglie, Georges Claude, Calmette, Roux, Nicolle, Paul Valéry... en honderd anderen. Neen! Frankrijk hangt niet als een last aan de slippen eener naar de hemelen stormende menschheid. Laat het huidige menschdom er zich echter voor hoeden, dat de nazaat ons nimmer verwijte, dat wij Frankrijks vaart gestremd hebben uit wanbegrip voor werkelijke waarden.
[verschenen: 13 januari 1931]