Veertig koorts
Parijs, 5 Nov. [1930]
Maandag, ‘zwarte Maandag’, eerste aanval van razernij op de beurs. Het is zonde, dat 't tooneel niet werd opgenomen voor de fonograaf, of voor de spreekfilm. Het zou een document zijn van onschatbare waarde. Men zou het kunnen noemen: ‘Het lied van de jammeren der aarde’. Het is insgelijks zonde, dat de séance niet werd omgezonden per radio. Dat zou interessanter geweest zijn, dan wat al Fransche posten tezamen, uitgolven gedurende een heel jaar.
Ik voor mij ken geen aangrijpender en infernaler schouwspel, geen hitsender muziek. Men bespeurt met ontsteltenis in hoe hooge mate wij nog barbaren zijn, hoe schrikbarend dicht wij nog bij de wilde natuur staan; maar gelijk alles wat barbaarsch en primitief is, sleept het mee, wijl het hoogspanningen uitstraalt, waartegen de transformators der hersenen niet bestand zijn. Een paar duizend menschen trappelen, schreeuwen, krijschen, slingeren met hoofd en armen tusschen de kolommen van een Griekschen tempel, alsof de plaveien onder hun voeten gloeiend gestookt zijn. Zij hebben iedere zelfbeheersching verloren. Op een brandend en zinkend schip kan men niet erger te keer gaan. Over het plein en door de straten giert een vervaarlijk en onafgebroken geloei als van een orkaan. Men verwacht elke seconde, dat die radelooze menigte op de vlucht zal slaan.
Zoo wervelen de derwischen. Doch zoo doet men op geen enkele Beurs ter wereld zaken. Nergens toont de gouddorst, de hebzucht, de inhaligheid, de passie voor een winst, de schrik voor een verlies, zich met zulke onbeschaamdheid. En straks vinden wij ze terug als kalme bezadigde menschen, voor een vernuftige rekenmachine, voor een uitgelezen menu, voor een behaaglijk tooneelstuk, of voor den huiselijken haard. Zij verzamelen pit, zenuwmerg en ander fluïdum voor den dag van morgen, welke even dwaas en misschien nog sloopender zal zijn. Het loont de moeite, om even na te gaan, hoe een paniek ontstaan kan in een vesting, welke sinds twaalf maanden gerammeid wordt uit New-York, uit Berlijn, uit Londen, uit Amsterdam, uit Brussel, en die aan elken aanval weerstand bood, niet zonder ernstige schade nu en dan, maar toch zonder bressen.
Het ontbrak die vesting niet aan munitie. Haar voornaamste bomvrije schatkamer, de Banque de France, bevat een voorraad van geel en edel metaal, die voor meer dan vijftig milliard vermeld staat in de laatste balansen. Wekelijks arriveeren nieuwe konvooien van de kostbare delfstof, per vliegtuig, per trein, per boot. De bijna onneembare schatkamers van den tweeden rang, de vijf of zes groote credietinstellingen, zijn niet minder florissant.
Zij weten met hun kapitalen geen raad. Met een beetje goeden wil zou elke nadeelige strooming in een ommezien kunnen worden ingedijkt. Met een beetje overleg zouden zij het hoofd kunnen bieden aan onverschillig welke coalitie van baissiers, defaitisten, alarmzaaiers. Vooral, wijl de vesting gecommandeerd wordt door iemand, die beweert, dat alles rozegeur en maneschijn en botertje tot den boom is, en die gaarne gelijk zou hebben, omdat hij Tardieu heet. Wij bevinden ons echter in een land, waar men promotie kan maken door als gouverneur van het gewichtigste bolwerk der nationale economie, dat zich Banque de France noemt, te deserteeren en zich in dienst te plaatsen van een schijnbaar minder aanzienlijke instelling, welke den naam draagt van Banque de Paris et des Pays-Bas. Men heeft terecht gezegd, dat zooiets nimmer zou gebeuren in Engeland of in Amerika. En al zou de mogelijkheid van zulk een ambtsruil geen enkelen terugslag uitoefenen op de gestie van het eene of van het andere instituut, wijst het te incrimineeren feit er niet duidelijk op, dat de autoriteit der Banque de France, de moreele zoowel als de materieele, slechts nominaal bestaat en dat alles wat met deze autoriteit samenhangt, hare autonomie, haar contrôle over andere instellingen, enkel berust op den schijn? Legt het zeer ongunstige feit niet onomwonden bloot, dat naast de macht van den Staat, een andere macht gezagvoert, welke zich sterk genoeg voelt om den Staat desnoods te tarten, te dwarsboomen, te ringelooren?
Als nu de Banque de France den Staat vertegenwoordigt, in letterlijken zin de Bank van Frankrijk, wat vertegenwoordigen de Banque de Paris et des Pays-Bas, wat het Crédit Lyonnais en een paar andere puissante instituten? Ziedaar de vraag. Zij vertegenwoordigen Frankrijk niet. Zij vertegenwoordigen het geld, dat geen nationalen of patriotischen geur heeft, geen andere wetten of regels kent, dan die van het geld. Het geld bekommert er zich niet om, of een baisse noodlottig, ongewenscht kan zijn voor de economie van een land. Het geld vraagt slechts of een baisse geld kan opleveren. In Frankrijk is dit laatste op 't moment het geval.
Zoo fantastisch het schijnen mag, een Comte de Saint-Aulaire, ex-gezant te Londen, kon een paar weken geleden op een banket van Fransche producenten een rede houden, waarin hij betoogde, dat de fondsen, waarmee Hitler zijn campagnes financiert, afkomstig waren uit Frankrijk. Fransch geld, gedeponeerd tegen een zeer laag percentage in Fransche banken, werd door dezen tegen woekerrente uitgeleend in Duitschland, waar het via Bank en Schwer-Industrie terechtkwam in de verkiezingskassen der Nazi's. Het mes sneed aan twee kanten, voor wie de winsten opstreek eener voordeelige belegging en tegelijk positie nam in de baisse, welke onvermijdelijk volgen zou op een triomf der Hitlerianen. Dit verhinderde dien banken ondertusschen geenszins, om direct na de overwinning der Nazi's, en kwasi uit patriotische overwegingen, hare credieten in massa terug te vorderen, waardoor de crisisstemming aan beide zijden van den Rijn nog belangrijk verscherpt werd. Achter die vlagen van pessimisme konden de volgende attaques worden voorbereid.
Er klopt sinds maanden aan de poorten van zeer machtige, hoewel tweede-rangsche en ondergeschikte Fransche crediet-inrichtingen, Italië, dat sinds 1923 vuur en vlammen braakt tegen Frankrijk, Italië, waartegen Frankrijk zich heeft moeten versterken op de woestijn-grenzen van Tunis, op Corsica, in de Alpen; Italië, dat wapent te land, ter zee, in de lucht; Italië dat delegaties stuurt naar de provocaties der Stahlhelmers, Italië, dat om Duitschland te paaien verdragsherziening wenscht, à cor et à cri vlootpariteit vergt en heerschappij in de Middellandsche Zee, Italië, dat op alle manieren tracht om Frankrijk te negeren. Welnu, wanneer 't Tardieusche gouvernement er op 't nippertje geen stokje voor steekt, dan zal juist deze leening worden ingewilligd. Het is waar, dat ze voor baissiers de aangewezen operatie beteekent, daar ze de wateren slechts troebeler kan maken.
De domheid der menschen is grenzenloos, want per slot blijft het de schuld der Fransche beleggers, wanneer hun eigen duiten worden aangewend tegen hun veiligheid, tegen hun welzijn. Doch ook hun onmacht is grenzenloos, daar ze hun toevlucht moeten zoeken bij Marthe Hanau. Wat zien wij echter in Parijs gebeuren, terwijl men over de grenzen zoo speelt met het dure en goede Fransche geld?
Hetgeen wij daar aanschouwen is nog veel ongerijmder. De Banque Oustric, die nauwe relaties had met de Italiaansche groep, welke Mussolini's ‘Marsch op Rome’ bekostigde, bevond zich ongeveer een jaar geleden in moeilijkheden. Door tusschenkomst van Tardieu verkreeg zij van de Banque de France een voorschot van honderd vijftig millioen, dat haar redde. Wijl haar belagers niet aflieten, zat zij een paar weken terug opnieuw in de knel en dezen keer liet men haar springen. Waarom? Waren haar holdings dubieus? Of was het gezag, de invloed, welke Tardieu kon uitoefenen ten gunste van het precaire evenwicht op de geld-markt, in dien tijd verminderd? Ik wil daarop niet antwoorden. Ik constateer enkel dit: De eenige Bank, die op dat oogenblik geld noodig had, kon het niet krijgen, terwijl men nogmaals gezegd, bulkte van het geld. De Parijsche vesting ontving haar eersten gevoeligen slag. De bevelhebbers hadden alle maatregelen getroffen, dat de tweede terstond kon volgen.
Veertien dagen geleden begonnen geruchten te loopen omtrent den onfortuinlijken toestand der Banque Adam. Deze Bank werkt sinds honderd zes en veertig jaren. Zij heeft een massa filialen in de rijke provincies van Noord-Frankrijk. Zij telde vijf en vijftig duizend klanten: reeders, industrieelen, handelaars, renteniers, etc. Hare situatie was niet ongezond, noch hopeloos. Haar voornaamste fout bestond hierin, dat haar ondergang een uitstekende basis verschafte voor een strategische manoeuvre in grooten stijl en sedert eenige weken lag zij onder een ongenadig maar sluiksch en handig roffelvuur harer tegenstanders. Het terrein was prachtig gekozen en een kind kon het effect voorspellen, dat zulk een gedwongen liquidatie teweeg moest brengen. Van hoogerhand werd de zaak ernstig genoeg geacht, om bedisseld te worden in het kabinet van den eersten minister, en in tegenwoordigheid van den nieuwen gouverneur der Banque de France. Springen of niet springen? Met honderd millioen viel het gat ruimschoots te stoppen. En ik vraag niet eens, wat de Banque de France had kunnen doen voor de welvaart der 55.000 klanten van de Banque Adam, wat ze had moeten doen, wanneer ze zich eenigermate bewust had willen worden van hare regulariseerende functie. Want waartoe dient een Banque de France, wanneer zij organen, welke vitaal zijn voor de economie van het land, met het bekende gebaar van Pontius Pilatus laat vernietigen?
De Banque Adam sprong in het cabinet van Tardieu en den volgenden dag verviel de Parijsche Beurs tot den staat van waanzin en bandeloosheid, welke ik boven beschreef. Fransche effecten, die boven elke verdenking zijn en waarbij het gewoonweg belachelijk is om te twijfelen, tuimelden als waardeloos papier. Waar men honderd millioen niet wilde offeren, verloren anderen milliarden. Waar geld bij de vleet was, en waar de geringste patriotische of philanthropische opwelling de gansche situatie had kunnen beheerschen, had kunnen wenden, liet men alle koersen zakken tot beneden elk redelijk of onredelijk peil.
Van goed werk gesproken, en wederom als l'art pour l'art bekeken, gaat de mechaniek van deze kracht allen lof te boven. Het is een meesterstuk, te bewonderenswaardiger, naarmate het paradoxaal en fictief is. Ik geloof ook niet, dat men het daarbij zal laten, want iets zoo voortreffelijks smaakt naar meer. De regeering heeft een instructie geopend tegen X wegens verbreiding van kwaadaardige geruchten, en dergelijke verordeningen, welke een buitengewone hazigheid verraden, voorspellen het ergste voor de rampzalige bezitters van actiën. Men wil het nulpunt blijkbaar zoo dicht mogelijk naderen. Om daarna des te betere zaken te doen.
Ik beklaag de arme halzen, de slachtoffers. Ik beklaag nog anderen. Men pot reeds de pasmunt op voor de donkere tijden, die men in aantocht ziet. En het zijn donkere tijden, waarin men de stuivers laat verdwijnen in de leege wijnflesschen.
[verschenen: 10 december 1930]