Madame Hanau
Parijs, 18 October [1930]
Het wordt tijd, dat wij nog eens praten over Marthe Hanau. Toen wij de stichtster van de ‘Gazette du Franc’ in 't voorjaar verlieten, was zij op den twintigsten dag harer hongerstaking, vermagerd als een lid der Comédie-Française, dat zich traint voor jonge rollen. Zal zij sterven, zal zij niet sterven?, vroegen wij ons af. Zes duizend schuldeischers hoopten en vreesden bij de poorten harer gevangenis, als in de jaren van den burgemeester van Cork en de Iersche opstanding.
‘Zij is niet dood, zij leeft!’, mag ik uitroepen met een variant op een beroemde tirade uit een draak. Het bleef u zeker niet onbekend, maar laat mij het niettemin uitroepen: Zij leeft! Zij gaat voort met ons te vergezellen op wat Tardieu bijna onvertaalbaar en onbetaalbaar noemde: ‘les routes joyeuses de nos destinées’, de blijde wegen van ons lot. En wien verwondert het achteraf? Wij ontdekken in de kloeke vrouw allerlei ideeën, waartoe wij nooit in staat waren. Bij voorbeeld: de Volkenbond heeft geen krant. De journalisten zijn de eenigen, die niet profiteeren van het Geneefsche luilekkerland. Toen Marthe Hanau de ‘Gazette’ oprichtte als officieus orgaan, deed zij den eersten stap. Wie doet den tweeden? Uit deze gedachten-associatie moogt gij opmaken, hoezeer de Presidente opnieuw steeg in aanzien en dat men hare verdiensten wederom begint te erkennen. Tot waar zal zij stijgen? Tot minister van financiën der Gefedereerde Staten van Europa? Tot dictatrice der vereenigde kleine spaarders van den aardbol? Wie weet, wat zij uitbroedt achter hare groote, bruine, levendige en stekende oogen! Sinds weken wappert van de Parijsche kiosken af haar nieuwe vaandel. Een krant natuurlijk. En die ‘krachten’ heet, ‘Forces’. Neen, ze is niet dood. Vraag het den bankiers!
Doch laat ik den draad harer geschiedenis opvatten, waar wij hem lieten vallen. Zij was in hongerstaking gegaan, omdat de justitie haar een confrontatie weigerde met een expert, die in dienst van dezelfde justitie haar bestolen had voor drie millioen. Het Gerecht toonde in deze aangelegenheid een voor buitenstaanders moeilijk te waardeeren koppigheid en spon de eerste draden van Marthe's aureool. Hanau onthield zich niet alleen van eten, doch eveneens van drinken. Bij den aanvang der vierde week van dit kordate dieet, was zij in die mate verzwakt, dat zij van de gevangenis getransporteerd moest worden naar een ziekenhuis. Zij sliep niet meer. Haar tong was uitgedroogd en verhoornd. Hare lippen waren zoodanig gezwollen, dat zij ze met de handen moest steunen. Ik heb 't niet gezien, maar dat zegt ze, en ontelbaren gelooven het. Onder hare blikken, als ware zij de vrouw van Tantalus, serveerde men op geregelde tijden zacht gebraden kippeboutjes, malsche kwartels en andere smakelijke gerechten. Men hield haar een glas water voor. Men zette een glas water ostentatief in haar gezichtsveld. Men liet een kraantje loopen. Met de geraffineerdste verzoekingen trachtte men haren wil te breken. Buiten het hospitaal, in Parijs, in Frankrijk, in België, begon men te vergeten, dat Marthe misschien een dievegge was. Zij werd een martelares. Zóó is het prestige van onbuigzaam doorstane martelingen, dat zij er in herboren werd. Zij herwierf er zich, zooals de Franschen zeggen, haar versnoepten maagdendom.
Die tragedie was van te slechten smaak, om langer te duren en om verkeerd te eindigen. De jurisconsulten raadpleegden elkander en het wetboek. Voor haar, die geen recht had op een confrontatie met een schelmschen expert, discuteerde men de rechten van den mensch. Was het geoorloofd haar kunstmatig en gewelddadig te voeden? Wijl Marthe's dood een onsterfelijke blamage zou zijn, knikte men ernstig van ja. Het was echter eer gezegd, dan gedaan. Want onder de zwakheid der patiënte sluimerden de stuipen harer razernij. De dokters kwamen met de sonde, die zij stuk beet. Zes mannen bleken noodig, om haar twee kommen melkkoffie in te gieten. En toen zij zag, dat het zoover gekomen was, dat alle kansen op een luisterrijken heldendood vergingen, onder den greep van twaalf mannelijke knuisten, vroeg zij na de koffie een piqûre van spartéine.
Deze specerij, bereid uit de heidebrem, waarvan men bezems vervaardigt, is zonder twijfel aldus genoemd, omdat ze spartaansch maakt. Daar Marthe niet sterven mocht, zag zij geen anderen uitweg dan de vlucht. Kracht! fluisterde zij zich in, onder den invloed van het heidebezem-kruid. Kracht! Voor haar koortsige oogen schemerde tegelijk de titel op van haar krant: ‘Forces’! Kracht om te ontvluchten! Nauwelijks zijn hare kwellers vertrokken, of zij dwingt zich op van hare legerstede. Zij knoopt de lakens samen. Zij valt driemaal flauw. Als in een klassiek heldendicht komt zij driemaal bij onder het prevelen van haar tooverwoord: Kracht. Zij opent het raam harer eerste verdieping en laat zich omlaag zakken. Van den tuin wankelt zij naar de straat en belt in een café een auto op. Zij rijdt weg door de ontwakende stad, in den morgenstond, die goud in den mond heeft. Maar op klaarlichten dag.
Parijs wist niet, wat het denken moest van dit heroï-comische spel en weet het nog niet. Tusschen denken en verdenken ligt niets dan de spatie eener lettergreep. Het gerecht kon niet opnieuw beginnen. De rechter liep met narrenkappen. Dossiers verdwenen uit zijn brandkast, want overal had de Spartaansche Marthe handlangers. Een griffier verdween, na kopie geleverd te hebben van de gewichtigste stukken, en werd als bloeiend zakenman teruggevonden in Casablanca. Marthe dook op in een sanatorium en dreigde de justitie dezelfde voorstelling te hervatten, wanneer men een vinger naar haar uitstak. Men sidderde en sloot een eerste accoord: Vrijheid onder borgtocht. Marthe echter, wier bezittingen beheerd werden door experts, had geen cent. Wie, raadt gij, leverden het geld? Hare schuldeischers. Eendrachtig. Zonder aarzelen. Alsof het een heilige zaak gold. Het gerecht stond mat en ook de politie. Op de bitterste wijze gestraft, omdat zij den maître-chanteur Anquetil ontmaskerd had, die op de gereserveerdste jachtterreinen zijn wild opdreef met behulp der overheid, en wreeder gestraft dan eenig bankroetier van het sterke geslacht ooit gebeurde, verbeidde zij op vrije voeten het herstel harer gezondheid en haar proces, dat niet komen zal, alvorens alle documenten ontvreemd zijn.
Zij triomfeerde. En daar zij triomfeerde met menschenkennis, waren de gevolgen van haar overwinning onafzienbaar. Het tweede accoord, dat zij sloot, betrof hare schuldeischers. Zij was hun enkele honderden millioenen schuldig? Geen nood! Zij riep hen te zamen in een algemeene vergadering, alle zes duizend op een paar na, en schreed hen vol vertrouwen tegemoet, waardig als een vorstin. Schuldeischers, die geplunderd en content zijn, behooren allerwegen tot de zeldzame verschijnselen: hier kon men zulk een rariteit aanschouwen. Elk ander oplichter zou ontvangen zijn met gejouw. Marthe, ondanks hare antecedenten, ondanks een vernietigende pers-campagne, ondanks de verliezen, werd begroet met een applaus, waarop Fifine niet bogen kan! Zij oogstte de eerste vruchten van hare lange pijnbank. ‘Zaken’ heeft zij gezegd, ‘zijn de eenige poëzie, welke in onzen tijd overbleef’. Zij zwelgde in poëzie, als slachtoffer en als toekomstige wreekster, omdat beloven niets kost en prettig is, bood zij haren schuldeischers honderd procent aan met de belofte, dat alle vorderingen over vijf jaren voldaan zouden zijn! Waarmee? Met haar genie, met haar arbeid, met haar Krachten. Met haar geloof, op de keper beschouwd. En de zes duizend spaarders, leeggeschud en content, die aan niets meer gelooven, niet meer aan den Staat, noch aan de Justitie, noch aan de Bankiers, noch aan de Beurs, deze zes duizend renteniers geloofden aan Marthe Hanau, en toen zij hun de verschillende manieren van bedrog, van geknoei, van verkwisting, van vervalsching en verrotting beschreef, blikten alle oogen vochtig naar haar op, als naar een heilige. Een paar dagen daarna bekrachtigde de handelsrechtbank het ‘accoord’. Een week later had ‘Forces’ een oplage van meer dan vijftig duizend exemplaren!
Dit onwrikbare geloof is een evenement. Maar een evenement is ook de nieuwe oriëntatie der benadeelden, die aan alle traditioneele waarden den rug toekeeren, om zich blindelings in de armen te werpen van een per slot van rekening zwakke vrouw, die zich machtige en onbedaarlijke vijandschappen op den hals haalde, die sinds 1928 afgeschilderd is als een immoreel persoon, als een doordraaister, als een bandiet van het gevaarlijkste allooi. Zoo zullen wij alles gezien hebben in deze omgekeerde wereld, welke als 't ware voor haar gemaakt werd: Marthe Hanau, patrones der poëtische economie en van het idealistische geldwezen.
Meen derhalve niet, dat hare ambitie gedoofd, haar energie geschokt, haar droomen verwelkt zouden zijn, na de schrikbarende beproevingen, die zij doorstond. Zij, die een monumentaal gebouw bezat in de Rue de Provence, waar de autografen van Briand en Poincaré prijkten aan de wanden der luxueuze bureaux, zij, die ministers ontving aan haren disch, bewoont tegenwoordig een kantoortje in den Faubourg Montmartre, op de vierde verdieping eener bescheiden woning, welke zij deelt met een specialist in breukbanden, een haar-kunstenaar en een reclame-onderneming. Hier, in deze nette, burgerlijke omgeving, maar onwaardig voor een Presidente, die goochelde en goochelen wil met millioenen, sloot de vechtlustige directrice der ‘Gazette du Franc’ zich op tusschen poovere muren. Zij bezit niets meer, dan haar enthousiaste schuldeischers. Alles ging verloren, behalve de eer, zegt zij, gelijk een verslagen koning, behalve de toekomst. Maar hier, verbeten zonder ontmoedigd te zijn, wet zij haar wapenen. Hier bereidt zij hare offensieven voor. Hier valt zij aan, met de verwoedheid van iemand, die niets te sparen heeft, omdat hij begint met nul. Hier zwaait Marthe Hanau hare ‘Forces’ als een zwarte vlag. Hier treedt zij ten strijde.
Tegen wie en tegen wat? Ik durf het nauwelijks zeggen. Tegen het Consortium der groote Bankiers. Tegen de Haute Finance, die machtig genoeg is, om van de Banque de France een Gouverneur weg te koopen en hem in haar eigen dienst te nemen - wat men nog nimmer aanschouwde. Tegen de effectieve heerschers van de Republiek, die de Ministeries, de Kamer, den Senaat, de Justitie, de Politie, de Pers, de Beurs, naar hun pijpen doen dansen, die hen ringelooren, die alles breken wat niet buigt. Tegen de financieele oligarchie, die haar, Marthe Hanau, nekte, gelijk zij beweert, omdat ze hen dwarsboomde, die haar en hare zes duizend klanten ruïneerde, die haar folterde, om haar een kopje kleiner te maken. De magnaten, die door een ja of een neen, vrede maken of oorlog. De credietinstellingen! Niets meer en niets minder. Een peulschilletje! Zij, Marthe Hanau, die niets heeft, dan hare debietinstelling.
Ik kan 't niet helpen, maar ik heb daar eenig ontzag voor. Dat is sport. Dat is durf. Wat men deze drievoudig gepantserde vrouw ook verwijten moge, het ontbreekt haar niet aan moed, aan doorzettingsvermogen, aan intelligentie. Eén tegen allen, zonder een duit op zak, zet zij koelbloedig en hardnekkig een revolutie op touw in haar kamertje van vier-hoog. Straks heeft zij zes duizend schuldeischers, maar een half millioen abonnés, die in den Faubourg Montmartre de grondslagen leggen van de ‘Union des Capitalistes épargnants’, de Vereeniging van sparende kapitalisten. Straks zal deze Vereeniging goed-gestyleerd, gedresseerd, door Marthe worden losgelaten tegen de presidenten, commissarissen en administrateurs, bij wier vergaderingen zij nimmer toegang kregen, op wier beslissingen zij nimmer invloed uitoefenden, en wier dividend-toewijzingen zij moesten slikken als de strafregels vroeger op school. Of de Vereeniging verbetering zal scheppen, weet ik nog niet. Maar zij kan een mooie anarchie verwekken, waarbij menige troon zal daveren.
Men bindt zulk een strijd aan zonder Leitmotiv, zonder wachtwoord, zonder poëzie en zonder ideaal. Om hare aanhangers te doen ontvlammen, schreef Marthe Hanau dus in den kop van haar blad deze kernachtige spreuk: ‘Ieder die geldhandel drijft en aan de kapitalen een interest uitkeert, varieerend van ½ à één procent, schaadt de beleggers ten voordeele van zich zelf.’
Et voilà! Het is Marthe niet onbekend, dat de Fransche spaarders 20 à 25 milliard in 't buitenland hebben zwerven, gedeponeerd tegen ½, 1 en 1½%, en door de Banken uitgeleend à 7, 8, 9 en zelfs 10%!
Zulke wachtwoorden slaan in als de bliksem, wanneer zij door de haast miraculeuze bijkomstigheid eener hongerkuur georganiseerd kunnen worden. Ik ben dan ook zeer nieuwsgierig, hoe het zal afloopen met Marthe, die buiten kijf een der interessantste figuren werd van onze bewogen tijden. Zij is een der weinigen in ieder geval, wier zaken naar wensch gaan.
[verschenen: 21 november 1930]