Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdHet hachelijk gevalParijs, 8 October [1930]Briand is met een zwaar hart teruggekeerd uit Genève en uit de elfde zitting van den Volkenbond. Vorige jaren kon hij in den trein stappen met het idee, dat allen schijn redde: ‘Er zijn moeilijkheden. maar wij hebben flink gewerkt en de toekomst ligt vóór ons’. Vorige jaren wachtte hem bij zijn aankomst te Parijs een delegatie spoorwegarbeiders met ren boeket bloemen, en ieder die wilde deuken over Briand's vredesapostolaat gelijk de machinisten en stokers van de Gare de Lyon, kon dit nog doen zonder de teilen al te zichtbaar te plooien of te vertolken naar zijn wenschen. Doch dit ongelukkige, mistroostige fatale jaar, waren geen bloemen, geen verbloeming mogelijk, noch bij Briand, noch bij hen, die verlangden in hem te gelooven als in het laatste baken. Wat bracht hij, die door Gustave Le Bon pas genoemd was, met een vereering, welke aandoenlijk klonk bij den ouden, wijzen geleerde, ‘een dichter’ en ‘de belangrijkste mensch van het heelal’, wat bracht hij mede uit Genève? Hij wist het zelf, de belangrijkste mensch uit het heelal, en ging er onder gebukt. Zijn aura veranderde. Wat eerlang getint was in de schakeeringen der hoop, verwisselde in de kleuren der vrees en der ontmoediging. ‘Wij hebben gedaan wat wij konden, maar wij werkten tegen de bierkaai en de toekomst is hopeloos’, fluisterde hem ditmaal de geest in die niet toelaat, dat men verstoppertje speelt. Wat bracht hij mee? Een onder kransen en toespraken bedolven Federatie. Echo's van universeel en onuitroeibaar egoïsme. De flagrante onmacht, of onwil, om kleine en persoonlijke voordeelen, of vooroordeelen, te offeren aan het algemeene best. Geen Europeesche coalitie, maar de duidelijke bedreiging van een Duitsch-Russisch-Italiaansch blok, zoodra het woord dumping vernoemd werd. Hier afgunst. Daar hypocrisie. Ginds sluwheid en wrok. Nergens een ernstige poging tot inzicht. Nergens eensgezindheid. Overal mislukkingen. En bij deze niet onbekende geluiden, vernam hij nieuwe klanken voor welke hij schrok, omdat ze hem ontredderden tot in zijn binnenste. Hij had de schim van Stresemann opgeroepen en samen hadden zij getuigd van beider loyaliteit. Ja, Briand is loyaal geweest, en ook Stresemann, voorbarig weggerukt. Maar welk accent van een vertwijfelende, die zich rechtvaardigen moet, lag er in de herdenking eener wederzijdsche loyaliteit, welke door een noodlot werd verbroken De Franschen verstonden dit nog niet en meenden, dat hij liever de schim van Foch of van Clemenceau had moeten oproepen. Zij zullen het pas later verstaan, wanneer de loyaliteit gaat wegen in de balans der geschiedenis, en hunne schaal zal overslaan onder gewichten, zwaarder dan bommen en granaten. Briand blijft loyaal; hij blijft getrouw, niettegenstaande ‘de kreten van haat en dood, welke onlangs opstegen uit de urnen’, zooals hij zeide in zijn laatste redevoering, niettegenstaande de stemmen van dertien en een half millioen Duitschers. Sprak hij niet tot de wereld-vereeniging van vrouwen voor de internationale eendracht: ‘Ik houd het roer. Ik doe wat ik kan om het stuur niet te laten schieten, maar ik heb hulp noodig?’ Dat is de klacht van een dappere, die nog niet versaagt. Dat is ook de klacht van een schipbreukeling, die ziet, dat hij bezwijken moet, wanneer onverhoopte tusschenkomst geen redding schaft. Hij bracht dus volgens zijn eigen woorden niets mee uit Genève dan zijn vrees, zijn verslagenheid, zijn vermoedelijke nederlaag, en om niets te bespoedigen, om niets te onderstrepen, om het onherstelbare te verhinderen, had men de Gare de Lyon bij zijn aankomst in een wijden kring afgezet met politieagenten in uniform en in burger. Want wat Briand ‘kreten van haat en dood’ noemt, draagt voor het volk een concreteren naam, een naam, dien het schuwt, een naam. die het woest maakt, een naam, dien men verzwijgt, omdat hij onuitspreekbaar is geworden door de ervaringen van leed en afgrijzen. Men mag hem schrijven in de kranten, maar het moest, koste wat koste, vermeden worden, dat de onheilspellende en vermaledeide syllabe, de syllabe die taboe is, de syllabe, die een doem bevat, zich fixeeren zou in de lucht, oen minister verraden zou aan zichzelf, de mogelijkheid zou onthullen van iets ongeloofwaardigs, van iets ondenkbaars, van iets monsterachtigs. Wat ieder bevroedde, wilde niemand gepreciseerd hooren. Alle voorteekenen waren er, doch niemand wilde ze geduid zien. Daarom werd Briand de vredesapostel, door een gewapende macht verwelkomd als een tyran. Als een tyran? Neen, als een gezant, dien nier beschermen moest tegen een billijker toorn, daar hij het kostbaarste, wat men bezat, en dat hem werd toevertrouwd terugbracht in een gehavenden en bijna onherkenbaren staat. Arme Briand! Zal men in Berlijn of in München een minister moeten beschermen met de gewapende macht op den dag, dat men zich dáár den vrede ziet ontglippen? Voor Briand had men de straten, welke de Gare de Lyon omringen, afgesloten het station gedeeltelijk ontruimd, en zelfs het perron, waar hij moest aankomen, was afgezet met een aanzienlijk contingent politie. De overheid had haar plicht gedaan en wachtte den trein in een doffe stilte. Maar zij had gerekend buiten een reiziger, die bij de laatste halte voor Parijs was ingestegen, en buiten het onberekenbare, dat een jammerlijke profetie wilde doen galmen in den beklemmenden avond. Nauwlijks was Briand uitgestapt en maakte hij zich klaar, om de gebruikelijke plichtplegingen in ontvangst te nemen, of uit den wagen, welke zijn salonrijtuig voorafging, schrijdt een man op hem toe, een krachtige, hooge gestalte, gedecoreerd met het legioen van Eer, plaatst zich voor den minister en roept hem toe met luide, vaste stem: ‘Misérable Briand!’ Een officieel personnage snelt op hem af en houdt hem (hoe symbolisch is dit gebaar!) de hand voor den mond. Tevergeefs. De band wordt weggetrokken en de stem herneemt zonder beven, in de doodsche consternatie van de omstanders: ‘Misérable Briand! Tu nous ramènes la guerre! Tu feras asphyxier nos enfants par les gaz allemands!’ De minister verbleekte en zijn gelaatstrekken verwrongen zich onder den schok der 'verpletterende toespraak. Om niet te vallen, moest hij steunen op Chiappe, den prefect van politie, en Laval, zijn collega van Arbeid. Terwijl de inspecteurs, die allengs hun zinnen herwonnen, zich van den manifestant meester maakten, riep deze nog in de richting van zijn slachtoffer: ‘C'est un ancien combattant, qui t'appelle misérable, Briand’. Bij het verhoor bleek de betooger te zijn Robert Bourin, architect, vader van vijf kinderen, verminkt voor 65% (niet aan het hoofd) en lid van de Action Française. Men zegge niet: nóg een chauvinist, nog een nationalist, een ophitser, een verdwaasde. Ik geloof niet, dat Robert dit alles is, maar al ware hij het in het kwadraat, dit zou weinig ter zake doen, want het zwaartepunt zijner daad niet bij hem. Men citeere dezen gemutileerde ook niet, gelijk de ‘Frankfurter Zeitung’ b.v. deed, als schrikbarend voorbeeld van de factoren, die een toenadering tusschen Frankrijk en Duitschland trachten te belemmeren. Dit is onlogisch en aldus draait men de rollen om. Briand heeft volmaakt maling aan de Action Française. En de Action Française, de krant en de partij, mogen zooveel lawaai schoppen als zij willen, zij oefenen niet den minsten rechtstreekschen politieken invloed uit en zijn op geen enkele wettige wijze in staat, den gang der gebeurtenissen te bepalen. Men zegge ook niet. dat de manifestant ijlde of raaskalde. Niemand minder dan Paul Boncour, promotor van het verongelukte en veimaarde protocol der onderlinge hulp, schreef gisteren in ‘Le Journal’, de letterlijke en hallucineerende woorden: ‘Où allons-nous? A la guerre; c'est clair.’ Hij voegde er beleefdheidshalve niet aan toe: ‘Misérable Briand!’. Neen, de obsessie en de cauchemar, welke de betooging eerst over de omstanders wierp, daarna over de stad, vervolgens over het land, neen de huivering, die ons beving en nog bevangt, sproot niet voort uit den betooger: Zij sproot voort uit Briand. Zóó verbrijzeld te staan als de minister, 700 kapot, aschbleek, waggelend, niets anders te kunnen stamelen dan ‘Ça ne nouvait pas être autrement’ dat kon niet uitblijven welke woorden ten overvloede een tragische dubbelzinnigheid inhouden, dat moest aangrijpen met de mysterieuze rilling, waarmee men schouwen zou raar een waar en onbedriegelijk orakel. Maar het orakel was niet Bourin. Het orakel was Briand. Hier, onder de ijzeren kap van dit station, te midden der seinlichten en liet gezwoeg der locomotieven, hier regelde de wonderbaarlijke lotsbeschikking een tribune, een wereld-tribune, naakt en goor, bij welke de luister van de Salle de l'Horloge, waar het Kellogg-Pact geteekend werd, bij welke de internationale vergaderzalen van Genève, waar men in 't honderd redeneert, het hadden moeten afleggen. Hier wachtte een stormvlaag den stuurman. Hier werd Briand geroepen, om te getuigen van zijn geloof. Hier luisteren Europa en de aarde, ook al verdonkeremanen de agentschappen en de dagbladen het incident. Een persoon schrijdt op Briand toe en begaat geen enkele handtastelijkheid; geen bom, geen revolver, geen oorvijg. Hij spreekt. Hij doet niets dan spreken in welgekozen woorden. Hij scheldt niet, want misérable beduidt zoowel beklagenswaardig, rampzalig, als verachtelijk. Gij brengt ons den oorlog terug, roept hij, tuoyeerend, met den dramatischen eenvoud eener Cassandra. Gij zult onze kinderen doen stikken in de Duitsche gassen! En waarom getuigt Briand niet? Waarom blijft hij sprakeloos? Waarom ontzinken hem bijkans de levensgeesten? Waarom schreeuwt hij niet: Geen oorlog brens ik terug! Waarom staat hij in dit Shakespeareaansche tooneel radeloos en sidderend als tegenover een troep wrekende schimmen? Hij, de redenaar, hij, de apostel, de verkondiger van betere lijden, de voorlooper? Waarom, waarom? Helaas! Hij vond niet de kracht voor een laatste glimpje van illusie, van verzet, van behoud, dat hij noch in zich. noch rondom zich op eenig redelijk fundament kon grondvesten. Niets restte hem in zijn arrenmoede, dan een stamelende bekentenis. Heugt het u lezer, dat ik vroeg, of de Duitschers niet een grijntje medelijden zouden toonen met den vriend van Stresemann? Zij toonden het niet. Zij toonen het minder en minder. Zij brengen hem slag op slag toe, alsof zij er bijzonder op gesteld waren, om zijn ministerieele positie te ondermijnen. En de foudroyante mobilisatie der Stahlhelmers langs den bij verdrag gedemilitairiseerden Rijn, aan wie slechts geweren en artillerie ontbraken, om een leger te vormen en binnen te rukken, deze, alles goed en wel beschouwd fantastische uitdaging, zou aan Briand misschien een oogenblikkelijken genadestoot toedienen, wanneer Briand uiterlijk nog trefbaar was. Doch ik geloof niet meer, tenzij de Fransche natie haar kalmte verliest, dat men Briand als minister voorloopig nog wonden kan, omdat de gebeurtenissen bezig zijn de stoutste verwachtingen te overschrijden. Een paar maanden geleden, bij de aanvangs-symptomen der over-Rijnsche razernij, had Briand nog kunnen tuimelen. Vandaag werd het reeds veel moeilijker en morgen zal het wellicht onmogelijk zijn. Briand is loyaal geweest en zal Frankrijk anders kunnen doen, in een periode, welke alle principes en alle idealen op de proef gaat. stellen voor het gericht der menschheid, zal Frankrijk anders kunnen, dan zich eenparig solidariseeren met Briand's Loyaliteit?Ga naar voetnoot63 Zou een demissie van Briand, vrijwillig of gedwongen, niet gelijk staan met een capitulatie voor de verderfelijkste buitenlandsche stroomingen? Kan een onafhankelijk land een minister laten vallen onder pressie van ettelijke millioenen Hitlerianen en medeplichtigen? Wat zou Frankrijk, dat nimmer en onder geen enkele omstandigheid, een inval van comitadji's niet uitgezonderd, den oorlog zal verklaren, wat zou Frankrijk winnen bij een verandering van den titularis op Buitenlandsche Zaken? Of Poincaré zetelt op den Quai d'Orsay, Briand of een ander, welke concessies kan het nog doen, welke verloren voorsprongen vermag het nog in te halen? Niet meer te Parijs slaat men de maat van het Europeesch concert, doch aan den overkant. Te Parijs kan men slechts afwachten, uitkijken en volgen. Eén zaak is zeker: nooit zal men de stortingen van het Plan-Young laten incasseeren door een generaal. En dit is het laatste offer. Maar als Briand door de paradoxale wisselwerking der evenementen voorshands minder wondbaar lijkt als minister, hoe berooid en gepijnigd moet hij zich voelen in zijn diepste gemoed tegenover de onttakeling zijner idealen en hoe gemarteld moet hij zich afvragen: zal ik het onheil kunnen afwenden, zal ik de ramp kunnen keeren? Hij ook, evenals Boncour, weet waarheen we op weg zijn: ‘Naar den oorlog; dat is duidelijk’. Ja, misérable Briand, beklagenswaardige Briand [verschenen: 15 november 1930] |
|