De Pyramide op haar punt
[zonder datum, ca. 10 september 1930]
De belangrijkste staking, welke Frankrijk na 1920 gekend heeft, woedt sedert zes weken in de textiel-nijverheid van het dicht-bevolkte, welvarende, propere, ordelijke Noorden, waar de steden op elkaar leunen als druiven aan een tros. Ik zeg: woedt, omdat woedt het juiste woord is. Zij brak los als kwaadaardige en onverklaarbare epidemie. Zij duurt voort, alsof de bewoners eener gansche streek van lotje getikt zijn. De over veertig dagen verloren salarissen staan reeds gelijk met de winst, welke de geëischte loonsverhoging zou hebben afgeworpen over anderhalf jaar.
Men moet weergaasch gek zijn om in deze dagen van economische crisis, in een land dat voor de werkloosheid gespaard bleef, en in een bedrijf waar de patroons, uitgebogen door den fiscus, kampen met bovenmenschelijke moeilijkheden. een staking op touw te zetten. Deze drie overwegingen, waarvan niemand het gewicht ontkennen zal, wogen niet op tegen de psychose welke klassestrijd heet. Doch zoo de onderneming op zichzelf beschouwd al tamelijk dwaas was, de onredelijkheid der directe oorzaak, die aanleiding werd tot een krachtmeting tusschen werkgever en werknemer, gaat elk petje dat normale hersens dekt, te boven.
Toen de wet op de Sociale Assuranties, ontraden door de patroons, maar gewenscht en bekrachtigd door de arbeiders, in werking trad, wilden de werklieden met genoegen hun wettelijk geregelde contributie betalen, doch vergden tegelijk een opslag, welke hun deelneming in de Assuranties tot nul reduceerde. Dat was handig bedacht, maar zoo beliefden de patroons de zaak niet te verstaan. Zij hadden der regeering aangeboden om gedurende drie jaar alle kosten der Sociale Assuranties te dragen, mits de wet, waarvan zij een massa ongerief en diepgaande, algemeene stoornissen verwachtten, nog drie jaren werd opgeschort. In drie jaren, meenden zij, kan de verzekering grondiger bestudeerd worden, en kunnen de omstandigheden gunstiger zijn. Zoowel de ministers als de arbeiders wendden verontwaardigd het gelaat af tegenover dit aanbod. De werklieden, bij monde van hun alvermogenden leider Jouhaux, eischten het recht op om geen aalmoezen te ontvangen. De patroons bukten dus voor de wenschen van hun personeel en maakten zich gereed tot oen strikte toepassing der wet. De arbeiders daarentegen, te fier voor een ‘aalmoes’, maar weinig geneigd om voor een aannemelijk en aangenomen percentage in hun eigen verzekering bij te dragen, besloten de schade in te halen langs een omweg, welken zij fatsoenlijker oordeelden.
Men kan zich het humeur der patroons voorstellen tegenover deze inconsequentie, lichtgeraaktheid en onverstand. Een staking kwam hun zeer ongelegen, hoewel de winstmarge gekrompen was tot een minimum, dat elken dag kon overslaan in verlies. De textielfabrikanten hielden de bedrijven voornamelijk gaande om de markt niet prijs te geven aan de buitenlandsche concurrentie. Wanneer zij hun personeel konden verzekeren uit eigen beurs, was dit slechts mogelijk, omdat de mechaniek eener particuliere verzekering, met gelijke uitkeeringen, slechts de helft kost van de mechaniek eener staatsverzekering. Daarmee echter va de uiterste limiet bereikt van het financieele evenwicht hunner ondernemingen Een staking was een herstelbare ramp, een regeeringsassurantie, welke men hen wilde dwingen totaal te bekostigen, stond gelijk met den wissen ondergang hunner industrie.
Om de staking te vermijden, beproefden zij een laatste uitredding. Zij bedachten de premie der getrouwheid, la prime de la fidélité: Een arbeider, die gedurende meer dan drie maanden onafgebroken werkte in dezelfde fabriek, sou als belooning een premie ontvallen, welke evenredig was aan zijn jaarlijksche bijdrage voor de assuranties. De werklieden namelijk der textiel-industrie zijn bijzonder ongedurig en verwisselen gaarne de eene fabriek voor de naburige. Zij hebben een curieuse behoefte aan verandering van lucht, een overdreven neiging om nieuwe gezichten te zien en een permanent tekort aan werkkrachten draagt er toe bij, om dezen treklust te bevorderen. De patroons meenden, dat zij uit de besparing der arbeidsuren, welke door deze luimigheid verloren gingen en door een vermeerdering der productie, welke uit een relatieve standvastigheid zou voortvloeien, het assurantie-deel konden bestrijden van den getrouwen arbeider.
Zij die eertijds, zonder door eenige wet gedwongen te zijn, en alleen om aan de verhouding tusschen werkgever en werknemer een menschelijk karakter te verleenen, en alleen omdat zij elke kans tot wrijving, tot oneenigheid, tot prikkelbaarheid poogden weg te ruimen, en alleen omdat zij den arbeid wilden completeeren met het grootst mogelijke quantum levensvreugde en levensgemak, zij, die feest-gebouwen, sportlokalen, hospitalen, kraaminrichtingen, restaurants, woningen, speeltuinen, coöperaties, scholen, tehuizen, familie-toeslagen en alles wat een uitstekenden loonstandaard kon veraangenamen, hadden opgericht, georganiseerd, gefinancierd uit de kas van het Consortium der patroons, zij, diezelfde patroons, waren naïef genoeg om te droomen, dat zij hun arbeiders mochten uitnoodigen tot een zeer betrekkelijken band van getrouwheid. Niet dwingen. God beware! Maar eenvoudig uitnoodigen.
De trouw is een der grootste deugden van den hond, van de vrouw, van den man, van den burger, van den soldaat, van de ouderwetsche dienstbode, van den vriend. De trouw gold tot nu toe als een eigenschap, waarmee niemand zich blameerde of kleineerde. De troinv werd beloond, zonder dat iemand er aanstoot aan nam, met een oorkonde, met een pensioen, met een gedenkpenning, met een legaat, met een bontmantel, met een parelsnoer, met de militaire medaille, met het Legioen van Eer. De trouw droeg in zich iets nobels, dat, hoe vanzelfsprekend ook, nergens alledaagsch genoeg was om niet erkend te worden als een verdienste. De trouw is een deugd, en een deugd welke men geenszins degradeert door een aardsche vergelding. Ik geloof, dat alle volkeren dit beginsel betracht hebben in alle tijden. De trouw was zelfs een motief voor ontelbare meesterwerken der verschillende schoone kunsten.
De bewuste arbeider van het Noorden kan deze begrippen niet meer aanvaarden. Toen de patroons een eigenschap beproefden aan te moedigen, waarvoor niemand zich had te schamen en die beide partijen tot voordeel kon strekken, sprak hij niet meer van aalmoes of van fooi. Hij sprak van corruptie! Van krenking der eigenwaarde! Van minachting der persoonlijkheid! Het idee, dat men meer dan drie maanden trouw bezegelen durfde met een premie, het idee, dat het voor een werkman voordeelig zou kunnen zijn om een fabriek niet te beschouwen als een duiventil, waar men uit en in vliegt, het idee, dat er tusschen werkgever en werknemer een verhouding zou kunnen bestaan, welke niet begint en eindigt bij het presentie-nummer, bracht deze vrijgevochtenen aan het zieden van toorn en gramschap. Arbeiders waren zij, geen slaven, geen onderdrukten, die men ketenen kan met een premie van getrouwheid. Kloeke strijders voor alle rechten van den mensch, die zich niet lieten omkoopen, noch demoraliseeren, noch knechten door andere voorwaarden, dan welke zij zelf verkozen. Désiré Ley, de president van het Consortium, werd geschandvlekt als een onduldbaar tyran. een autocraat, een dictator. Men eischte zijn aftreden. Als men hem in handen gekregen had zou men hem gelyncht hebben uit naam der vrijheid van den arbeid. En de staking duurt voort onder toezicht der gendarmen.
Het is waarlijk geen pretje, om van zulke geborneerde fanatieken patroon te zijn, en het verwondert mij soms, dat de arbeiders nog niet verkregen, wat zij uit alle macht afbidden of afdreigen: het Russisch procédé, het vijf-jaar-plan, den verplichten arbeid, een korst droog brood, een kruik water, een oneetbare soep, confiscatie van alle persoonlijk bezit, reuze-model-fabrieken, reuze-model-hoeven, den knoet, de mitrailleuse, het executiepeloton, of de verbanning naar wildernissen van nacht en ijs. Wat weerhoudt onze kapitalistische dwingelanden om idealen te verwezenlijken, die zooveel bewonderaars vinden? Zij zijn zonder twijfel nog te liberaal. Maar wanneer de Russische dumping, dank zij den pharaonischen arbeidspraktijken van Stalin en zijn vooruitstrevende (!) aanhangers, veld wint, zich uitbreidt, wanneer Rusland, met behulp van gewetenlooze bondgenooten wellicht, de markten gaat terroriseeren, deprimeeren, ruïneeren, dan zullen onze patroons spoedig krassere en minder menschlievende maatregelen moeten treffen, dan de schandaleuze premie der getrouwheid.
[verschenen: 13 oktober 1930]