Vonken en stralen
Parijs, 6 September [1930]
Om mijn vorigen brief niet langer te maken dan gewenscht is voor de harmonische ordening van een dagblad, heb ik in de beschrijving van den raid der Fransche vliegeniers een bijzonderheid moeten bekorten, welke bij nader inzien misschien even belangrijk mag heeten, als het gelukkige experiment der vliegende benzine-tank, aan welke Bréguet den naam gaf van super-bidon, of super-bus. Ik bedoel de radio-telefonische verbreiding van de aankomst te New-York, die de verbeelding en het gemoed trof als nog geen enkel Westersch sprookje vermocht en zich dieper in de herinnering grifte, dan de kalme reis van de Point d'interrogation. En waarom? Zonder twijfel, omdat het draadlooze wonder geschiedde onder ongemeene omstandigheden. Meer nog wijl men het aanschouwde door het ontzaglijke vergrootglas eener compacte volksmenigte, welke aan het mirakel een zoo tastbare evidentie verleende, dat men het voor den eersten keer beleefde, omvatte, voelde, in zijn fantastische werkelijkheid.
Zeker, wie zijn nachtrust wilde opofferen (de zon gaat te Parijs vijf uren vroeger onder dan te New-York), kon Amerika beluisteren bij zich thuis. Een persoonlijke ervaring echter ontwikkelt andere indrukken, dan een gemeenschappelijke waarneming. Zij zijn niet zwakker wellicht, doch het is, alsof zij gestuit worden in haar vaart. Zij wekken een stroom op, die een uitweg zoekt en ineenschrompelt, wijl hij door de beperking niet tot volle ontplooiing kan raken. Maar zestigduizend menschen, geladen met dezelfde emoties, dezelfde trillingen, zijn als evenzoovele accumulatoren die draadloos verbonden, elkanders fluïdum schijnen te vermeerderen in arithmetische reeksen, en die de heftigheid eener gewaarwording opvoeren tot ongekende machten. Een wonder op reusachtige schaal zal Immer verbluffender werken, dan een wonder in 't klein.
Het was ook nimmer gebeurd, dat men een radio opving en omriep in het openbaar, op een plein als de onmetelijke Place de la Concorde, midden in den zomernacht, naar aanleiding van een avontuur, dat de gansche bevolking in koorts zette, en een radio bovendien, welke uitgezonden werd van de overzijde van den Oceaan. Wij zijn veel gewoon en niet gauw verbaasd. Ik geloof echter, dat zich onder de menschenmassa niemand bevond, die niet verstomd stond, toen de reuzenstem, welke van het dak der Automobiel-club af de landing der aviateurs gemeld had, terstond daarna berichtte, dat de aankomst van Costes en Bellonte te Curtiss-Field draadloos zou worden weergegeven. De Parijsche speaker sprak Fransch, de New-Yorker sprak Engelsch. In de tusschenruimte der halve minuut, welke beide talen scheidde, volbracht men den overtocht van den Atlantischen Oceaan, zag men zich magisch verzeild te midden eener frenetieke menigte, die men hoorde razen als een nabije storm.
De Engelsche speaker sprak met een zeldzame duidelijkheid. Op een achtergrond van getier en gedraaf, beschreef hij het laatste stadium der reis: ‘De wielen raken den grond. De schroef houdt op te draaien. Zij rollen nog een eind over het veld in de richting van den hangar, den hangar van Lindbergh. Zij stoppen. Lindbergh gaat hen tegemoet’. Bij vlagen worden deze woorden onderbroken of overstemd door claxons, hullende sirenen, door uitbarstingen van geestdrift, door het aanwaaiend getrappel en gezoem eener woelende massa, wier onstuimige golving over de zee aanklotst en aanrolt tot hier de Place de la Concorde. Men heeft radio-drama's, radio-comedie's uitgevonden en gespeeld, die gebaseerd zijn, zoolang de gezichtstechniek in gebreke blijft, op hetzelfde procédé van suggestie, insinuatie en geluidsnabootsing, dat hier vertolkt wordt door honderdduizenden verre acteurs. Welk radiodrama zal ooit vergeleken kunnen worden met deze monster-vertooning in den donkeren nacht, onder de sterren! Opeens wordt de stem van den speaker angstig en heesch; hij verslikt zich, hij slaat over. ‘Ik weet niet’, zegt hij, schor en benauwd, ‘of ik voort zal kunnen gaan. De politie, die het terrein afzet, is overrompeld. Er zijn ernstige opstootjes. De menigte dringt het veld binnen. Een millioen menschelijke wezens. Nooit heb ik zoo iets bijgewoond. Zij rennen op mijn cabine aan, waarheen men Costes en Bellonte probeert te transporteeren om hen een toespraak te laten houden voor de microfoon. Onze instrumenten zullen onklaar raken in het gedrang’. Ook deze mededeeling wordt onderbroken en soms overschreeuwd door gekrijsch, gejoel, gefluit, commando's, gejaag, gestamp, gegil, door furieus aan- en afzwellende geluiden van een onvergelijkelijken régisseur, die de pandemonische paniek draagt tot in 't hartje van Parijs.
Maar eensklaps luwt de herrie. Op zes duizend kilometer zet een orchest de ‘Marseillaise’ in. Zij schettert en klatert uit de haut-parleurs, naast welke men een vlag hijscht aan den hoogsten mast. Aan den eenen kant van den Oceaan de begeleiding; aan den anderen kant het koor. Want de drommen Franschen, die dit ongeloofolijke schouwspel bijwonen, heffen luidkeels het volkslied aan op dit wonderbaarlijk transatlantisch accompagnement. Men waant het te droomen. Men vraagt zich af, of men gehallucineerd of gemystifieerd wordt. Waar zijn we? In Frankrijk, of in Amerika? Voor de eerste maal sinds de aarde draait, zingen en spelen twee volkeren unisono, alsof de Oceaan een greppel is, die twee velden scheidt. Er moet dien nacht verwondering geheerscht hebben tot in de zevende Hemelen.
De Marseillaise wordt in een geruischloos zwijgen gevolgd door de Star Spangled Banner. waarvan men den tekst niet kent, en het muzikale tusschenspel heeft den speaker van Curtiss-Field vergund, om op adem te komen. Hij is niet bang meer voor zijn brooze toestellen. Hij verwisselt het Engelsch voor het Fransch. In het beminnelijkst geradbraakt koeterwaalsch kondigt hij aan, dat Costes en Bellonte champagne drinken met de officieele autoriteiten. Op de Place de la Concorde jubelt men met een kinderlijke vreugde over den triomf, dien de oude Weduwe Cliquot behaalt op de prohibitie. Dan vraagt hij stilte voor de vliegeniers, anderhalf etmaal geleden hier opgestegen. Een solo van tien regels druks. Costes kort, bondig, rondweg, Bellonte schuchter en onwennig. Daarna vergaat alle hooren aan beide zijden van den haringpias. De Amerikaansche speaker begint nog een toespraakje, waarin men geen letter meer verstaat. De hoera's van Curtiss-Field botsen op tegen het gejuich der Place de la Concorde, waar alle automobiel-signalen een spontane fanfare inzetten. Uit de verte komen kranten-venters aangeraasd met de extra-edities der dagbladen. In de lucht gonzen vliegtuigen, welker lichten de sterrenbeelden doorkruisen. Het menschenkluwen ontwart zich langzaam. De eerste openbare radio-voorstelling is geëindigd. Hearst, de krantenkoning, die denzelfden ochtend nog logeerde in een hotel, dat uitzag op het plein, heeft haar niet bijgewoond. In den loop van den dag heeft men hem beleefd verzocht het Fransche grondgebied te verlaten. Hij is geëxpulseerd en miste een schouwspel, dat uniek werd in de annalen der techniek en der dramatische kunst.
Ziehier immers het ware radio-drama der toekomst. De mannen, die dit populaire feest organiseerden, openden onmetelijke en vruchtbare verschieten. Er ontbrak op de Place de la Concorde niets dan een reusachtig wit scherm waarop men het New-Yorksch lucht-station geprojecteerd had willen zien met de protagonisten van dit spel te midden van het gedein der ontelbare hoofden. De verbeelding vulde deze leemte gemakkelijk aan en het innerlijke oog zal altijd bijspringen, wanneer het moet. Maar wie zal durven beamen. dat een electrisch spiegelbeeld, de werkelijkheid weerkaatsend tot in alle onderdeelen, over een paar jaren niet practisch verwezenlijkt zal zijn? Den dag na de Oceaan-vlucht publiceerden de kranten telefoto's uit Amerika, die aan klaarheid neg een tikje te wenschen lieten, maar die ons met voorbeeldeloozen spoed bsreikt hadden op het rhythme der electronen. Dat is de eerste stap. Niets verhindert theoretisch, dat het kunstmatige oog morgen alle landen, alle steden, alle zeeën bestrijken zal. Overdag zullen wij ons in donkere kamers kunnen vergewissen van wat er gebeurt in Tokio, in Berlijn, in Amsterdam, in Londen, in Rome, in Philadelphia, in Rio de Janeiro, in Kaapstad, in Melbourne, in Calcutta, in Peking. 's Avonds zal de wereld zich weerspiegelen tegen de zwarte lucht. De mensch zal zich een fantasmagorisch alomtegenwoordigheid veroverd hebben op het aardrijk. En in verschillende gevallen kan dat buitensporig interessant zijn.
Laat mij, zonder de vliegende regionen te verlaten, van dit onderwerp afstappen, om u een ander experiment mede te deelen, waarvan gij voordeel kunt trekken, indien het u nog onbekend mocht blijven. Wat sommige dingen betreft is Frankrijk achter, wat andere aangaat, is het vóór. Het is echter ondoenlijk, om het een en het ander te controleeren in alle windstreken. Af en toe ziet men zich gedwongen om de keuze over te laten aan de kans.
Er zijn dit jaar in 't Zuiden van Frankrijk geen muggen. Voor een streek, welke in niet mindere mate dan de tropen, vergiftigd wordt door dit ongedierte, vormt de afwezigheid der insecten een ongehoord fenomeen en men verdiept zich in gissingen, om het abnormaal verschijnsel te verklaren. Niet, dat men zich beklaagt. Integendeel. Men zou ze niet alle genoegen zien verhuizen naar andere oorden. Men is alleen nieuwsgierig om te weten, waarheen zij getogen zijn en waarom zij dit jaar een land veronachtzamen, waar zij van oudsher heerschten als meesters.
De plausibelste uitleg schijnt, dat zij allen opgeslorpt werden door den muskieten-vuurtoren van Montpellier. Of het waar is, en vooral of het definitief is, zal bevestigd moeten worden door completeerende ervaringen. Doch de anophelessen en hare verwanten verdwenen, zonder dat eenigen anderen maatregel genomen werd voor hare uitroeiing. Er zijn noch moerassen drooggelegd, noch wateroppervlakten onbewoonbaar gemaakt voor de larven, noch chemische verdelgingsmiddelen uitgestrooid. Dit alles is te omslachtig voor het Provençaalsche far niente. Men kreeg 't idee van een muskieten-vuurtoren, men bouwde hem, en wachtte af. Het schijnt dat men niet bedrogen uitkwam.
Deze vuurtoren verheft zich op enkele kilometers van Montpellier, welke stad, zooals men weet, zich bevindt achter een strook van meren en vijvers, die haar scheiden van de Middellandsche Zee. Een uitgezochte plek dus voor een dergelijke proef. Gelijk alle vuurtorens draagt hij op zijn top een zeer krachtige lichtbron, welke de muggen aantrekt. In tegenstelling tot andere bakens, is deze echter aan alle zijden voorzien van zuigtoestellen, die de insecten meesleepen in een wervelwind, ze opslokken, verzwelgen en wegstuwen naar een kist, welke is aangebracht in het onderstuk van den toren.
Van deze uitvinding heeft Montpellier de primeur en tot nu toe het monopolie in Frankrijk. Ik geef het idee, voor wat het is, oud of nieuw. Het lijkt mij alle eigenschappen te hebben van het el van Columbus, en ware ik gemeenteraadslid van eenige, door muskieten geteisterde plaats, ik zou geen seconde aarzelen. De vuurtoren van Montpellier verslindt elken nacht millioenen en millioenen muggen, plus andere beesten. Zijn werkingssfeer beslaat een uitgestrektheid, welker straal geschat mag worden op 14 kilometer. Doch uit de verdwijning der muggen in de gansche Provence meent men te mogen afleiden, dat zijn attractie-vermogen veel hooger is dan men durfde hopen.
Er zijn altijd lieden, die jammeren, dat ontdekkingen of bedenkselen der geleerden even kwade als goede kanten bezitten en ter gelegenheid der Fransche Oceaan-vaart hebben zij dezelfde Jeremiade aangeheven. Men zou die hypochonders kunnen vragen, of zij in staat zijn, iets te noemen op dit ondermaansche, dat niet twee tegenstrijdige aspecten vertoont, nuttige en schadelijke, naar gelang men het aanwendt. De onschuldigste en de aangenaamste niet uitgezonderd. Men kan geletterden en technici daar buiten laten. Hier hebben de misanthropen een ander voorbeeld: De vuurtoren, die steeds een middel is geweest tot redding, wordt een werktuig des verderfs. Maar wanneer Soerabaia nog niet zulk een stralend vacuüm-apparaat bezit, het zou wellicht der moeite waard zijn, om er over na te denken.
[verschenen: 21 oktober 1930]