De aanstekers
Parijs, 3 September [1930]
‘Er altijd aan denken, er nooit over spreken’ is het wachtwoord geweest der Fransche politiek van 1871 tot 1914. Men vond weliswaar Franschen van allerlei slag, die de nederlaag en het verdrag van Frankfort nooit verkropt hebben. Kunstenaars, geleerden, dagbladschrijvers onderhielden gedurende drie en veertig jaren een traditie van stugge onverzoenlijkheid, welke nimmer geluwd is, en die alle pogingen of bevliegingen tot een toenadering, van Fransche of van Duitsche zijde beproefd, wist te verijdelen. De standbeelden van Metz en Straatsburg, op de Place de la Concorde, droegen rouw en ontvingen jaarlijksche deputaties om de herinnering en de wonde te verlevendigen. Daar bestond reden toe, want elken tweeden September vierden de Duitschers lawaaierig hun Sedantag. Daar was reden toe, want het Fransche leger had gestreden onder aanvoering van Bazaine, onzaliger gedachtenis. Daar was reden toe, want de Duitschers toonden zich geenszins verzadigd door hunne overwinning, ofschoon Frankrijk vijf milliard betaald had in goud (zonder dat de Schuldeischer, zooals vandaag, behoefde voor te schieten...) en twee rijke provincies.
Doch hoewel men Franschen aantrof van allerlei slag, - cocardiers, revanchards, patriotten, chauvinisten van het genre Hitler, Westarp, Rechling, Hugenberg, niet erger en niet beter - die de beslissing der wapenen nooit erkend, nooit aanvaard hebben, men heeft daarentegen in den loop dier drie en veertig jaren nimmer gezien, dat eenig lid der Fransche regeering, dat eenige officieele persoonlijkheid van Frankrijk zich één enkel woord heeft laten ontglippen, dat de overwinnaars van 1871 kon kwetsen, prikkelen, verontrusten of alarmeeren. Geen enkele redevoering, in 't openbaar of in de Kamers, geen enkele uitlating tan een gemandateerd Fransch vertegenwoordiger, geen enkel bescheid, geen enkele acte, heeft ooit gezinspeeld, zelfs niet in de neutraalste termen, op een verbreking of op een herziening van het Verdrag van Frankfort. Men kan zoeken zoolang men wil, en waar men wil, men zal niets ontdekken wat eenigszins lijkt op een gouvernementeele aansporing tot verzet tegen een gehaat ‘Diktat’. Men was gematigd en verstandig, in de vaste hoop dat voorzichtigheid en wijsheid vroeg of laat hare belooning zouden ontvangen. Deze houding viel des te moeilijker daar zich in het kamp van Bismarck en Moltke geen staatsman bevond als Briand, die er op bedacht was om het materieele en moreele letsel der nederlaag naar vermogen te lenigen, te verkorten, te hersteller. En deze afwachtende, passieve houding had nog geruisen tijd kunnen voortduren, wanneer Duitschland niet de buitensporige dwaasheid begaan had om haar te wijzigen door een oorlogsverklaring.
Dit is het fundamenteele verschil tusschen Frankrijk na 1871 en Duitschland van 1918. Thiers, Mac-Mahon, Gambetta, hun diverse opvolgers en hun diverse ministers zwegen. Toen Frankrijk in na contante betaling der vijf milliard, ontruimd werd door de bezettingstroepen, hield geen enkel Fransch regeeringspersoon zijn jubelenden intocht in het bevrijde gebied. Men zegt, dat Briand zich beroepen heeft op dit precedent om Hindenburg bij monde van den Franschen gezant in Berlijn zijn reis door de Rijn-provincies te ontraden, en dat hij ten antwoord kreeg: Het geval is niet hetzelfde; 1873 was het gevolg van een militaire nederlaag; 1930 van een wapenstilstand. De schampere anecdote kan verzonnen zijn, maar zij circuleerde door de pers zonder gehinderd te worden door een démenti. Kon men haar niet logenstraffen, noch aan de Seine, noch aan de Spree? De Rijn-reis van Hindenburg, onderbroken door een tragedie, was het eerste symptoom dat een ander systeem, een ander karakter markeerde. Van den beginne af, van het moment af, dat Duitschland zijn bewegingsvrijheid herwon, gaat het resoluut zijn gang. Men offerde het Saar-gebied voorloopig op aan de haast en aan het verlangen om zich te emancipeeren, om de te kiezen stellingen duidelijk te onderstreepen. Zou Stresemann anders gehandeld hebben? IJdelijke vraag! Stresemann is dood. Doch Frankrijk handelde anders na 1873 en verwachtte dat Duitschland anders zou handelen in 1930. Het Frankrijk van 1873 bezat Déroulède, Rochefort, en later Barrès, Maurras, Daudet. Tegenover deze vlijmende polemisten bezat het echter een gouvernement, dat zich van den doove en van den domme hield, dat alle pamfletten negeerde, wijl het zich niet wagen durfde aan conflicten met een pretentleuzen en kitteloorigen buurman, een gouvernement dat méér was dan pacifistisch, meer dan indolent en laks: een gouvernement waar Duitschland een veto kon uitvaardigen tegen een ongewenscht minister. Het Duitschland van
1930 heeft pacifisten: Foerster, Gerlach, de ‘Vossische Zeitung’, ‘Die Welt am Montag’, de ‘Vorwärts’, de socialisten. Er was een tijd, dat men de pacifisten neerschoot op den hoek eener straat. Tegenwoordig laat men ze praten, gelijk de Fransche regeering een Rochefort, een Déroulède, een Drumont liet praten. In hunne dagen dienden deze tierige mannen hoogstens om het Duitsche kruit droog te houden. De Duitsche pacifisten zijn bruikbaar gebleken om talloozen Franschen een rad voor de oogen te draaien. Hetzelfde diametrale contrast onderscheidt de twee regeeringen: het officieele Frankrijk van 1873 kroop in zijn schulp; het officieele Duitschland van 1930 richt het hoofd op en zendt Treviranus uit, den ‘minister der bezette gebieden’ (er zijn dus nog bezette gebieden?) om in vier achtereenvolgende redevoeringen met de sabel te rinkelen en de gemoederen op te hitsen tegen het ‘Diktat’.
Zoo manifesteert zich het essentieele, fundamenteele verschil tusschen Frankrijk en Duitschland. Wie dit uit het oog verliest, begrijpt niets van de heftige beroering welke de recente Duitsche demonstraties verwekt hebben in Fransche politieke kringen. Hij riskeert bovendien om met een aanzienlijke vertraging achter de feiten aan te sukkelen.
De ontgoocheling inderdaad over de brutaliteit en de snelheid waarmee het gouvernementeele Duitschland zich ontmaskert, kon bezwaarlijk grooter zijn, want men hoopte in 't algemeen dat de vroegere tegenstander zich voor eenigen tijd, en zonder wrevel of kwade trouw, zou schikken naar den geschapen toestand. Van Locarno en de Fransch-Duitsche toenaderingsplannen zei Foch: ‘Ik geloof er niet aan doch dat is geen reden om in deze richting niet iets te probeeren’. Men heeft het dus geprobeerd. De eenen met vertrouwen en geestdrift, de anderen argwanend, doch loyaal de kans gunnend aan een politiek welke zij een avontuur achtten. Wanneer zij niet geloofden, zij hadden toch een vleugje hoop op een schappelijk resultaat. En wier desillusie is het bitterst: de ontnuchtering van hen, die zich met een heilige overtuiging op de Locarnistische wegen begaven, of de teleurstelling van hen, die weifelend het risico tegemoet schreden? Beide groepen zijn zeker even beklagenswaardig. Kunt gij u hare ontsteltenis verbeelden, wanneer zij in de Parijsche kranten reproducties ontmoeten van het drie-mark-stuk, dat de Duitsche regeering liet slaan ter gelegenheid van de Rijn-ontruiming en op welks keerzijde de woorden gegraveerd zijn: ‘De Rijn, Duitschlands stroom, maar niet Duitschlands grens’? Deze onverholen woorden resumeeren een programma, dat zelfs wij, Hollanders, ons kunnen aantrekken. Hoeveel te mier de Franschen! De Rijn immers werd tot grens tot bij Karlsruhe, en achter die grens ligt Elzas-Lotharingen, ligt Frankrijk.
Bedenk even hoe Bismarck gereageerd zou hebben, wanneer het Fransche gouvernement zich dergelijke stoute fantasieën veroorloofd had in 1873. Briand reageert nog niet, tenminste niet in het openbaar. Hij wacht misschien Genève af, en de Tribune van den Volkenbond om Wirth, die zich beklaagt dat de Rijn nog niet geheel vrij is (wat alleen beteekenen kan, dat de Duitschers er geen troepen en geen versterkingen mogen leggen), om Treviranus en trawanten tot de orde te roepen. Doch deze hypothese berust op niets dan op een vaag restantje van optimisme. Gesteld dat Briand geneigd zou zijn om haar te verwerkelijken, zullen de Duitsche verkiezingen hem deze vrijmoedigheid nog vergunnen? Helaas! Als de Duitschers niet de minste terughouding betrachten tegenover Frankrijk, konden zij niet een tikje meer wellevendheid en consideratie gebruiken tegenover Briand? Was het onvermijdelijk om het failliet der Locarnistische politiek te afficheeren in zoo schrille kleuren? Stresemann stierf. Maar zijn partner Briand leeft nog. Zullen zij niet het geringste medelijden toonen jegens dezen staatsman? Beseffen zij niet dat hun voorbarige excessen de ruïne veroorzaken van hem, wiens toegevendheid die passies ontbreidelde? Laten zij inbinden en bakzeil halen, tenzij men de tijden daar reeds rijp oordeelt voor geweld in plaats van list.
Er valt niet aan te twijfelen dat de plotselinge Duitsche evolutie Briand ten zeerste benadeeld heeft bij hen, die naast den minister toezicht blijven uitoefenen op den loop van 's lands zaken. Weinigen volharden in hun openlijken of bedekten steun, nog minderen in hun onzijdighéid. Poincaré viel Briand reeds aan in de ‘Illustration’ wegens de tweedracht welke zijn Federatie-Memorandum dreigt te zaaien onder de Europeesche mogendheden. In artikelen welke gelijktijdig gepubliceerd worden door de Parijsche ‘Excelsior’ en de ‘Nacion’ van Buenos-Ayres, stelde hij met een haast vijandelijke klaarheid de lijnen vast, welke Frankrijk niet wenscht te overschrijden: ‘où la France n'ira point’. Revisie, revisie! schrijft hij, ‘zoo vreedzaam het accent is dat men tracht te leggen in dezen uitroep, in werkelijkheid is het een oorlogskreet’. Ook Louis Barthou waarschuwde Briand onomwonden in de ‘Annales politiques et littéraires’, waar hij een afleiding zocht voor zijn politieke werkloosheid. Herriot, die in Lyon, waar hij burgemeester is, oefeningen deed houden tegen aanvallen van vliegtuigen en gedurende dezelfde week aan de Universiteit zijner stad een leerstoel instelde om den Vrede te doceeren, Herriot weeklaagt in de ‘Ere Nouvelle’ over de ongedachte effecten der Rijn-ontruiming en tracht de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven voor een politiek welke nochtans de consequentie is der zijne en die hij in 1924 inaugureerde met Ramsay MacDonald. Tezelfdertijd opende de Pers, die tot dusverre op den uitkijk stond, een offensief tegen Briand dat reeds zes weken onafgebroken duurt. De ‘Echo de Paris’, welke hem vijf jaren trouw was, aarzelt niet om te vragen: ‘Wenscht Briand den oorlog?’ Er heerscht in deze campagne een verrassende solidariteit en het is niet minder opmerkelijk dat de tegenaanvallen van Briandistisch
gezinde bladen als ‘La Volonté’ en ‘La République’ gevoerd worden zonder energie en zonder; durf. Het voornaamste argument dat de verdedigers vonden, luidt: wanneer Briand faalde, of wanneer Briand schuldig is aan onvoorzichtigheid, dan zijn allen medeplichtig, zoowel Poincaré, als Herriot, als Tardieu. Ondertusschen publiceert ‘L'Action Française’ een reeks impressionneerende en stevig gedocumenteerde artikelen betreffende de Affaire De Noblet-Briand, uit welke onomstotelijk blijkt dat het Fransch-Engelsch Marine-Verdrag, en de Entente Cordiale incluis, willens getorpedeerd zijn door den Quai d'Orsay. Ten overvloede publiceert hetzelfde blad een hoofdstuk uit de Mémoires van wijlen Alexandre Ribot, minister-president in 1917. dat een verpletterend exposé bevat van onderhandelingen, welke Briand, ondanks het verbod van het gouvernement, en op onaannemelijke, rampspoedige premissen, begonnen was met Von Lancken, een der gevaarlijkste en geslepen-te Duitsche diplomaten. Zoo gemodereerd, zoo academisch, zoo beschroomd dit hoofdstuk blijft in zijn zakelijkheid, zoo compromitteerend is het. (Het was Von Lancken die zei: ‘Vijf honderd Lenin's kosten ons minder dan één dag oorlog?’.) Curieuze bijzonderheid: Bijna niemand heeft de Mémoires van Ribot. Zij werden in 1924 gedrukt Ribot stierf in 1923 en denzelfden dag dat zij verschenen, was de geheele oplage uitgeput, opgekocht door een mysterieus tusschenpersoon.
Wanneer men in dit tempo doorgaat zullen de geesten gaar zijn tegen den herfst, bij de intrede van het nieuwe parlementaire jaar. Paul Boncour zelf, leider van de rechterflank der socialisten, heeft [zijn] idealen van verbroedering, ontwapening en veiligheid ten grave gedragen in een zwartgallige redevoering, welker gejammer de geweldige ruimte vulde van het Trocadéro. Alsof al dit misbaar nog niet voldoende was om een staatsman ten verderve te voeren, publiceert de ‘Mercure de France’ deze maand een minutieuze en technische analyse van het mechanisme der Reichswehr van Von Seeckt, die tot overmaat van misnoegen zich candidaat stelde in Maagdenburg. Het artikel, hoewel anoniem, is klaarblijkelijk van een militair uit de omgeving van Weygand. Het gaf het signaal tot een reeks artikelen in ‘Le Matin’ (gouvernementeel blad!) waarin betoogd werd dat de huidige organisatie van het Fransche leger in beangstigende mate ondoeltreffend is voor de bescherming van 850 kilometer grenzen en dat dringende maatregelen vereischt zijn tegenover de eventualiteiten waaraan Frankrijk blootstaat, zoowel van den kant van Von Seeckt's beroepsleger als van den kant van Von Seeckt's oorlogstheorieën. Hetzelfde artikel van den ‘Mercure de France’ diende tot uitgangspunt voor een sensationeel interview van ‘Le Journal’ (ander gouvernementeel blad) waarin de Minister van Oorlog Maginot verklaarde, dat hij de dekkingstroepen, waarvoor Frankrijk tijdens een mobilisatie zou kunnen beschikken, absoluut ontoereikend oordeelt om den eersten schok eener vijandelijke legermacht te weerstaan. Zoo spert men, veertig dagen na de ontruiming van Mainz, allerwegen de oogen open, verbijsterd en onthutst over de wreede werkelijkheid, waarin men ontwaakt na den gerusten dommel der twaalfjarige bezetting. Eenerzijds spant men zich ernstig in om Briand aan den dijk te zetten, en het welslagen dezer operatie al voor een ruim deel afhangen
van Duitschland. Anderzijds stuurt men reeds naar een herziening van de wet op den eenjarigen dienstplicht, welke ternauwernood in werking trad. liet is echter neg niet te laat en niets is verloren. Er zijn Franschen die zich niet ten onrechte verheugen over de crisis van oprechtheid waaraan Duitschland ten prooi viel. Zoo men te Berlijn Machiavelli las, men vergat hem spoedig of men deelt er de opinies niet van den beroemden Florentijn. De auteur van Il Principe hield het inderdaad voor een grove fout’ om een tegenstander, dien men te lijf wil gaan, te dreigen. Als zij zich een jaartje hadden kunnen beheerschen, zou Frankrijk heelemaal zijn ingedut.
[verschenen: 1 oktober 1930]