Onder Latijnsche broeders
Parijs, 29 Juli [1930]
De ‘Tour de France’, dat is de reis om Frankrijk in vijf en twintig dagen per fiets, was dit jaar buitengewoon eentonig, maar leerzaam. Laten wij ons dus onderrichten.
Gij hebt denkelijk gelezen, dat er een ontspanning was ingetreden in de Fransch-Italiaansche betrekkingen en zooals iedereen hebt gij u verheugd. Ik geloof, dat de musch, waarmede men ons blij maakte, op stervens na dood was, en 't beste bewijs voor deze meening is, dat wij, zoolang de Tour de France duurde, een duimbreed afstand zijn geweest van oorlog tusschen Italië en Frankrijk. Hoe dat zoo? En wat heeft de kar met de politiek uitstaande? Wel, heel eenvoudig. Maar om het te begrijpen moeten wij even teruggaan in de geschiedenis van dezen wedstrijd, welke met recht geldt als de zwaarste en de roemrijkste der wereld.
Toen de rondrit van bijna 6000 kilometer, over de Picardische keien, langs de Atlantische kusten, over de Pyreneeën, langs de Middellandsche Zee, over de Alpen, langs de Oostelijke grenzen, in 1906 door Henri Desgrange, directeur van het Sportblad ‘L'Auto’, werd uitgedacht, bereikte de fiets haar hoogtepunt en verkeerde het nationalisme nog in de kinderschoenen. De Franschen waren altijd uitstekende renners en droegen menigmaal de zegepraal weg in den vorm eener gele trui. Geen enkele natie achtte zich daardoor gekrenkt. Wanneer Frankrijk af en toe verloor, trok niemand in dit land het boetekleed aan, of strooide zich asch op zijn hoofd.
De competitie was in wezen internationaal, want de deelnemers werden geëngageerd door de rijwielfabrikanten. Het bleef dezen totaal onverschillig, of een Franschman, een Duitscher, een Italiaan, of een Belg, den wedstrijd won, mits hij gewonnen werd door het merk, waarvoor men honoraria en premies betaalde. Twee of drie Fransche firma's concurreerden tegen elkaar op in een vendetta, welke heftiger werd naarmate zij in jaren toenam. Die paar fiets-magnaten hadden een stal, samengesteld uit leden van verschillende nationaliteiten. Zulk een team, heterogeen, wat den landaard betreft, was zeer homogeen, waar 't aankwam op het doel. Het verdedigde niet de kleuren van een volk, doch de kleuren van een fabriek, en het streed voor een fabrieksmerk, alsof het een vlag was. Geen enkel middel werd ontzien, de mooiste niet, noch de leelijkste. In den kamp der teams aanschouwde men voorbeelden van de hoogste zelfopoffering en van de laagste intriges. Maar de Quai d'Orsay, de Consulta en andere Ministeries van Buitenlandsche Zaken, bleven er buiten. De onderneming bepaalde zich tot een gevecht op leven en dood tusschen de fabrikanten.
Dit had best kunnen voortduren tot het einde der fiets, zoo er geen Belgen bestaan hadden. De Belgen ontdekten in het rijwiel denzelfden goud-ader als de negers in het boksen en exploiteerden hem met den branie, welke dezen buurman eigen is. Langzamerhand overzwermden zij het cyclistische Frankrijk en weldra nestelden zij zich in den Tour de France. Ik zei reeds, dat de kwestie der nationaliteit den Franschen fabrikanten volmaakt koud liet en hier vonden de Belgen dus vrij spel. Maar op den weg? Zijn de Belgen betere renners dan de Franschen? Volstrekt niet. Zij waren echter veel talrijker en bijgevolg veel goedkooper. Daarom werden zij in veel grooter aantal geëngageerd. Daarom hadden zij de meeste kansen tot winnen. In elk team verwierven zij de meerderheid. In elk team vormden zij een blok, dat solidair was als een mierennest en dat ieder dwars zat, die niet getogen was van Vlaming of Waal. Sinds 1923 had geen enkel Franschman den Tour de France gewonnen. En elk jaar beeldden de Belgen zich een beetje meer in.
Voor de Franschen was het sneu den rondrit door hun eigen land regelmatig te moeten verliezen. Laten wij zoo naïef zijn om dat te begrijpen. Zij hadden de deelnemers les Géants de la Route gedoopt en het verdroot hen, dat het eigen ras niet meer in staat bleek tot het voortbrengen van hem, die onder deze Reuzen de eerste en de sterkste zou zijn. Men protesteerde natuurlijk niet, doch het plezier ging er af wegens die aanhoudende nederlagen, waaruit men zoo gauw de veegste teekenen afleidt. Henri Desgrange zag den Tour de France reeds tanen en ook zijn blad, waarvoor de Tour een superlatieve reclame beduidt. Hij is nog niet te oud om nieuwe banen in te slaan en te slim om niet te voelen, wat er haperde. Hij draagt den neus in den wind als de geslepenste. Hij is de laatste niet om te ontdekken, dat het nationalisme tot de ingrediënten behoort, waarmee men in de flauwste geesten frissche krachten doet ontkiemen. Hij is ook de laatste niet om gewaar te worden, dat nationalisme en chauvinisme nergens weliger tieren en nergens sneller tot hoogspanningen raken dan in de lagen der maatschappij op welke het Internationalisme zijn vastste [regels?] legt: onder de volksmassa's, bij wie [het insti]nct nog geen plaats ruimde voor [een vleugje?] rede.
Henri Desgrange [nation]aliseerde dus den Tour de France naar het model der Olympische Spelen. Hij meende goed te handelen. Hij meende misschien zelfs perfect te handelen en al nationaliseerende te internationaliseeren, want het is of de duivel met deze begrippen speelt. In ieder geval handelde hij sportief en onpartijdig. Niet meer de fabrikanten kiezen de renners, doch de commissie, welke den Tour de France organiseert. Alle deelnemende naties, groote en kleine, worden vertegenwoordigd door een gelijkmatig contingent. Acht voor Frankrijk. Acht voor België. Acht voor Italië. Acht voor Spanje. Acht voor Duitschland. Vijf nationale équipages derhalve, daar de andere landen niet genoeg animo toonden om een ploeg af te vaardigen naar de reusachtige onderneming. En bij het starten waren alle naties tevreden over de selectie, behalve de Belgen.
Als de meeste landen met moeite acht kerels verzamelen, die voldoende getraind zijn tegen vijf duizend kilometer stof, slijk, regen, wind, hitte, banden-lekken, tuimelen, wonden, averij, tegen de huid-slijtage van een vijf-en-twintigdaagsch verblijf op een smal zadel, tegen de bovenmenschelijke vermoeienis van afbeulende klimpartijen in de bergen, als Frankrijk zelf zijn team van ‘helden’ juist completeeren kon, de Belgen zouden er met gemak tachtig geleverd hebben en onder de overblijvers waren er dus een zeventig die de druiven te zuur vonden. Doch niemand gaf hun gelijk. Waar twee kampioenen vechten als Demuysère en Bonduel, gesecundeerd door kranige rijders als Mertens, Dossche, Aerts, Delannoy, Taverne en Laloup, daar kregen zij een billijke kans. Men had dezelfde onbevoordeeldheid betracht jegens de andere naties, van welke zich overigens niemand beklaagde. Frankrijk zond met Pélissier, de gebroeders Magne, Bodot, Fontan, Merviel, Leducq, Mauclair, uitstekende krachten in 't krijt, onder wie zich echter geen enkele wereldkampioen bevond. Duitschland stuurde Nebe, Tietz, Manthey, Wolke, Buse, Thierbach, Siegel en Schoen, die in hun vaderland een solide reputatie genieten. Spanje muntte alleen uit door Cardona. Italië daarentegen had den wereldkampioen Binda afgevaardigd, den campionissimo, met eerste luitenants als Piemontesi en Belloni, met secundanten als Frascarelli, Gremo, Guerra, Giuntelli en Pancera, die 't vorig jaar als tweede eindigde.
Wijl ieder tevreden was, en de Belgen zich koest hielden, zou men meenen, dat de course kameraadschappelijk verloopen moest, als over een cementen baan. Temeer, wijl de rijders van het begin af leden aan een ziekte, welke men pelotonitis genoemd heeft, en peletonsgewijze voortsukkelden op een drafje, dat het geoorloofd minimum van vijf en twintig kilometer per uur slechts zelden overschreed en dikwijls beneden zich liet. Maar de weg naar de hel is niet meer geplaveid met de beste bedoelingen, hij is geasphalteerd. Men dacht alle factoren gewikt en gewogen te hebben met een onpartijdige, volkenbondige maat. Ieder kon zijn geluk beproeven. Men had met alles rekening gehouden. Behalve met de mentaliteit en het temperament der Italianen. Behalve met hun temperatuur, gelijk Mussolini haar wenschte en handhaafde: op kookhitte. Behalve met de omstandigheid, dat er een millioen Italianen verspreid zijn over Frankrijk, die allen koken, en die bij het minste ongerief, dat den campionissimo Binda en zijn satellieten overkwam, klaarstonden om van leer te trekken, of zij fascistisch waren of antifascistisch: Italia sopra tutto!
Het was nochtans de schuld niet van de Fransche of de andere renners, dat Binda last had van zijn zenuwen, dat Guerra, die in 't Hollandsch Oorlog zou heeten, zijn klankvollen naam meende te moeten rechtvaardigen. Als Binda van zijn stokje viel en op een berm van den weg neerzeeg, tijdens een periode van den rit, dat zijn mededinging nog gevaarlijk was, en door zijn gezellen met moeite werd opgekikkerd, wat veronderstelt gij, dat de overigen deden, terwijl de campionissimo zich liet bijbrengen? Een vaartje zetten? Er vandoor gaan? Een voorsprong nemen? Neen! Zij hielden in en tal[mden] tot Binda weer op zijn kar zat [en het] peloton had ingehaald. Waande [hij] dat die collegiale toegevendheid [zou moeten] voortduren tot eindpunt? Verwachtte hij bij elke etappe binnengehaald te worden als een triomfator, die zich slechts behoefde te vertoonen, om te overwinnen? Wat er ook van zij, wanneer een etappe in zicht kwam, en 't bij de laatste kilometers ernst werd, dan gedroeg hij zich als een verwend kind, dat zich gecontrarieerd ziet, chicaneerde over vermeende hinderlagen, over denkbeeldige boosaardigheiden, over de organisatie, over de wanorde van den weg, over de beslissingen, over alles en nog wat, met een poeha, een omslag, een nervositeit, een verwoedheid, welke aanleiding gaven tot eindelooze incidenten en een weinig sportieve stekeligheid. Binda had een humeur, dat hem in iederen kiezelsteen een vijand deed ontdekken en dat hem elken gebarsten band deed wijten aan kwaadwilligheid. En zijn gekrijsch vond niet enkel onvoorwaardelijken steun bij zijn team. Bij iedere gelegenheid vond men de Italiaansche journalisten, die den rit volgden, als één man achter den campionissimo, onverdraagzaam en onverdraaglijk bereid, om elke wrijving op te schroeven en uit te buiten.
Binda bleek het type van wat de Franschen een mauvais coucheur noemen, een lastig heerschap. Toen hij 't halverwegen in een kwade bui opgaf, werd zijn rol overgenomen door Guerra, die de tweede plaats had in de algemeene rangschikking. Zelfde tactiek, zelfde arrogantie, zelfde achterdocht, zelfde kinderachtige onvermogen om een échec te slikken. Groote goden, wat waren de Italianen onaangenaam! Wat heeft het een voorzichtigheid gekost om te vermijden, dat de bommen ontploften op gevaarlijk terrein! Guerra's bom brandde pas los in Charleville. De Italiaan en Charles Pélissier bestreden elkaar in het voorste gelid, de eerste plaats der etappe. Guerra, die verloor, beschuldigde den Franschman, dat hij hem door een dier knepen, welke liggen op de grens van het verbodene en het geoorloofde, benadeeld had voor den uitslag. Te recht of ten onrechte? Niemand weet het. Laten wij gemakshalve aannemen, dat Pélissier, een uitgeslapen rekel, ongelijk heeft. Wat echter doet Guerra? Gaat hij naar de contrôle om een reglementair protest aan te teekenen? Neen. Guerra gaat naar Pélissier en geeft hem een draai om de ooren. Pélissier biedt hem niet de andere wang, maar betaalt hem in dezelfde munt. Alles wat Italiaan is op de wielerbaan van Charleville, waar deze scène voorviel, schiet toe, om den landgenoot bij te staan en daar Pélissier de afgod is van het Fransche populo, bleef men van deze zijde niet in gebreke.
Gelukkig eindigde de kloppartij snel, daar de Franschen hier honderd tegen één waren en over meer zelfbeheersching beschikten dan de Italianen. Men kon de vechtenden nog scheiden. Doch verbeeldt u, dat hetzelfde incident zich hadde voorgedaan in Marseille of in Nice, waar de helften tegen elkaar opwegen? Dit risico heeft gedreigd van het moment af, dat men den Italianen de overwinning niet cadeau deed, dit wil zeggen: van den eersten dag af. Ruim drie weken was de mogelijkheid van een conflict niet van de lucht. En tot de laatste etappe hebben de Italiaansche journalisten, niet alleen in geschrift, doch in woord en in daad, alles beproefd om een botsing uit te lokken. Men heeft een hunner ten slotte moeten verzoeken, om den tocht te staken.
De Tour de France is gewonnen door André Leducq, Franschman, in 176 uren, 12 minuten en 10 seconden, met een gemiddelde snelheid van 28 K.M. 10 meter per uur. Achter hem kwam Guerra als tweede in 176 uren, 26 minuten, 29 seconden. Een verschil van 14 minuten, 19 seconden op bijna 5000 KM., op een rit van vijf en twintig dagen! Als hij elken dag twee-derde minuut had ingehaald, had hij glansrijk gezegevierd...
Deze manier, die me verreweg verkieslijk schijnt, leek den Italianen niet, of ze lag niet in hun bereik.
Maar van welke geestesgesteldheid getuigt de andere?
[verschenen: 2 september 1930]