Klopgeesten
[zonder datum, ca. 28 mei 1930]
Over spookgeschiedenissen gesproken, ziehier een echte.
In het dorpje Seyssuel, op vijf kilometer van Vienne, verheft zich aan de oevers van de Rhône, la Rochepiquée. Afgezonderd van de bewoonde wereld, in een huisje, dat als een arendsnest gehaakt is aan de rots, verscheidene honderden meters boven den beganen grond, op een nauw terrasje, woont daar het echtpaar Rozier. Een uitgezochte plek voor romantische gebeurtenissen. Wanneer men de treinen van de P.L.M. en de auto's der met de spoorbaan evenwijdige route nationale niet zag rollen in de laagte, zou men zich in de middeleeuwen wanen. De man, die vroeger koloniaal soldaat was, is tegenwoordig nachtwaker in een fabriek. Hij heeft drie kinderen, twee jongens en een meisje van dertien, Marguérite, de oudste. Rozier gaat door voor een beste kerel, een noeste baas, die de vrije uren van zijn dag gebruikt, om op de onvruchtbare hellingen, welke zijn domein vormen, daar niemand ze wil, wat aardappels en groenten te telen. Hij bezit zijn eigen wijngaardje. Hij fokt geiten en konijnen. De vrouw is een brave huismoeder. Toen haar eigen kroost ver genoeg was om alleen te loopen, vestigde zij zich als min, en nam zuigelingen bij zich thuis in bewaring, om de inkomsten te verhoogen. Het is in Frankrijk een algemeen verbreide gewoonte, om kleine kinderen uit te besteden. Wij zijn trouwens in een specifiek Fransch milieu: een gezin van stugge werkezels op een achtergrond van koloniaal avontuur.
Het mysterie en de misère begonnen met de zuigelingen. Op een goeden dag begon er een te schreeuwen. Men snelde toe en vond hem uit zijn wieg op den grond gevallen, met een bloedend voorhoofd. Dat gebeurt meer. Spoedig echter overdekte zich het gezicht der kleintjes met nagelkrassen. Men dacht eerst dat zij het zelf deden en bond hun de handjes vast. Doch zij verbraken hun boeien met een kracht, welke men niet van hen verwachtte en ten overvloede bleek het, dat de krassen van veel grootere nagels moesten komen, dan die der babies. Het echtpaar Rozier deed de kinderen weg en nam nieuwe. De onverklaarbare aanslagen evenwel gingen voort en daar men niemand kon betrappen, omdat ze steeds plaats vonden, wanneer niemand zich in de buurt der wiegen bevond, zagen de menschen zich gedwongen deze industrie te onderbreken.
Toen ving het ander spelletje aan, dat in de tooverij meer gebruikelijk is: De kippen en konijnen stierven bij tientallen. Men gaf een vrouwelijk familie-lid de schuld, die een authentieke heks zou zijn, en die, hoewel niet kwaad van inborst, op sommige oogenblikken aan de inblazingen van den Booze geen weerstand zou kunnen bieden. Maar men had geen bewijzen, en ofschoon men de heks in de gaten hield, begon er na het overlijden der kippen een andere serie van onbegrijpelijke rampen. Een wekker, omgevallen zonder dat iemand hem aanraakte, gaf het sein tot een volledige verwoesting van alles, wat in huis breekbaar was. De koffiepot sprong van het fornuis, beschreef een boog en viel in 't midden der kamer in gruzelementen. Een kluit boter vloog uit het vlootje en kletste zich met een smak tegen den muur. Terwijl Rozier iets zocht in het buffet, schoot een volle lade rakelings langs zijn hoofd en viel ondersteboven neer aan de overzijde van het verstrek. Portretten en schilderijtjes lieten los van de wanden en gingen zich door een onzichtbare kracht bewogen, verbrijzelen. Lampen tuimelden van de zoldering. Terwijl de familie aan tafel zat, verdwenen borden, glazen, flesschen en het heele etensgerei onder hunne handen en viel met geweldig lawaai op den grond aan scherven. Het gekste was nog, dat men op een uur, toen niemand boven was, een reusachtig kabaal hoorde op het plafond. Men spoedde de trap op en vond de bedden kris kras door elkaar, het beddegoed schots en scheef door het vertrek, en een bloemvaas, ongebroken dezen keer, in het midden der kamer op den steenen vloer.
De brave menschen hadden geen leven meer en kwamen in een toestand van paniek, die grensde aan verstandsverbijstering. Zo hadden wel gemerkt, dat de verschijnselen het brutaalst waren in de nabijheid van Marguérite, doch nooit 1 hadden zij haar op heeterdaad kunnen betrappen, en een keer gebeurde het zelfs, dat een pot ging wandelen, om zich te pletter te loopen tegen een muur, terwijl het meisje buitenshuis was. Men riep de gendarmes, die in de schoorsteen klommen, om er een grappenmaker te ontdekken, en de woning afzochten, om er magneten te vinden, of electrische toestellen van anderen aard. Vruchteloos. Zij plaatsten flesschen op tafel en de geheimzinnige onruststokers waren zoo vriendelijk, om de vertegenwoordigers der wet niet in 't ootje te nemen. De vrijdenkers van Vienne en Lyon triomfeerden. Maar een heele kist scherven bewees, dat er iets niet pluis moest zijn op de Rochepiquée.
Daar er een onmiskenbaar, hoewel tot nu toe onnaspeurlijk verband bestond tusschen Marguérite en de zonderlinge evenementen, besloten de ouders om ook hun dochtertje weg te doen. Vanaf dien dag staakten de occulte rustverstoorders inderdaad hun bedrijf. Dat is zoo klaar als een klontje, zult gij misschien meenen. Ik ben zoo vrij om dit even klaar te vinden als koffiedik. Wie is Marguérite? Als wij het wisten, en dit is mijn onwankelbare overtuiging, zouden wij een der belangrijkste raadsels opgelost hebben, niet alleen van de menschelijke, doch van de algemeene natuur. De certificaten van den onderwijzer zeggen, dat zij intelligent, van den dokter, dat zij door-en-door gezond is. Maar wat broeit er in haar organisme? Over welke buitensporige macht beschikt zij, zonder het te beseffen? Van welke stralen is zij de onwillekeurige accumulator en het onbewuste zendstation? Ik geloof bij zulke gevallen noch aan bedrog, noch aan kwaadwilligheid, noch aan boven-natuur. Ik geloof daarentegen aan gansch natuurlijks krachten, welke zich onder gegeven omstandigheden ontwikkelen, opzamelen, manifesteeren, en verdwijnen, omdat zij niet onderhouden of tegengewerkt worden. Als men verstandig was, dan had men Marguérite op Rochepiquée gelaten in gezelschap van een Curie of een Crookes, in plaats van haar te verwijderen uit een milieu, waar haar organisme op de onwaardeerbaarste wijze correspondeert met de atomen, de moleculen, de electrons en de kern van een koffiepot, een soepterrien, een tafellade, etc. Doch het is waarschijnlijk beter, dat wij dit ‘geheim’, zoolang de menschheid in hare meerderheid zwak en feilbaar is, niet zullen doorgronden. Ons eeuwenoud verzet tegen dergelijke ‘spoken’ berust vermoedelijk op een waarschuwing, welke komt van een onzer diepste instincten.
***
Ik kan zonder modulatie overgaan van Marguérite Rozier tot Benito Mussolini, den dictator der fascisten. Hij bezit buiten kijf een zeldzame intelligentie. Of hij zich verheugt over een stevige gezondheid, is een andere zaak. Ik vernam van iemand, die de fiches kon controleeren van een Zwitsersch hospitaal, waar hij in zijn jonge jaren verpleegd werd, dat hij aan dezelfde ziekte leed, en dus waarschijnlijk nog lijdt, als Nietzsche, Robert Schumann, Baudelaire, Guy de Maupassant, Toorop en een aantal andere beroemdheden, van wie President Wilson en Lenin een der bekendste en een der laatste zijn. Dit zou veel verklaren. Dit is zelfs van zooveel belang, dat ik geen enkele reden zie, om het te verzwijgen. Onder dergelijke voorwaarden worden de mogelijkheden onbegrensd en onafzienbaar.
Het is evident, het is onloochenbaar, dat Mussolini op 't oogenblik in Europa de rol speelt van klopgeest. Het is zóó duidelijk, dat zijn oudste en trouwste bewonderaars beginnen te twijfelen aan zijn intelligentie, of twijfelen aan een evenwicht, dat ook voor de hoogste intelligentie nog onontbeerlijk blijft.
Gedurende de Londensche Marine-conferentie bespeurde men de nieuwste symptomen eener zorgbarende stoornis. Het was niet de eerste keer, doch sinds de Garibaldi-affaire van 1926, welke door de Fransche politie geregeld werd met een tact, die de eer van den dictator en de Fransch-Italiaansche relaties veilig liet, sinds de ontmaskering der geënsceneerde en met fascistisch geld betaalde complotten (alle z.g. voorbereid en bekokstoofd in en door Frankrijk), had Mussolini zich kalm gehouden en getuigd van redelijkheid. Ik heb destijds voorspeld, dat alle aanslagen tegen het Romeinsche staatshoofd als bij tooverslag zouden wegblijven en deze gissing bleek inderdaad juist. Toen men eenmaal gemerkt had, dat de kaarten valsch waren, konden zij niet meer dienen.
Het viel moeilijk te verwachten, dat de dictator zijn rumoerigen aard zou verliezen, doch men had gehoopt, dat de Italiaansche houding op de Londensche conferentie hem voldoende zou lijken als aanmaning. ‘De toestand is ernstig, doch niet tragisch’, schreven de Fransche kranten. Als men den volkeren echter nog oogkleppen wilde laten, om hen niet te verschrikken, de diplomaten wisten, waaraan zij zich te houden hadden. Mussolini evenwel heeft geoordeeld, dat men in Frankrijk te veel remde en dat ook de volkeren behooren te worden ingelicht. En hij spreekt te Livorno, te Florence en elders, als de Homerische helden vóór den veldslag.
Hoe men ook denkt over de verschillende Europeesche twisten en haar schikking, het moment om Frankrijk de ‘faccia feroce’ toe te duwen der Italiaansche Medusa, werd gekozen met bijzonder slechten smaak. Als Briand aan de mogendheden zijn memorandum overhandigt betreffende zijn Europeesche federatie, dan kan men hem met het oog op het Fransch-Zwitsersch geschil betreffende de ‘vrije zones’ dat juist een douane-kwestie raakt, desnoods toevoegen: ‘Federeerder, federeer eerst u zelven.’ Doch met een greintje loyaliteit kan men niet loochenen, dat Briand's plannen, hoe hersenschimmig, hoe utopistisch, hoe onverwezenlijkbaar ook, gedicteerd zijn door overwegingen, welke niets beoogen dan een nieuwe schrede naar het ideaal, dat de manie werd van Briand's ouderdom: den Vrede. Wat ook de resultaten mogen zijn der ontruiming van den Rijn, goed of kwaad, zij geschiedt vijf jaren te vroeg, zij geschiedt zonder de minste garanties, politieke noch financieele, zij bewijst een streven tot verzoening, dat door de gematigdsten nog gekarakteriseerd wordt als verblinding.
Hoe men de doeleinden der Fransche staatkunde ook wensche te beoordeelen, te belasteren zelfs, men ziet de Fransche financiers als één man geschaard achter de pacifistische diplomaten. Want de aandeelen der B.R.I. werden honderd-acht-en-vijftig maal overteekend, wat een wereld-record beduidt en wat, terwille van den vrede, de mobilisatie veronderstelt van een kapitaal van acht milliard. Het is dus ernst. En hoewel Duitschland elken dag nog chicaneert over zijn verplichtingen, straks zal men de Fransche kapitalisten met dezelfde verwoedheid zien aanvliegen op de obligaties van het Plan-Young. Kan een staatsman zich vredelievender, humaner en nobeler uiten, dan André Tardieu deed in zijn eerste groote redevoering tot de Nationale Unie van Oud-Strijders? Zij kan worden samengevat in dezen eenen zin: ‘Een onmetelijk vredeswerk ligt voor ons. Zullen wij het weten te volbrengen? Ziedaar de vraag...’
Op deze feiten en op deze verlangens antwoordt Mussolini denzelfden dag, die toevallig voor Frankrijk La Semaine de Bonté opende, met een hoonende bitterheid, welke elken Franschman moest grieven of teleurstellen. De dictator mag smalen op de ‘onsterfelijke beginselen, welke over de grenzen geëxploiteerd worden door secten, groepen en partijen van mannen, die zich daarvoor coöperatief organiseerden’ - ter wille dier onsterfelijke beginselen trok Frankrijk het zwaard voor de Italiaansche eenheid. Ter wille dier zelfde principen brachten de Fransche staatslieden offer na offer en uit naam dier principen handhaaft zich Briand. Laat Briand morgen oreeren gelijk Mussolini en hij valt als een doode. Enkel als tolk zijner natie kon Briand in 1927 uitroepen: ‘Weg met de kanonnen, weg met de mitrailleuses.’ In 1930 antwoordt Mussolini onder toejuichingen: ‘Woorden zijn een mooi ding, maar geweren en mitrailleuses, schepen, vliegtuigen en kanonnen, zijn nog mooiere dingen.’
Dit is klopgeesterij. Zoo spreekt geen intelligent mensch na een massa-moord, die vijftienhonderd dagen duurde. Zoo spreekt iemand, die het verzamelpunt werd van invloeden, waarvan men het grootste deel nog niet kan controleeren, maar wiens bezinning gaat bezwijken voor hun overmacht.
Op Mussolini's uitroep: ‘Wij kunnen niet gaan zitten’, heeft men gerepliceerd: ‘Als hij niet kan zitten, laat hij dan gaan liggen.’ Maar met grapjes raakt men niet uit de impasse, welke Mussolini een alternatief noemde ‘dat het machtig bewapende Italië in al zijn eenvoud zou stellen: òf een kostbare vriendschap, òf een zeer harde vijandschap.’
Wat zal er geneuren, wanneer dit alternatief gesteld wordt in een ultimatum? Wanneer de vriendschap tè kostbaar zou blijken en wanneer men wegens de onsterfelijke beginselen, van welke Frankrijk's eenheid er één is, deze vriendschap zal moeten afwijzen? Helaas, Mussolini kan niet zoo gemakkelijk geïsoleerd worden, als de Marguérite der Rochepiquée!
[verschenen: 10 juli 1930]