In Annam
[zonder datum, ca. 23 mei 1930]
Over de gebeurtenissen in Indo-China, dat wij Achter-Indië noemen, bestaan evenveel voorstellingen, als er politieke nuances zijn. Ze gaan van het somberste git-zwart, tot het lieflijkste rozerood. Daar ik alle kranten tracht te lezen, draait mijn hoofd ervan. Zijn het onlusten of oproeren? Zijn het gewone relletjes en knokpartijtjes, of is het de aanloop eener omwenteling? Wie moeten wij gelooven? Zien de eenen de dingen donker, omdat zij werkelijk donker zijn, of omdat zij er plezier in vinden te kunnen zeggen: Wij hebben u genoeg gewaarschuwd? Zien de anderen de dingen licht, omdat ze werkelijk licht zijn, of omdat zij een dooddoener noodig hebben voor hun misrekeningen?
Wij weten er niets van. Ondanks telegraaf en telefoon, met of zonder draad, ondanks de televisie, ondanks de wonderbaarlijke perfectionneering onzer zintuigen, ondanks de sprookjesachtige toovernarij, waarmee wij de baan van ooren en oogen verruimen, weten wij minder en minder. Ik bedoel natuurlijk weten met eenige zekerheid, weten, waarop men steunen kan. Onze verbindingsmogelijkheden zijn magnifiek, de transmissie, wanneer zon of planeten de seinen niet in de war sturen, is onberispelijk. Onze toestellen zijn meesterstukken van mechaniek, van spitsvondigheid, van eenvoud. En met dit alles kwamen wij niet verder dan de Middeleeuwen. Wat zeg ik! In de Middeleeuwen waren de geruchten beperkt en zij plantten zich voort met een kracht en over een afstand, welke in evenredige verhoudingen bleven tot hun betrouwbaarheid. Een gerucht zonder grond vervluchtigde automatisch, als de kringen van het water, waarin men een steen werpt. Een gerucht moest bijzonder hardnekkig zijn, het moest gestuwd zijn door een buitengewoon geweld, wilde het reëel worden als een tijding. Men wantrouwde een gerucht à priori, men controleerde het voorzichtig, men nam een afwachtende houding aan, zoolang het niet gelden kon als onomstootelijk.
Wij daarentegen, wij modernen! Onze geruchten zijn niet beperkt, ze zijn talloos en komen aangestoven van alle kanten. Zij verspreiden zich met een onbegrensde kracht en met een fantastische snelheid rondom den aardbol. Geen enkele psychische of psychologische factor is bekwaam, om hun vaart te beteugelen. Men kan de onwaarschijnlijkste berichten laten circuleeren en daar zij bijna alle ooren tegelijk bereiken, of, zwart op wit gedrukt, alle oogen, dringen zij binnen met een energie, waarvan het effect verhonderdvoudigd wordt door de alomtegenwoordigheid. Niemand weifelt, om dit middel te gebruiken, 't zij uit ondoordachtheid, uit perfidie, uit winstbejag, en waarom zou iemand weifelen, daar het straffeloos geschieden mag? Beconcurreeren de naties elkaar niet openlijk in de uitzendingssterkte harer draadlooze stations? Indien Straatsburg een post bouwt, bouwt Frankfort een machtigeren post: de geruchten van Frankfort zullen verder vliegen, dan de geruchten van Straatsburg.
Maar niemand die de patente leugen te baat neemt, weifelt ook om het tegenovergestelde middel aan te wenden: het verbergen der waarheid. Voor den een moet zij septisch zijn, voor den ander antiseptisch. Voor den een rauw, voor den ander smakelijk toebereid. Een nuchter feit bestaat niet meer. Er bestaat nog slechts een geïnterpreteerd, getransponeerd, verhaspeld, voor verschillende rangen, standen, kringen, klassen, beurzen, overtuigingen, begrippen, verlangens en hobbies, toegetakeld feit. De heele nieuwsfabriek immers werkt met methode, met overleg, met inzicht en met menschenkenis. De graad van leugenachtigheid of de graad van waarachtigheid wordt met zorg berekend, niet naar het bevattingsvermogen, doch naar de bevattingswenschen van een gegeven publiek. Er zijn een massa lieden b.v., die nooit een welwillend bericht zullen dulden over het fascisme, al werd dit bericht verkondigd door engelentongen. Er zijn een andere massa lieden, die nooit een slecht bericht zullen dulden over Moskou, al kwam het rechtstreeks van Stalin.
Want als men de myriaden geruchten niet meer controleert, niet meer mistrouwt, gelijk vroeger, als men elk voorbehoud liet vallen, men heeft van te voren precies in vakjes geordend en gerangschikt wat men slikken zal en in welke schakeering men het slikken zal. Met zeer belangrijke trefkansen kan men vooruit aanduiden, welk agentschap of welke krant de beroeringen van Achter-Indië als donker, welke ze als licht zullen afschilderen. En het hinderlijkst is, dat men met geen mogelijkheid kan raden, welke lezing zich het minst van de waarheid verwijdert. Een bericht, dat elf duizend Afrikaansche negers opmarcheerden tegen de Fransche plantages, had in de eeuw der radio, veertien maanden noodig om Parijs te bereiken, terwijl men honderd jaar geleden met de signaal-telegrafie van Chiappe in vijf en twintig minuten een tijding overbracht van Parijs naar Toulon! Het is dus denkbaar, dat wij over anderhalf jaar hooren, hoe dertig duizend Annamieten vandaag optreden tegen Hanoï. Het is even goed denkbaar dat wij hooren hoe ze rustig thuis bleven. Voor een redelijk wezen ligt in zulke systematische ongewisheden iets zeer onaangenaams. Maar 't ergst is, dat men te bevoegder plaatse hoogstwaarschijnlijk over nauwkeurige inlichtingen beschikt, doch ze ons niet wil meedeelen.
Waarlijk dit is een jammerlijke gewoonte, welke niet alleen heerscht in Frankrijk, maar over het heele continent, en ik voel er veel voor om het grootste deel onzer verleden, tegenwoordige en toekomstige ellenden te wijten aan deze fundamentele verkeerdheid. Ik verbeeld me soms een kruistocht tegen de leugen, een kruistocht voor de waarheid, de alledaagsche, zakelijke waarheid, als een der nuttigste bewegingen, waarin men het menschdom zou kunnen meesleepen, nuttiger dan alle pacifisme, dan alle ontwapeningsmanieën, en het verbaast mij dikwijls, dat geen enkele utopist van den Volkenbond, welke voor zulk een actie het aangewezen uitgangspunt zou zijn, tot nu toe het idee geopperd beeft. Wel beschouwd is de mentale atmosfeer, waarin wij moeten vertoeven, doorvlochten met een ontzaglijke hoeveelheid heele of halve onwaarheden, op elk domein en van elk kaliber. Met goede of met kwade bedoelingen, allerwegen liegt, bedriegt en misleidt men om het hardst. Ik laat daar, dat men dit doet in het gezelschapsleven, waar de onwaarheid den vorm kan aannemen van beleefdheid, of in handelsbetrekkingen waar elke overdrijving werktuigelijk en zonder belangrijke consequenties gecorrigeerd wordt door de ervaring.
Doch waarom moeten het leven van een volk, en de onderlinge verhoudingen der naties, stelselmatig geregeld worden met verdraaiingen, met vervalschingen, met heimelijkheden, met min of meer leepe kuiperijen, met min of meer laaghartige pogingen tot bedrog, met veinzerijen, met gehuichel, met hinderpalen, met laster, met de pertinentste onwaarachtigheden, met een hoop andere slechte manieren, welke de opvoeding in den individueelen mensch zooveel doenlijk tracht uit te roeien, terwijl men toelaat, dat zij coram populo het collectieve leven beheerschen en vergiftigen? Dit gaat mijn verstand te boven. Ik begrijp er nòch de noodzakelijkheid van, nòch het voordeel. Het schijnt mij toe, dat die universeele, ingewortelde gluiperigheid de edelste intenties doemt tot onvruchtbaarheid en dat geen enkele hervorming, op het terrein der ontwapening b.v., ernstig overwogen kan worden, alvorens men tot het minimum eerlijkheid is teruggekeerd. Maar wat vooral hindert in dit gegeneraliseerde misbruik is de daling der zuivere menschelijke waarde. Wij hebben gemeenlijk weinig achting voor politici. Doch pas wanneer men hen vergelijkt met vroegere perioden der geschiedenis, de slechtst befaamde niet uitgezonderd, kan men de geringschatting meten, waaraan hunne simulantentaktiek hen blootstelt. En ware zij nog geheim, verborgen, onmerkbaar! Behalve de onbeschaamdheid der methode heeft zij echter nog de wansmaak der doorzichtigheid. Zij legt het er dik bovenop, alsof wij allen bestonden uit sullen en idioten, die onder den schedel zaagmeel hebben in plaats van hersens.
Deze parenthèse werd langer dan een juist evenwicht toelaat, doch zij werd niet geschreven zonder reden. Alleen het labyrinth van dubbelzinnigheden kan de gebeurtenissen verduidelijken, welke zich in Achter-Indië afspelen, en de onwetendheid, waarin wij ons bevinden omtrent haar werkelijke toedracht. Er heeft Fransch bloed gevloeid in Indo-China; er is geschermutseld langs de Roode Rivier, gemuit in Yen-Bay, gemoord op de wegen der Delta, er zijn bommen geworpen in Hanoï. De Franschen zijn verrast in een diepe en langdurige rust, beweert de eene partij. Wij hadden het zien aankomen sinds de socialist Alexandre Varenne, een verwaande, domme, hersenschimmige barbaar, daar aan wal stapte als gouverneur-generaal, beweert de ander. Uitstekend. De daders zijn gepakt. Zelfs een onrustbarende kwantiteit bommen, munitie en geweren, waarbij men zich ontsteld afvraagt, hoe zij daar belandden. De moordenaars en brandstichters zijn ter dood veroordeeld.
Volgens diverse decreten is het lot der opstandelingen wettelijk in handen van den huidigen gouverneur-generaal Pasquier. Naar den geest en de letter van de wet, heeft hij en niemand anders te beslissen over een eventueele gratie der veroordeelden. Wordt die gratie geweigerd, dan gebiedt een ander wetsartikel, zonder uitstel tot de executie over te gaan. De Franschman had dus opnieuw kunnen verzinken in zijn diepe en langdurige rust.
Als een donderslag bij helderen hemel komt te Parijs bericht binnen, dat het dossier der ter-dood-veroordeelden telegrafisch door het Ministerie van Koloniën is opgeëischt, om per volgende boot te vertrekken naar het moederland en dat de terechtstelling tot nader advies moet worden opgeschort. Dit evidente bewijs van goedertierenheid was zóó onwettig, dat het als een aanmoediging kon doorgaan voor nieuw verzet. Naast onwettig was de order gevaarlijk, omdat zij niet zou nalaten een kwalijke impressie te maken bij de inlandsche samenzweerders, die zich beschermd voelen door de samenzweerders te Parijs, en Pasquier gedesavoueerd zien. Het telegram werd op staanden voet gevolgd door een kabel uit Hanoï, waarin alle geconstitueerde lichamen der Koloniën (Kamers van Koophandel, van Landbouw, Gemeenteraden, etc., onder wie een aantal Annamieten) eenstemmig en energiek protesteerden tegen het Parijsche bevel en met klem vroegen, om de locale overheid te laten optreden, gelijk zij noodig achtte.
Dit is u misschien niet onbekend. Wat gij echter niet vernaamt wellicht, is de oorsprong van de paradoxale order. Het kon niet stammen van den Minister van Koloniën (Piétri), die te Londen vertoefde. Het kon niet bekrachtigd zijn door Tardieu, met wiens anticommunistische voortvarendheid het weinig zou harmonieeren. Het kwam gewoonweg van een bureau-chef van het ministerie, in wien de Annamietische communisten te rechter tijd een beschermer hadden gevonden, de Gouverneur-Generaal een weerstreven.
Wij weten dus niet eens meer, door wie wij geregeerd worden. Wij wanen, dat wij een President der Republiek hebben, drie dozijn ministers, verantwoordelijk voor het parlement, en een wetgevende vergadering. Dit alles telt zoo weinig mee, dat het in 't niet valt voor een kabel van een chef de bureau, die de Indo-Chineesche onafhankelijkheidsbeweging volgt met sympathieke blikken. Maar als de regeering van een land zoo weinig meetelt, waarom zegt men het ons niet liever ronduit? En als er achter de lijken der gesneuvelde officieren geconspireerd kon worden door trawanten van de daders, waarom hoort men dit nauwelijks (want de groote bladen zwegen over het heele geval) als het onherstelbare kwaad gesticht is? Wie zitten achter den bureau-chef, wiens optreden vergezeld ging van een delegatie ‘linksche parlementsleden’, die zich naar het Ministerie van Koloniën begaven, niet, zooals gij zoudt kunnen vermoeden, om de strengste maatregelen te vergen tot herstel en tot handhaving der orde, maar om de directe terugroeping te eischen van den Gouverneur-Generaal Pasquier, die de rust hersteld heeft. Ook over dezen absurden, krankzinnigen stap hebben de bladen gezwegen als moffen.
Het genoemde urgente protest der geconstitueerde Indo-Chineesche lichamen schijnt erop te wijzen, dat de overwonnen crisis ernstiger is geweest, dan men durfde te erkennen. Doch zoo wij slechts zeer matig op de hoogte zijn van wat er gebeurt in Hanoï, Tonkin, Haiphong, wij weten nog minder, wat er op touw gezet wordt in de schaduw der bloedige evenementen. Zooals gewoonlijk zullen wij het eerst hooren, wanneer een aantal menschenlevens ten offer gevallen zijn aan een complot, dat niet slagen kan.
Op het immense wereld-tooneel is dit een kleine scène. Als wij de volledige waarheid kenden, had evenwel deze scène zelfs verhoed kunnen worden tot het behoud van velen. Heb ik dus ongelijk met mijn kruistocht?
[verschenen: 30 juni 1930]