Nieuwe Hinderlagen
[zonder datum, medio april 1930]
Zoolang de Londensche vloot-conferentie duurde, antwoordde de Italiaansche gedelegeerde op alle vragen: Wij willen pariteit met Frankrijk. De Amerikaan, de Engelschman, de Japanner en de Franschman hadden min of meer eerlijk opgebiecht, wat zij noodig hadden of verlangden. Wanneer men den Italiaan polste over zijn navale behoeften en zijn cijfers, of over de redenen, waarom hij die behoeften en cijfers achterbaks meende te moeten houden, repliceerde hij als een koppig kind: Wij willen pariteit met Frankrijk. Vroeg men hem om die pariteit te verklaren, te verdedigen, dan kreeg men hetzelfde bescheid. Het was eenvoudig, duidelijk, vervelend en enerveerend.
Nauwelijks was de conferentie geëindigd met de pompeuze onderteekening der contracten, of de Italiaansche automaat herkreeg de zenuwen en zintuigen, welke op hoog bevel gedurende vier maanden waren uitgeschakeld. Al dien tijd had hem de tong gejeukt en hij hunkerde naar de ontknooping. Zoodra de verschillende mogendheden hare beslommeringen voor eenige jaren geprotocold waanden, brak hij los: Jullie zijn nieuwsgierig naar onze behoeften? Jullie wenschen cijfers? Hier zijn ze. Gedurende 1930-1931 construeert Frankrijk 48.000 ton. Wij construeeren 47.500 ton. Eén kruiser van 10.000. Twee kruisers van 5000. Vier torpedojagers van 1.240. Twee en twintig onderzeeërs.
Als resultaat eener ontwapenings-conferentie was dat lang niet kwaad, en de heer MacDonald, die ze op touw zette, mag zich in de handen wrijven van voldoening. Zou de Italiaan zoo hard van stapel geloopen zijn, zonder het provoceerend geredeneer te Londen? Een jaar geleden scheen hij er nog niet aan te denken. Op 't oogenblik is de pariteit een nationale eerezaak. De Fransche gezant bij het Quirinaal maakte de reis van Rome naar Parijs, om Mussolini's verlanglijstje persoonlijk te gaan overhandigen aan Aristide Briand. Een helsche machine onder den stoel van den stichter der Gefedereerde Staten van Europa, had op den Quai d'Orsay geen heviger ontsteltenis kunnen teweeg brengen, dan de publicatie van het Italiaansche vlootprogramma. Men had er een beetje gespot met Grandi's pariteits-refreintje. Tusschen den beker en de lippen ligt nog een lange weg, waarop heel wat gebeuren kan. Had Italië geld? Had Italië ijzer? Sinds jaar en dag liet men alle Fransche oud-roest oogluikend met heele treinladingen over de grens smokkelen. Maar lag Joego-Slavië niet altijd op dezelfde plaats? Wat was er veranderd? Zijn de havens der Dalmatische kust, Doebrovnik, Split, Kotor, minder goed beveiligd tegen een aanval van duikbooten dan gisteren? Waarom dan twee en twintig nieuwe? Waarom die kruisers van 5000 ton, de ‘exteratori’, van welke categorie Frankrijk geen enkel equivalent bezit en tegenover welker snelheid en bewapening zoowel de Fransche destroyers als flottille-leiders van 3000 ton het vierkant moeten afleggen? Heeft Italië koloniën in de Stille Zuidzee, in de Chineesche zeeën, in den Indischen Oceaan, langs de Afrikaansche kusten? Waar blijft du pariteit, wanneer de geheele Italiaansche vloot geconcentreerd ligt in de Middellandsche en in de Adriatische Zee, terwijl de helft der Fransche vloot ver van huis zwalkt over alle Oceanen en bovendien een oogje in het zeil moet houden in het Kanaal? Men had nooit een
grootere aanmatiging, een onredelijker pretentie gezien, dan dien door niets te motiveeren eisch van pariteit. Het ontbrak er nog maar aan, dat men ze ging verwezenlijken.
Had er op de Quai d'Orsay een andere minister gezeteld dan Briand, de Italiaansche uitdaging zou onaangenaam zijn, doch slechts een enkelvoudig aspect vertoonen. Met Briand is men verplicht haar onder twee hoeken te zien. Een ander minister zou risposteeren met twee kruisers van 10.000. Vier van 5000. Acht torpedojagers en vier en veertig onderzeeërs. Maar kan Aristide Briand dat? Hij houdt niet van de Italianen. Van alle regeerende personen onzer planeet, is Mussolini ongeveer de eenige, met wien hij nog geen kennis maakte, onderhandelingen opende, dejeuneerde en verdragen sloot. Hij heeft werkeloos toegelaten, dat de relaties tusschen de twee Latijnsche zusters met den dag schamperder werden en misschien zou hij in zijn binnenste niets liever wenschen, dan den fascistischen dictator een hak te zetten, te meer, daar hij zeker mag zijn voor zulk een onderneming een socialistische, communistische en radicale meerderheid te vinden in zijn Parlement.
Doch waarom is Briand een bewonderenswaardig staatsman? Omdat hij pacifist is. Kan men echter halverwege pacifist zijn? Kan men de zoetste broodjes bakken voor Duitschland en Rusland, voor Engeland en Amerika, voor Oostenrijk en Turkije, terwijl men de zuurste bakt voor niemand dan Italië? Hij voelt, dat deze houding zijn zorgvuldig opgebouwde reputatie in gevaar zou brengen. En wie is niet gesteld op de reputatie van bewonderenswaardig staatsman? Briand vergist zich niet, als hij in de eerste plaats zijn persoonlijke politiek bedreigd ziet door de Italiaansche plannen. De Quai d'Orsay heeft gelijk, wanneer hij van onthutstheid uit zijn voegen raakt. De staatkunde, waarvoor men zich sedert 1924 met een blinde geestdrift alle opofferingen getroostte, stort in, omdat men één pijler van het verbluffend gebouw verwaarloosde. Niemand had eraan gedacht, dat die pijler Italië kon zijn.
Ik laat voorloopig daar, welke verwijten men mag richten tot Mussolini. Wij kunnen beginnen met te erkennen, dat hij het uur van daden knap voorbereidde en knap uitkoos. Want wanneer Briand geen schepen wenscht te bouwen, dan zal hij moeten onderhandelen, over verscheidene punten, welke den Italiaan bijzonder ter harte gaan. Doch zelfs wanneer Briand zou toestemmen in onderhandelingen, dan zal hij desondanks schepen moeten bouwen indien Italië in zijn navale voornemens volhardt. Als Italië momentaan ter zee niets kan uitrichten tegen Frankrijk en zoo deze omstandigheid buiten kijf de onstuimigheid zijner diplomatie beteugelt, het is duidelijk dat een sterkere vloot aanleiding zal geven tot fermer optreden. Reeds nu staan Corsica, Tunis, Savoye en de Rivièra, allemaal Fransche eigendommen, in het toekomst-credo der fascisten. Wat zullen zij eischen vanaf den dag, dat de Italiaansche vloot de Fransche gaat overvleugelen?
Het schijnt dus, dat Briand zoowel zijn pacifisme als zijn antipathieën zal moeten prijsgeven tegenover een staatsman, die hem in listen en in energie de baas is. Wie immers zal Italië laken, omdat het een vloot verlangt, welke kan optornen tegen de Fransche? Niemand, en allerminst de onpartijdige Franschman. Want als de Fransche vloot dikwijls uithuizig is, een radio kan haar terugroepen naar de Middellandsche Zee, waar alleen de Engelschen haar zouden kunnen beletten om de Italiaansche havens te blokkeeren. Ieder Franschman weet, dat zij dit niet doen zal, doch niemand ontkent de mogelijkheid. Men is logisch en billijk genoeg om te beseffen, dat Mussolini theoretisch alle rechten heeft om deze mogelijkheid te willen ondervangen. Maar is dit een voldoende reden, om Italië in staat te stellen straffeloos troepen te landen op het onverdedigde Corsica, of om de verbindingen te verbreken tusschen Frankrijk en de Afrikaansche kust? Ik geloof, dat het ondoenlijk zal zijn om eenigen Franschman de wenschelijkheid van dit risico in te prenten. Het is tè klaar, dat Frankrijk niets te winnen heeft tegen Italië, terwijl Italië een hoop te winnen heeft tegen Frankrijk.
Hoe men de zaak ook bekijkt, als Italië zijn zeemacht buiten de huidige en de historische proporties uitbreidt, dan zal Frankrijk zich niet vroeg of laat, doch onmiddellijk gedwongen zien tot maatregelen van dezelfde orde. De consequenties dezer noodzakelijkheid zijn onafzienbaar, en zij zijn even komisch als tragisch. De ‘Morning Post’ schreef reeds, dat, wanneer twee zusjes kunnen kibbelen, zij ook gezamenlijk kunnen optrekken tegen een derde. Deze redeneering is even juist als de Fransche, of als de Italiaansche gedachtengang. Zoodra Frankrijk en Italië hun vloot verdubbelen in de Middellandsche Zee, zal Engeland niet kunnen verzuimen, de zijne daar te verdriedubbelen, tenzij het een eeuwenoude politiek in deze wateren vaarwel wil zeggen. Wijl Engeland zijn Middellandsche Zee-vloot niet kan vermeerderen ten koste van andere eskaders, zal het moeten bijbouwen. Indien Engeland bij-bouwt, zullen ook de Vereenigde Staten zich verplicht achten tot de aanschaffing van nieuwe oorlogsbodems. Werk op de werven der Vereenigde Staten beduidt weer werk op de werven van Japan. En zoo verder. Een internationaal raderwerk is prachtig in theorie. Er behoeft echter slechts één wieltje los te raken in de moeizaam gemonteerde mechaniek, en 't gansche toestel wordt onbruikbaar, zoo niet dol. Het is zonderling dat de diplomaten dit niet voorzien hebben.
De schuld van deze kolossale ontreddering schijnt mij te liggen in de uitdrukking ‘pariteit’ en ik zou willen weten wie dit woord uitvond en in omloop bracht. De term moet ontstaan zijn in een der onhelderste, onzakelijkste hoofden, dat ooit door een mensch gedragen werd, en een diaboliek noodlot zorgde ervoor, dat de formule naast de grootst denkbare zinledigheid een geweldig dynamisch vermogen kreeg, om zich in de meest solide hersens te planten. Het is een der onzinnigste, een der duurste, een der gevaarlijkste, een der demoraliseerendste, een der leugenachtigste begrippen, welke, zoolang de volkeren redelijke betrekkingen onderhouden, in de gemoederen werden uitgestrooid, even valsch, even hol als het woord ‘gelijkheid’, het woord ‘vrijheid’ en de rest der terminologie van een tijd, die niet verder nadenkt, dan met zijn oppervlakkigste wenschen overeenkomt en die zich blind staart op de materie. Het verbaast mij, dat een intelligentie als Mussolini aan zijn medewerkers veroorloofd heeft, om ‘pariteit’ te misbruiken als een der ergsten.
Men had bij De Ruyter, Tromp en Piet Hein niet moeten aankomen met een ‘pariteit’ van tonnenmaat, geschutswijdte en categorieën. Zij hadden in alle opzichten maling aan pariteit en berekenden hun kansen van een hooger standpunt. De Duitschers wachtten niet op ‘pariteit’, om den Slag bij Jutland te wagen en de buitengewoonste ‘impariteit’ verhinderde Jellicoe niet om dezen slag bijna te verliezen. Als de Grieken gewacht hadden op pariteit tegen de Perzen, dan lag het Westen nog braak. De Romeinen wachtten niet op pariteit tegen de Carthagers, en zonder een schijn van pariteit overmeesterde Alexander Azië, Caesar Gallië en Napoleon Europa. Om een minimum van pariteit te waarborgen, zouden alle oorlogsbodems in hetzelfde arsenaal vervaardigd moeten worden, uit staal van dezelfde kwaliteit. De machines en de instrumenten zouden gefabriceerd moeten zijn met dezelfde vaardigheid uit dezelfde grondstoffen. De munitie en de brandstoffen zouden geen greintje in hoedanigheid mogen verschillen. De ouderdom der vaartuigen zou op het jaar af moeten kloppen. Het licht en de wind, welke de trefzekerheid, de slagvaardigheid vermeerderen of verminderen, tientallen gewichtige kleinigheden, toevallen, ongelukken, tegenspoeden, protocollair geregeld moeten worden. En de bemanning? Zijn tien Russische matrozen één Engelsch matroos waard? En het moreel der bemanning? En de officieren? En het commando? En de moraliteit van het commando? In één nacht maakten de Japanners aan de Russische pariteit in Port Arthur een einde. En de krijgskunde? En het initiatief? En het genie?
Dat alles bestaat niet in de voorstelling, welke de diplomaten zich vormden van ‘Pariteit’, want het was voor de twintigste eeuw weggelegd, om de volkeren tegen elkaar in 't harnas te jagen onder een leuze, waarvan de leegte onpeilbaar is.
[verschenen: 17 juni 1930]