Koek en Ei
Parijs, [begin] April [1930]
Het is een beetje excessief, wat men in een week gedaan heeft voor Emil Ludwig. Maat weten te houden, gold immer als een speciaal Fransche eigenschap, welke men in rechte lijn geërfd beweert te hebben van de Oudheid. Op alle gebied was hare deugd beproefd en bewezen. Wanneer er veel gevaren bestaan in 't critische Parijs om belachelijk te worden, ‘la mesure’ behoedt onfeilbaar tegen een verwijt, dat volgens het gezegde doodelijk werkt. De promotors der apotheose van Ludwig schijnen die wijze beginselen geheel vergeten te hebben in hun blakenden ijver voor een auteur, die, hoe hoog men hem ook aanslaat, op verre na geen eerste-rangs figuur is als Thomas Mann b.v, en daarvoor zelfs in Duitschland niet doorgaat. Het zou me verwonderen, wanneer de Duitschers dezen sabbath niet met spottende oogen aankeken en onder elkaar vroegen: Hoe hebben wij 't met de Franschen? Zijn ze stapel?
Om dezen tijd van 't jaar wil men een beroemd man of een beroemde ziekte, en beiden te zamen is nog beter. Ludwig werd actueel als de psittacose, welke veel meer kwaad aanrichtte onder de papegaaien, dan onder de menschen, doch die een uitstekende stof leverde voor artikelen en gesprekken. Op de papegaaien en parkieten ontlaadt men zijn kregeligheid. Over den schrijver van ‘Bismarck’ en ‘Napoleon’ schudde men uit, wat men vergaarde aan ongebruikte adoratie. Voor de vogels, de eenigen, die begaafd zijn met onzen tongslag, werd het een onheil, waarvoor zij geen verklaring weten, en gansche troepen vielen ten offer aan de epidemische nervositeit. Voor den letterkundige werd het een weergalooze triomf. Wanneer de meesteressen der rijke, briljante, toonaangevende, snobbistische huizen, waarvan Parijs er misschien veertig telt, iemand achternaloopen, om hem ten eten te hebben, wanneer zij elkaar iemand aftroggelen, om hem op een receptie ten toon te stellen als een fenomeen, als een wereldwonder, als een non plus ultra, wanneer zij elkaar met detective-sluwheden de loef trachten af te steken, om de primeur te bemachtigen van het sensationeele verschijnsel, dan is de uiterste climax bereikt, tot welken de Parijsche roem kan stijgen. Daarom gingen vooraf de ministers, die iemand achternaliepen. De feestmalen, die iemand presideerde. De lezingen, die hij gaf in de Sorbonne en voor selecte clubs, die zich alleen interesseeren voor den neus van den zalm. De interviews, waartoe hij zich leende. De foto's en de artikelen, welke hij zich liet ontrukken. Daarnaast treedt ook alles in de schaduw. Hanau, Koetipoff, Almazoff en andere schandalen, wijken naar het achterplan. De psittacose vermindert. Alles verdwijnt in dikke wolken van wierook en in de extase der aanbidding, waarmee het bevoorrechte personnage gehuldigd wordt.
Ik zou Ludwig na zulke uitbundigheden voor zijn spiegel willen zien, liefst 's morgens met slaap om de oogen. Dat is het geschiktste uur om iets te begrijpen van de sarabande, welke men rond hem danst en ook op dit uur nog zou zulke waarneming voor hem pleiten. Zoo hij een beetje zelfkennis bezit en gevoel voor juiste waarden, moet het hem danig hinderen om binnengehaald te worden als de weldoener van Frankrijk. Zoo hij niet heelemaal van hout is, moet het hem nog eer kwellen, dat hij tegenover deze uitbarsting van extravagante sympathie niets heeft kunnen stellen, dan een ironischen glimlach, dat hij bij alle symbolische omhelzingen stilletjes moest uitknijpen met een grapje, of met een holle frase en dat hij al die effusies niet kon beantwoorden met de spontane hartelijkheid, waarop men hoopte. Want Ludwig is geen weldoener van Frankrijk. Hij is een Duitscher, die in Athene proclameerde, dat de Duitschers de erfgenamen zijn der antieke beschaving. (Ik heb steeds gedacht dat het boven den grond afzagen van vruchtboomen een herinnering moest zijn uit de Peloponesische oorlogen, waarin de Grieken onderling dezelfde verwoestingen toepasten!) Ludwig is een Duitscher, die in ‘Juli 1914’ op Oostenrijk de volle schuld gewenteld heeft van den wereldoorlog. Alsof het niet voldoende was, om de volle straf te dragen! En als Duitscher liet Ludwig een tikje te erg zien, in hoe hoogen graad hij den stelregel aanhing van ‘nur keine Blösze’. Hij nam zich in acht als iemand die voelt, dat hij op de vingers gekeken wordt en dien men straks in Berlijn tot de orde kan roepen. Hij liet zich de bekentenis trouwens ontvallen: ‘Ik heb daar ginds al vijanden genoeg, om er nog meer bij te krijgen’. Dat verried een buitengewoon talent voor maat-houden. Maar indien zijn landgenooten zoo verschrikkelijk lichtgeraakt en prikkelbaar zijn, dat hun afgezant zich verplicht houdt om de pose aan te nemen van een stijven hark, waartoe dienen dan al
die betoogingen van broederschap? Naast de Gallische uitgelatenheid was deze diplomatie ronduit pijnlijk.
Het is per slot de schuld niet van Emil Ludwig, dat de Franschen dol zijn en bij de Duitschers hoe langer hoe sterker den indruk wekken, dat dezen hun iets te vergeven hebben. De Duitschers zouden op hun beurt dwaas doen, wanneer zij van dezen zonderlingen gemoedstoestand niet profiteerden en hem niet met alle middelen trachtten uit te buiten. De Fransche denkwijze om de overwinning te beschouwen als een op zeker tijdstip noodzakelijk kwaad, waarvoor men bijna geneigd zou zijn den tegenstander, die onmetelijke teleurstellingen onderging, excuses aan te bieden en vergiffenis te vragen, zoo buitenissig deze denkwijze ook lijkt, zij is zeer verklaarbaar in de mentaliteit van een ontwikkeld, en schrander volk, dat de bitterheid van anderen kan schatten aan de bitterheid, welke het zelf ervoer, en dat breed genoeg werd opgevoerd, om met het leed van anderen oprecht en natuurlijk mee te voelen. Het idee zou in de hoofden van andere naties wellicht niet opkomen, doch ieder volk volgt den aard welken het op een gegeven trap van evolutie ontplooit. Of men de Franschen mag feliciteeren met deze menschenkennis en medelijden-cultus in actie, is een tweede punt. Als de Duitscher beschaafd genoeg en subtiel genoeg genuanceerd is, om de finesse van dit sentiment te vatten, kunnen er slechts de hoopvolste dingen uit voortvloeien. Zoo niet, dan bestaat er groote kans, dat hij over die vergiffenis de ongerechtvaardigdste en overdrevenste begrippen gaat maken. Hoe meer de een het accent legt op de kwijtschelding en verzoening, hoe meer de ander zich verongelijkt zal oordeelen, als eischer zal optreden, hoe meer een weerklank hem logisch en billijk zal schijnen. Ook dit is psychologisch, want overdrijving schaadt in alle opzichten.
Nooit vertoonde Frankrijk zich meer smeekeling, dan in de huidige periode zijner geschiedenis. Zoo gek het klinken mag, en zoo weinig het moge overeenstemmen met de legende, Parijs is op het oogenblik niet alleen Duitsch-gezind, niet alleen Germanophiel, het is Germanomaan. Een Hollander, die tijdens den oorlog Fransch gezind was, krijgt van deze kentering de vreemdste en de onverkwikkelijkste impressies.
Door zijn overwogen, belangelooze partijkeuze, ontwaarde hij misschien nauwkeuriger dan de Franschen of de Duitschers, die in de worsteling automatisch meegesleept waren, het ingezette doel en de waarde van dit doel. Het zou wellicht in zijn gedachten zijn opgerezen, dat Frankrijk materieel de nederlaag kon lijden, doch nooit zou hij geadmitteerd hebben, dat de Fransche geest het veld kon ruimen voor den Duitschen geest. Wanneer men hem voorspeld hadde, dat tien jaar na den Vrede, de Fransche hoofdstad overstroomd zou zijn door de producten van het Duitsche intellect en der Duitsche nijverheid, hij zou zulke opinies behandeld hebben als perfide en ongegronde fantasieën.
En toch is het zoo. Het absurde werd werkelijkheid, zonder een omwenteling teweeg te brengen in de gemoederen. Men kan te Parijs geen stap meer doen, of men ontmoet Germania in een of andere gedaante. Het staaltje van Emil Ludwig, verheven tot onvergelijkelijk schrijver, en geïntroniseerd als een alles overtreffend kunstenaar, is slechts een detail.
Het Théâtre Pigalle, waar geen kip kwam, en waar Henri de Rothschild de kluts kwijt raakte over zulken wanbof, ontbood, om tien avonden te vullen, ‘Die Fledermaus’ uit Amsterdam, met alle vertolkers, die de operette daar geënsceneerd en opgevoerd hadden. ‘Die Fledermaus’, een stuk van Franschen oorsprong, tallooze malen vertoond in 't Fransch, ging in 't Théâtre Pigalle met Duitschen tekst. Tien avonden was de zaal uitverkocht. De eenige spijt, welke men uitte was, dat de machinerie ook dezen keer niet werkte. Zou ze kapot zijn?, informeerde men. En dat de reis-décors armoedig waren.
De Opéra geeft voor 't eerst na den oorlog en reprise van ‘Tristan’. De dozijnen Fransche conservatoria, de honderden particuliere zangleeraren, hebben na 1914 geen enkelen tenor kunnen vormen, bekwaam genoeg om de hoofd-rol te zingen. Daar de eenige Fransche Tristan (Franz) vocaal en fysiek naar zijn einde gaat, wordt de partij toevertrouwd aan een Duitscher, oud-officier van den keizerlijken generalen staf. Eindeloos applaus.
De kunst-criticus, die op schilderend en beeldhouwend Montparnasse den stijl decreteert en de parolen, is een Duitscher. Een Duitsche zangeres, zéér in de mode, geeft tusschen twee opzienbarende concerten een receptie. De geheel mondaine, litteraire, artistieke wereld verdringt zich in hare salons. Onder de persoonlijkheden, die aan deze koningin van Parijs hulde komen brengen, bevinden zich de prins en prinses Murat en de President der Fransche Kamer.
De Duitsche Camembert beconcurreert en ruïneert de Fransche Camembert tot in het beroemde oord, waar men voor de uitvindster van deze kaas, die zijn aanwezigheid verraadt door zijn geur, een standbeeld oprichtte.
Treed een café binnen. In plaats van Fransche bieren, drinkt men er Löwenbrau, Spatenbrau, Feldbrau, Hofbrau, Schlossbrau. Ik garandeer niet, dat ze allen echt uit München komen, doch wanneer de titels een namaak dekken, dan zou het symptoom nóg bedenkelijker zijn. Vraag een gebakje: Op het doorschijnend papier, waarin het gewikkeld is, leest men den naam Hannover. Parijs bezit dus geen patissiers meer, dat de taartjes over duizend kilometer ver van de boorden der Ems moeten worden getransporteerd naar het rijk der gastronomie en der goede koks?
In een bazar koop ik speelgoed voor de kinderen. De vendeuse presenteert me een Zeppelin met loods en uitzicht over Friedrichshafen. Een water-vliegtuig-Dornier. Pikkende vinkjes. Een garage met auto, op welks kap pronkt het onvergetelijk woord Sedan: Alles uitstekend gefabriceerd. Alles eerste klas, zegt de vendeuse. Onverslijtbaar zoo lang het duurt. Maar alles komt recht uit Duitschland.
In een suikergoed-winkel koop ik Paasch-visschen, Paaschkonijnen, hanen en kippen met eieren. Ze zijn netjes verpakt in een transparant, waarop de plaats van herkomst is afgedrukt. Wat niet rechtstreeks uit Duitschland komt, stamt ditmaal uit Oostenrijk. Onmogelijk, om zich een Fransch product aan te schaffen. Wie echter het meest verwonderd is over deze bizarrerie, ben ik niet. Het is de koopman, die zich verbaast over mijn verbaasdheid. Hij vindt die Duitsche chocolade iets geheel vanzelf sprekends. Zoover gaat de welgezindheid, dat zij in de oriëntatie van den geest, of in de neigingen der sympathie, belangrijke correcties eischt. Als er lieden zijn, die zich daarover in de eerste plaats mogen gelukwenschen, dan schijnen mij het de Duitschers. Het is alleen maar jammer, dat zij zelf met veel minder haast van stapel loopen. Doch de Franschen zien daar geen bezwaar in en aldus is men van beide kanten tevreden, terwijl de eene partij nog de voldoening kan smaken van een les te geven in human kindness.
[verschenen: 15 mei 1930]