Wit en Zwart
Parijs, [ca. 7] Maart 1930
Wij zijn het over eens, dat de politiek gruwelijk vervelend is. Maar bestaat er een middel om niet te schrijven over een nieuw ministerie?
Misschien is de voornaamste gebeurtenis dezer week niet eens het tweede Kabinet-Tardieu, doch het déjeuner waar Ganna Walska en Cécile Sorel verschenen met een gekortwiekte struisvogel-veer ter zijde en aan den onderkant van hare hoedjes. Ganna Walska, voor den burgelijken stand mevrouw Mac Cormick, bezit de prachtigste parels van de twee werelden. Zij is mooi en spiritist; zij handelt in parfumerieën en in schouwburgen; zij zingt en speelt tooneel, beide even slechts; haar man, van wien zij enkel gescheiden is door den Atlantischen Oceaan, onderhoudt voor vijf en twintig duizend dollars 's jaars een detective, om hare deugd te bewaken en wellicht ook haar geld. Cécile Sorel, voor de wet Comtesse de Ségur, is de doorluchtige actrice der Comédie Française, onverwelkbaar en onveranderlijk als een Egyptische mummie, die duizend jaar zal kunnen bereiken, zonder te tanen of tanig te worden. Beiden zijn de haast officieele ambassadrices der Parijsche élégances. Zij zijn de arbiters van wat men doet, van wat men doen mag en vooral: van wat men doen gaat.
Ge begrijpt dus de consequenties van dat déjeuner, waar zij de eenigen waren wier hoedje een pluim droeg, een discrete, fragmentarische pluim, maar reeds een pluim. Haar gezamenlijk optreden beteekende de lang verhoopte rehabilitatie van het gevogelte, welks brein overeenkomsten moet hebben met het onze, wijl zijn diplomatie ons zoo dikwijls inspireert. De pennen van den struis werden enkel nog gebruikt in de music-hals, waar zij de hoofden en de kuische lendenen dekten der hoogere en lagere diva's, doch om den vogel en zijne industrie op de been te houden, was dit afzetgebied niet voldoende. Ziehier een grondstof, welker prijzen zullen stijgen. Want als de eenmaal geplukte veer niet meer groeit op de ruggen, of in de staarten der steltloopers, zij zal niet nalaten te groeien op myriaden van hoedjes, daar Ganna Walska en Cécile Sorel zich slechts tooien op een wijze, die gewaarborgd ravissant en navolgenswaardig is. Voor de struisvogel-parken brak deze week een nieuwe gouden tijd aan, voor het vrouwelijk silhouet een nieuwe metamorphose. Als ik in een Fransche krant schreef, zou ik met de hand op 't hart zweren, dat ik geen cent opstreek van de pluimhandelaars (en ook niet van de struisvogels) om deze revolutie wereldkundig te maken. En 't zou natuurlijk gelogen zijn. Men mag er wat om verwedden, dat zelfs Ganna Walska en Cécile Sorel deze mode niet lanceerden ter wille van de pluimpjes, welke zij krijgen van de struisen, van haar aanbidders, en van de dames, die weeklaagden over de eentonigheid der hoofddeksels.
Men kan zeggen wat men wil, doch een omwenteling van zulk een portée is afwezig in het tweede Kabinet-Tardieu. Zijn vorig ministerie telde acht en twintig man en sloeg een record. Het jongste resultaat van een halve week parlementeeren, wikken en wegen, loven en bieden, was vier en dertig man, ministers en onderstaatssecretarissen. Hij verbeterde zijn record niet voor zijn plezier, voor de glorie of voor de belangen van het gemeenebest. Verre vandaar. Hij redeneerde als volgt: ‘Er zijn in de Kamer een stuk of vijf ondergeschikte groepen, die niet meer weten, of ze hot of haar zullen gaan. Vier en dertig heele en halve ministers, dat is niet alleen vier en dertig stemmen vast in de balans, dat is ook een totaal van driehonderd veertig stemmen, daar elk minister een gemiddelden aanhang heeft van tien députés om voor hem partij te kiezen. Aangezien er ruim zes honderd afgevaardigden zijn, heb ik op die manier een vrij zekere meerderheid van veertig stemmen.’ De berekening bleek goed en bij het eerste contact met de Kamer, dat buitengewoon stormachtig was, werd de raming nog overschreden. Na een eindeloos en kwaadaardig tumult, behaalde Tardieu met zijn reusachtige ploeg, een meerderheid van drie en vijftig stemmen. Trek er zijn Kabinet echter af en gij houdt er negentien over.
Dat is geen cijfer om zich illusies te permitteeren en de methode waarmee het verkregen werd, is bedenkelijk. Een Kabinet-Tardieu, waarvan de foto's vandaag nog driekwart pagina van een krant beslaan, zal morgen een heel blad noodig hebben. Als men begint met een hoogen commissaris te benoemen voor Toerisme, een onderstaatssecretaris voor Nationale Economie, wanneer men alle ministers doubleert met dubbelgangers, alleen om een paar stemmen te ronselen, alleen om de tegenpartij een paar bulletins af te praaien, dan taxeert men den duur en het ideëele gehalte eener politieke carrière, welke zich baseert op dat soort van lapwerk, alleen nog op de rekbaarheid en de uitzetbaarheid van zoodanige combinaties. Wie doubleert kan tripleeren. Hij kan het heele parlement tot minister aanstellen, wanneer de volksvertegenwoordiging zich deze klucht laat welgevallen. Maar elke vermeerdering van het ministerieel contingent is een capitulatie en anticipeert op nog ergere nederlagen. Met elken stap in deze richting wroet men zich dieper vast in de modder der parlementaire kuiperijen. Elke concessie in deze lijn is een aanmoediging voor de corruptie, de intriges, de hinderlagen en het permanente wanbeheer. De députés zijn geen helden, doch zeer banale menschen, die hun eigen welzijn in het oog houden. Bedenk, dat men slechts één etmaal minister van Schoone Kunsten behoeft geweest te zijn, om levenslang pensioen te trekken en daarenboven gratis toegang te genieten, tot den laatsten ademtocht, in alle gesubsidieerde theaters! Een minister die gedurende vier en twintig uren titularis is van Openbare Werken heeft behalve een maand salaris en behalve pensioen, levenslang vrij reizen op alle lijnen der Fransche spoorwegen!
Tardieu inaugureerde een systeem, dat gevaarlijk is voor zijn eigen politiek bestaan en nog gevaarlijker voor het regelmatig en nuttig functionneeren der staatsinstellingen. Het is bovendien een chef en een staatsman onwaardig, omdat dit gesjacher en gekonkel disqualificeert, zelfs wanneer het slaagt. Met verwondering en spijt ziet men Tardieu worden, wat de Franschen een ‘Combinard’ noemen, een scharrelaar. Wie had dat gezocht in Tardieu? Ik niet, want zijn antecedenten gaven geen aanleiding tot dezen argwaan. Is het evenwel mogelijk, dat iemand, die een karakter leek, een energie, bij de eerste aanrakingen met de parlementaire prikkeldraadversperringen, leegloopt als een lekke band? Als de Fransche situatie onontwarbaar is, had hij zijn élan kunnen intoomen, hij had zich niet behoeven te degradeeren in dit gepingel en geschipper om een handjevol stembiljetten. En is het een voorloopige eclips, of is het de vroegtijdige verloochening van een program, waarop men een toekomst scheen te kunnen bouwen, welke niet bestaan zou uit kortstondig gepruts en probeersels? Ik weet het niet. Ik zie hem aan het werk en hij verbaast mij, omdat hij kruipt, plooit en draait als een tweede-rangs figuur, waar men een aanvoerder verwachtte en waar een aanvoerder onmisbaar is. Wat kan hij er bij winnen? Niets. Hij deed zich den strop om voor zijn tegenstanders en voor zijn vrienden, leed zijn prestige onherstelbare schade. Hij haalde met bovenmenschelijke inspanning den eersten match, doch verloor zijn aanspraken op den titel van kapitein.
Het zou overdreven zijn, de namen op te sommen van een gouvernement, dat zoo talrijk en naar alle waarschijnlijkheid provisorisch is. Kent Tardieu ze zelf van buiten, en als hij zeker is ze niet te verwarren, is hij even zeker van hun discipline, welke bezwaarlijker wordt, naarmate men een Kabinet uitbreidt? Men behield Maginot. Men sacrifieerde Leygues nutteloos aan Dumesnil, in de hoop op een paar radicale stemmen. Dumesnil was de auteur van het rapport, dat aan het Fransche Memorandum der Londensche Conferentie ten grondslag diende. Het schijnt dus niet, dat de loop der Conferentie door de vervanging van Leygues aan het Ministerie van Marine beïnvloed zal worden, doch er is te veel geconspireerd achter de schermen, om den uitslag tegemoet te zien met het optimisme van twee maanden geleden. Wij zijn Hennessy kwijt aan Landbouw, wat een buitenkansje is. Maar zal zijn opvolger Ferdinand David de boeren en wijnbouwers redden uit den janboel en de crisis, welke Hennessy achterlaat? Er is slechts één middel: protectie, en om dit toe te passen, moet men onafhankelijk zijn. Men domineert de graan-importeurs en de monopoliseerende malerijen niet met commissies en mededeelingen.
Dat men ook Loucheur kwijt raakte, zou eveneens een meevaller zijn, als men met een gerust hart het ministerie eenig leven durfde voorspellen. De sociale assuranties zullen erbij winnen. Ten slotte werd de armzalige Chéron, gedesavoueerd door iedereen, opgevolgd door Paul Raynaud, député van Parijs, gematigd conservatief, intelligent, energiek, en door zijn industrieele en commercieele ondernemingen ten nauwste betrokken bij de welvaart der financiën, die Tardieu hem toevertrouwde. Hij liet een complete hervorming aankondigen van het belastingsysteem en men zal moeten afwachten wat hij ervan terecht brengt, als men hem tot het reinigen van dezen Augiasstal, waar de schreeuwendste ongerechtigheden woekeren, den tijd laat.
Terwijl de nieuwe regeering zich installeerde, werd Zuid-Frankrijk getroffen door een overstrooming, welke men nog mogelijk achtte in Azië of in een ander ontoereikend georganiseerd werelddeel, doch waarvan de omvang, de verwoedheid, de verwoestingen, iedereen geslagen hebben met verstomming, die de razernij der natuurkrachten en de verweermiddelen van den mensch schatte naar de Europeesche gegevens der laatste twee eeuwen.
Men kan zich van de uitgestrektheid der ramp een voorstelling maken, wanneer men zich verbeelden durft, dat meer dan driekwart van gansch Nederland onder het water bedolven zou zijn. Het cataclysme vond zijn oorsprong op het Plateau Central en de Cévennes, op de roekeloos ontboschte berggroepen van l'Espinousse en de Montagne Noire, waar het overvloedig gesneeuwd had zonder te vriezen, en waar plotselinge, luwe zuidwester-stormen onpeilbare massa's van weeke, losse sneeuw, welke in gewone winters verschillende weken noodig hebben om te ontdooien, in een paar uren deed smelten en omzette in waterhoozen, die zich met een onbeschrijfelijk geweld en in kolossale hoeveelheden neerstortten over het dal en de vlakte. Riviertjes, als de Aude, de Agoût, waarvan het peil over een loop van twintig kilometer vijf honderd meter zakt, overrompelden met de woede van een cycloon steden, dorpen, bosschen en landerijen, waterwerken en dijken, in een oogwenk alles vernietigend, wat zich op hunne banen bevond, van Béziers tot ver achter Montauban, over een vierkant van meer dan honderd kilometer lengte en breedte. Zondvloeden, die twee dagen en twee nachten zonder onderbreken duurden, voegden zich bij het opdrommend bergwater, dat in cataracten van drie en vier meter hoogte, van den eenen kant naar de Middellandsche Zee, van den anderen kant naar de Gironde, en Zuidwaarts naar de Pyreneeën ijlde, alles meesleurend in zijn ontembare vaart, brullend als een orkaan, donderend als een onweer. Alles: leemen hutten, die smolten als suiker, bruggen, spoorwegen, waarvan de rails verbogen werden als ijzerdraad, houten huizen die met de bewoners wegdreven op den loeienden stroom, fabrieken, automobielen, afgerukte daken, eeuwenoude eiken, vee, huisraad, ledikanten, kasten, goederenwagens, alles werd weggeslagen en voortgeslingerd met een ongekend geweld, dat elk idee op redding of menschelijke tusschenkomst buitensloot, voortgestuwd over een onmetelijke
watervlakte die schuimde en bruiste onder den gutsenden regen.
In vier uren tijds hadden de ontketende stroomen in de acht departementen, welke tezamen de oude en historische Languedoc vormen, meer verwoestingen aangericht, dan de wilde kruistochten der dertiende eeuw, dan vier jaren moderne oorlog in de Noordelijke provincies. Nauwlijks had het onheil zich aangekondigd, of [enige onleesbare woorden] onafzienbaar. De wijngaarden zijn omgewoeld en bedolven onder het gele en roode slijk, alle vee kwam om, en alles verging, vóórdat men zich bewust kon worden van de onberekenbare catastrofe. Het water is nog niet stil en men telde de verdronken menschen reeds tot achthonderd.
Ter nauwernood is het Noorden hersteld, of het Zuiden wordt door de dolle drift der wateren omgeschapen in een eindelooze ruïne. Ginds de waanzin der menschen, daar de vijandige natuur. Hoe zal Frankrijk's economie reageeren op dezen geesel, welke de nog ongeheelde wonden van den anderen genadeloos aanvult met ontelbare puinhoopen, die moeten worden opgebouwd? Het is een factor, welke zwaar zal drukken op de toekomst.
[verschenen: 28 april 1930]