In het Nauw
Parijs, 28 Februari [1930]
Is het de moeite waard de korte levensreize verhalen van het Ministerie-Chautemps, dat kwam, zag en viel? Er zijn prettiger onderwerpen. Ik denk aan Violette Morris, kampioen van den auto, aan wie hare sport-vereeniging het lidmaatschap opzegde, omdat zij mannenkleeren draagt, een jas, een vest, een broek, een boord, een das en bretelles, bijeengehouden door het tergende aantal knoopjes, welke den bekenden Engelschman op een goeden morgen tot zelfmoord dreven. Om mannenkleeren te dragen, die haar afschuwelijk staan, en om een lidmaatschap terug te winnen, dat zij noodig heeft om deel te nemen aan wedstrijden, daagde zij haar vereeniging voor den rechter en vroeg honderdduizend francs schadevergoeding. Men heeft een zwak voor martelaars. Men vindt het uitstekend, dat ze hun verdiende loon krijgen, maar men vindt het prachtig, dat zij voor dat loon niet terugschrikken. Het liep dus storm voor Violette in de rechtszaal, gelijk het storm liep voor Chautemps in de Kamer. Is er overeenkomst tusschen deze twee? Zeker: Beiden zijn het slachtoffer hunner gloeiende, doch onberaden overtuiging.
Hoe kan een vrouw, die liefelijk genoemd werd naar het viooltje, zich in mannenkleeren steken? Ik protesteer tegen de onverdraagzaamheid harer weinig sportieve zusters, die haar deze degradatie gewelddadig willen beletten. Au fond is er niets nieuws in het geval, dan deze onverdraagzaamheid, want de Chevalier d'Eon, beurtelings als man en als vrouw gekleed en van wien men nooit precies geweten heeft, wat hij was, vervulde diplomatieke missies voor Lodewijk XVI te Londen; want de romanschrijfster Georges Sand liep haar lange leven in manskleeren, wat haar niet verhinderde de algemeene achting te genieten en over de geheele wereld gelezen te worden; want madame Dieulafoye, vrouw van den beroemden archeoloog, deponeerde zonder dat iemand er aanstoot aan nam, haar kachelpijp en overjas in de vestiaire van het Elysée, bij de recepties van den president der Republiek. En geen van deze drie historische man-vrouwen kon zich ter verontschuldiging beroepen op den auto.
Maar ik protesteer tegen deze volmaakt twintigste-eeuwsche onverdraagzaamheid, ik zou nog luider willen protesteeren tegen de mannenkleeren. Wat voor nuttigs, voor moois of superieurs heeft Violette in 's hemels naam kunnen ontdekken in onze slodderende broekspijpen, in onze krap uitgemeten colberts, jacquetten, smokings, lokken, die pas draaglijk worden, wanneer ze beginnen te slijten, in onze belachelijke plastrons, in onze gecompliceerde mechaniek van knoopen, in den knellenden halsbeugel onzer boorden, in de onhandige, leelijke gedwongenheid van het geheel? Als zij ‘feministe’ is, weet zij niet dat er ‘hoministen’ zijn, die deze jukken en kluisters uit naam der vrijheid sinds langen tijd willen afschudden? Ik kan begrijpen, dat een vrouw zich in mannenkleeren wenschte te dossen ten tijde van de crinoline, van de queue-de-Paris, van de wespen-taille. Maar nu? De vrouwen snelden ons, mannen, een eeuw vooruit. Vliegensvlug gaan de japonnen uit en aan over de vrije hoofdjes. Het ondergoed is gereduceerd tot enkele vierkante decimeters. De tijdsbesparing is even aanzienlijk als het gemak, dat deze kleeding biedt onder alle omstandigheden. Wij, mannen, zijn stom, bekrompen, achterlijk genoeg, ons nog in harnassen te pressen. En Violette beseft dit niet? Kon het haar onbekend blijven, dat er een heele literatuur bestaat tegen de manskleedij, geschreven, gelukkig, door mannen? Of revolteert zij zich meer tegen de sexe dan tegen het costuum? Behoort zij tot de onpeilbaar verdwaasden, die een oude grap op de Twee Grenadiers van Heine-Schumann (Wie scheert mijn wijf, wie scheert mijn kind?) tot ultra-moderne up-to-date werkelijkheid maakten? Dan lijkt zij mij, ondanks hare kampioenschappen, nog beklagenswaardiger, want het is een ramp om zich te verzetten tegen iets onveranderlijks als de sexe, waarvan men zooveel weg kan snijden als men verkiest (Violette volgde aan beide kanten het voorbeeld, dat de Amazonen alleen rechts gaven) doch
waaraan men niets kan toevoegen.
In alle opzichten dus is zij het slachtoffer van een onbruikbaar ideaal en hierin treft zij samen met Camille Chautemps. Violette moet geen manskleeren dragen, Chautemps moest geen radicaal ministerie presenteeren voor de huidige Kamer: hij heeft zijn proces reeds verloren.
Het is een jammerlijke, eentonige geschiedenis. Toen het Cartel in 1926 failliet ging tegen ‘den muur van geld’, trad Poincaré op als curator en bood een accoord aan dat Nationale Unie heette, zaliger gedachtenis. In die Nationale Unie hadden de radicalen vier portefeuilles, wat een rationeel cijfer was in verhouding tot de getalssterkte hunner groep. Doch de radicalen, die de herinneringen aan de alleenheerschappij van vroeger niet kunnen vergeten, lijden aan permanente bevliegingen van hoogmoedswaanzin. Zij zijn ongeduldig onder het gebit van samenwerking en eendracht. Op het Congres van Angers, in November 1928, toentertijd uitvoerig door mij gerapporteerd, gelastten zij hun leden om het Ministerie Poincaré spoorslags te verlaten. Het was een staatsgreep in miniatuur, een overrompeling om de teugels van het bewind. Zij wilden het onderste uit de kan (alle portefeuilles) en kregen het deksel op hun neus. Zij kunnen den President der Republiek ringelooren, die constitutioneel verplicht is, om aan de partij, welke een kabinet omverwerpt, de opdracht te geven een nieuw te formeeren, doch zij kunnen niet de Kamer ringelooren. De Kamer kent de radicalen op haar duimpje. Iedere politieke groep heeft, evenals de hoofd-zonden, haar iconografisch embleem, en de Radicaal wordt gemeenlijk afgebeeld als een ietwat aangeschoten, verhitte, luidruchtige en lustige meneer. Het type van den Franschen politicaster. Onder dit vroolijk mom verbergen zij het slechtste der karakters. Zij zijn wraakgierig, rancuneus, tyranniek en onverbiddelijk. Zij zijn bovendien sectarisch, bijziend, hardhoorend, onbekwaam, leugenachtig en trouweloos. Zij vinden echter altijd nog een paar millioen manhaftige citoyens in het land, om op hen te stemmen en hen af te vaardigen, hetgeen een ondoordringbaar raadsel is.
Van den dag af dus, dat het Parlement hun pretenties afwees, ging alles verkeerd. Het gebeurt bij uitzondering, dat overwinnaars lijden aan verscheurdheden, maar bij overwonnenen is dit euvel regel. De nederlaag sleept bitteren wrok mee tégen de leiders en ònder de leiders. Wanneer twintig chefs elkaar de schuld geven van een échec en stuursch de gelegenheid bespieden om elkaar de ontnuchteringen in te peperen, is er van opbouwenden arbeid geen sprake meer. De radicalen konden nog ministeries omkegelen als op de baan, zij konden ze niet meer opzetten. Een Daladier, een Herriot, een Malvy, een Sarraut, een Schrameck, een Caillaux, een Montigny, hadden het te druk om elkaar in hun verbolgenheid een loer te draaien. Zestien maanden speelden zij dat obstructionistisch spelletje. De begrooting kwam niet klaar. Het budget-jaar moest verschoven worden van April tot April, in plaats van Januari tot Januari, en ondanks deze voorzorg dreigt de begrooting onafgedaan te blijven.
Als een mirakel hier niet helpen kwam, moest een order het doen. Want op straat begon men zich af te vragen, of het niet beter was om het Parlement te sluiten. En 't Palais-Bourbon ligt vlak bij de Seine.
Weinig députés hebben zin in een koud bad en de order kwam, omdat het discrediet te groot werd. Een geheimzinnige order uit een geheimzinnigen hoek. Order tot eendracht. Wat den opvliegerige Daladier in October mislukt was, wegens onderlinge kuiperijen, wat hem den presidents-zetel gekost had der Radicale Partij, moest coûte que coûte Chautemps lukken, den nieuwen president. Het Kabinet-Tardieu viel over een radicaal amendement, de voorzitter der radicalen werd dus op het Elysée geroepen.
Daar allen ditmaal in 't gelid marcheerden als verstandige recruten, maakte Chautemps zijn ministerie. Doch Camille Chautemps, hoewel van ouden republikeinschen adel, is een perfecte nul, een doodgewone nul met cijfers, vóór noch achter zich, en alleen de flikflooierijen van belanghebbende hovelingen konden hem illuzies inblazen over zijn eerste-ministerschap. In de zestig jaren van haar bestaan wisselde de Republiek twee-en-zeventig maal van Commandant (hoe is 't mogelijk, dat alles nog zoo goed loopt); maar nooit heeft men méér over een Kabinet gegrijnsd, gegrinnikt, geginnegapt dan over het Kabinet-Chautemps. De eenen betitelden het ‘het ministerie voor den lol’ - ministère de la rigolade -, de anderen ‘het ministerie Charley Chaplin’ omdat een zijner leden toevallig Charlot heette, wat de Fransche naam is voor Charley Chaplin.
Chautemps had alle verwachtingen, welke men van een perfecte nul kan koesteren, overtroffen. Aan Onderwijs zat een specialiteit van Landbouw. Aan Koloniën een financier. Aan Openbare Werken een specialiteit van Oorlog. Aan Hygiëne een specialiteit in Onderwijs. Aan Schoone Kunsten een specialiteit van Boschwezen. Aan Posterijen iemand voor Handel. Aan Handel een ex-minister van begrooting. Een specialiteit in economische politiek kreeg Technisch Onderwijs. Een pacifist door dik en dun kreeg Oorlog. Dat alles lijkt een geintje? Het is de exacte waarheid. Het wonderlijkste was, dat ieder zich de gedaanteverwisselingen liet welgevallen, waaraan het Kabinet ook nog den naam dankte van Carnaval-Ministerie. Men zou nog harder gelachen hebben, wanneer Chautemps Justitie niet gegeven had aan Steeg, een hoorige der Communisten, hun handlanger in Marokko, een sinister en gevaarlijk individu. Met Steeg bewees Chautemps, dat een perfecte nul kwaadaardig kan zijn.
Het gaat alle beschrijving te boven met welke middelen dit Kabinet in de couloirs der Kamer geïntrigeerd heeft om zich een meerderheid te verschaffen. De beschikbare baantjes, de lintjes, de regeerings-gunsten werden zonder schroom geveild rondom een tafel, achter een paravent, bij een buffet. Hoe dan ook, het Kabinet moest zijn eerste contact met de Kamer overleven. Uitstel van executie was wellicht afstel. Wie zou het ministerie durven omverwerpen, wanneer de leden zich eenmaal te Londen bevonden? De geheele regeeringsverklaring werd gestyleerd met het oog op dit précaire succes. Zij was een model van gezond verstand en hypocrisie. Zij had gesigneerd kunnen zijn door Tardieu in eigen persoon, maar van Tardieu zou ze oprecht geweest zijn. Doch de députés, zij tenminste, die de verantwoordelijkheid voelden, keken niet naar wat zij beloofde, zij speurden naar wat zij verheelde, en zij verheelde alles wat geïncarneerd werd door Steeg. Niettemin stonden 277 afgevaardigden bereid haar te steunen, na een debat dat Chautemps zonder energie, zonder slagvaardigheid, zonder warmte leidde, 277 tegen 292. Vijftien stemmen minderheid. De communisten, die 9 zijn, hadden zich onthouden. Telt men ze bij de 277, dan komt men tot een effectieve minderheid van slechts zes stemmen. De marchandages waren niet doeltreffend gebleken, maar evenmin nutteloos.
Zes stemmen minderheid: dat is een program, dat is een stuk toekomst. Dat zijn twee legers met gelijke sterkte, gelijke munitie, gelijke onverzoenlijkheid. Dat is geen regeeringscrisis meer, dat is bestuurscrisis. De eene helft mag Tardieu acclameeren en reclameeren, de andere helft schreeuwt even hard. Zelfs al kan men de radicalen, die als naar gewoonte woedend zijn, sussen over hun nieuwe nederlaag, hoe lang zullen zij zich laten stillen, daar slechts zes stemmen hen scheiden van het land vol melk en honing, waar achttien milliard een eigenaar verbeiden? Een minister-president zal andere wegen moeten bewandelen, dan die der constitutioneele wettigheid, zoo hij zich wil handhaven, of het land zal er zich in moeten schikken, om elke veertien dagen van regeering te wisselen. Het ridicule avontuur-Chautemps is dus een stap dichter naar de anarchie of naar de dictatuur. Hoe lang zal Tardieu Jan Klaassen met zich laten spelen door een incompetenten troep? Zal hij de man zijn? Zal hij durven? Zijn vriend Chiappe, prefect van de Parijsche Politie, stak reeds de loftrompet over Mussolini....
Ondertusschen gaat alles zijn beloop zooals het behoort: Frankrijk sprak zijn veto uit over de douane-conferentie van Genève. Er zal in menig land geknars van tanden zijn, doch het voornaamste is dat de Conferentie verongelukt. Economische relaties, tegen welke zich de rechtmatigste bezwaren verheffen, te stabiliseeren voor korteren of langeren tijd, dat is geen oplossing, redelijken menschen waardig. En de sluiksche bijbedoelingen lagen er te duidelijk bovenop, evenals bij de Marine-Conferentie te Londen: Nadat de meeste Europeesche landen hun tarieven verhoogd hadden tot een cijfer, dat hun nuttig scheen, wilden zij stabiliseeren. Alle lust om nieuwe rechten te heffen, was hun opeens vergaan. Maar kijk even waar de schoen wringt: in Griekenland betaalt een hectoliter Fransche wijn 112 francs invoerrechten; in Spanje 200; in Hongarije 275; in Roemenië 412; in Duitschland 480 tot 1000 francs; in Portugal 1.100 francs; in Rusland 7.331. Terwijl de Grieksche, Spaansche, Hongaarsche, Roemeensche, Duitsche, Portugeesche en Russische wijnen in Frankrijk een uniform invoerrecht betalen van 56 (zegge zes en vijftig) francs per hectoliter!
Het is billijk en rechtvaardig, dat zulke vliegers neerkwakken. Zoolang men de internationale solidariteit aldus opvat, is dit woord nog minder dan lucht.
[verschenen: 22 april 1930]