Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdHoe men een Visch verdrinktParijs, [ca. 12] Februari [1930]Het is ruim veertien dagen geleden dat de ongelukkige Generaal Koetiépoff, chef der Russische émigrés, ontvoerd werd door een nagemaakten politieagent in uniform en twee individuen in burger.Ga naar voetnoot62 Vanaf den beginne kreeg ik den indruk dat men den opvolger van Groot-Hertog Nicolaas nooit terug zou zien, dood noch levend, en dat men niet het geringste spoor van den verdwenene zou ontdekken. Wie zonder sentimentaliteit en zonder illusies de functionneering kan gadeslaan van het Recht, van de infame caricatuur, tot welke onze tijdgenooten het Recht verlaagden, stelde zich het probleem aldus: Wanneer Frankrijk met de Sovjets wil breken, wordt Koetiépoff teruggevonden, en in den kortsten tijd. Wanneer Frankrijk daarentegen zijn betrekkingen met de Sovjets wenscht voort te zetten, blijft Koetiépoff waar hij is, en gaan zijne beulen vrij uit. Daar niet voldoende aanwijzingen voorhanden waren om te concludeeren, dat het Fransche gouvernement een einde wenschte te maken aan de relaties met het Kremlin, behoefde men er niet op te rekenen dat de gevangene bevrijd of de misdaad gewroken zou worden. Ik weeg deze woorden en het risico dat ze meebrengen. Ik weet dat ze met een ruk terugvoeren naar de tijden van ‘den man met het ijzeren masker’ en andere legendaire, odieuse dwingelandijen, welke volkeren een eeuw lang ziek maakten van het verlangen naar vrijheid. Ik weet dat mijn redeneering, en de hypothese welke er aan ten grondslag ligt, vooropzet dat men het heiligste van alle rechten, het asyl-recht van ballingen, misschien niet zonder wroeging, maar in ieder geval zonder schroom, met voeten treedt. Ik kan er niets aan doen. De feiten zijn de feiten. Bij de affaire Daudet, bij de affaire Almazoff (nog steeds gevangen en nog steeds onschuldig) voegt zich de affaire Koetiépoff. 't Staat inderdaad te vreezen dat een zaak, welke had moeten keeren tot beschaming der Sovjets, zich enkel ontwikkelt tot beschaming der Fransche magistratuur en der Fransche politie. Oordeel zelf. Twee weken nadat het drama zich afspeelde, geen dag eerder en geen dag later, opent het parket een regelmatige instructie tegen de ‘onbekenden’ die den Generaal ontvoerden. Dit is meer dan extravagant, meer dan onthutsend. Dit is schandalig. Twee weken na den roof zendt het gerecht rogatoire commissies. Twee weken na den aanslag gaat men douanebeambten en grensposten verhooren. Twee weken in onzen tijd van vliegtuigen en snelheden van meer dan honderd kilometer per uur. Als men de schurken had willen laten ontsnappen, zou men het niet beter hebben kunnen aanleggen. En er bestaat helaas niet den minsten twijfel, dat de kanselarij van het Gerechtshof, welke tegelijkertijd een politieke en crimineele magistratuur vormt, verantwoordelijk is voor deze vertraging. Men kan dus een aanzienlijk personnage zijn als Generaal Koetiépoff en op klaarlichten dag te Parijs geschaakt worden met onloochenbaar misdadige oogmerken, zonder dat de justitie het de moeite waard acht, zich in beweging te zetten, alvorens twee weken verstreken zijn. Dit getuigt niet alleen van vreemde opvattingen over de handhaving der orde, over de beteugeling der misdaad en alles wat daarmee annex is. Deze handelwijze martelt niet alleen de vrouw van Koetiépoff en het kleine kind, die weduwe en wees werden, en het recht met voorbedachten rade werkeloos zien. Zij is niet alleen een hoon voor de duizenden geëxileerden, die behalve op bescherming, aanspraak hebben op medelijden, of, als men hun dat niet gunt, mogen vorderen dat men tenminste wellevend genoeg optreedt om den schijn te redden. Zij getuigt boven alles, en dit is erger, van een openlijke toegevendheid voor de vermoedelijke moordenaars. Want waarom talmde de kanselarij zoo onbegrijpelijk en zoo ongewoon langen tijd? Er bestaat slechts één aannemelijke verklaring: Omdat men zich tot geen enkelen prijs gedwongen wilde zien de onderzoekingen en ondervragingen uit te strekken tot de Russische Ambassade of tot het personeel der Russische Ambassade. Die prijs mocht zelfs de goede naam van Frankrijk zijn. Dat doet er niet toe, wanneer het de Sovjets geldt. Wat men van geen enkel gouvernement zou dulden, lijdt men zwijgend en medeplichtig van een onnoemelijke bende, die bij hoog en laag uw ondergang zwoer en met alle middelen op uw ondergang aanstuurt. Doch als het parket de kat uit den boom keek, wat deed ondertusschen de politie? Haar rol is nog verdachter dan die der magistratuur. Eenerzijds ontplooide zij een koortsachtige activiteit, en men moest naïef zijn als een modern krantenlezer, om niet te bespeuren, dat deze sensationeele ijver slechts bestemd was om het publiek zand in de oogen te strooien. Uit alle hoeken van het Fransche grondgebied, en allengs uit België en ten slotte zelfs uit Duitschland, signaleerde men een groote grijze limousine en een roode taxi. Deze signalementen bereikten Parijs met een vertraging van zes à tien dagen, wat reeds opmerkelijk is. Maar merkwaardiger is nog, dat, terwijl geen sterveling een eenigszins benaderende beschrijving kon geven van den chauffeur of van de passagiers van de roode taxi, alle getuigen zonder uitzondering in de grijze limousine drie reizigers waarnamen van wie één in uniform. Ware het geval minder tragisch, dit uniform zou mij hartelijk hebben doen lachen over de grenzenlooze simpelheid èn van mijn tijdgenooten èn van hun berichtgevers. Wat! Waant men werkelijk dat drie boeven, die perfect georganiseerd bleken, zoo aartsidioot zouden zijn, om bij alle voorbijgangers en bij elk oponthoud in de gaten te loopen met het uniform van een Parijschen smeris? Waant men werkelijk, dat de drager van dit onrechtmatig uniform den elementairsten van alle voorzorgsmaatregelen verzuimen zou en nergens op zijn macaberen tocht van honderden kilometers de gelegenheid zou vinden, om zijn zeer compromitteerende kleeren te verwisselen? Maar ieder geloofde deze sprookjes en ook de politie deed alsof. Zij zond de grijze limousine, de roode taxi en den persoon in uniform, die op een gegeven plek zes à tien dagen geleden gepasseerd waren (in vliegende vaart gelijk het heette) speurders achterna, wat voor mijne nuchtere hersens het toppunt beduidt van zotternij. En niet alleen van zotternij, maar van een mise-en-scène voor een publiek dat zijn verbeelding afstemde in de bioscoop. Bij het spook-uniform voegde zich nog een fantastischer verhaal. In de buurt van Orléans (120 kilometer van Parijs), in een omgeving van wouden en vijvers, hield den dag na de ontvoering een grijze limousine stil voor een hotel langs den openbaren weg. De wagen zat dik onder stof en slijk. De chauffeur, doodelijk vermoeid, met een baard van twee dagen, vroeg om een glas rhum. In het rijtuig dommelden, eveneens doodelijk vermoeid, drie personen. Het nummer van den auto zat zóó zwaar onder het vuil, dat het onleesbaar geworden was. Op de zitplaats naast den chauffeur ontwaarde de hotelhouder een reusachtigen zak, van het genre vleesch-zak, waarin men helften van koeien of varkens transporteert, ruim genoeg om zelfs een kolossus te bevatten als Generaal Koetiépoff. Even nadat de chauffeur, die over den zak heen achter zijn stuurwiel moest kruipen, was afgereisd, vloog in een wervelwind de roode taxi voorbij, insgelijks dik onder de modder. De onwaarschijnlijkheid van dit verzinsel is in die mate flagrant dat men er letterlijk beteuterd van is en met ontstelde oogen onder zijn tijdgenooten rondkijkt. Daar de afstand Parijs-Orléans gemakkelijk kan afgelegd worden in twee-en-een-half-uur, zou volgens deze lezing de bemanning der limousine, kapot van uitputting, een gansch etmaal met Koetiépoff in den vleeschzak de Fransche provincies hebben afgerend, op zoek naar een moeras om zich van het lijk te ontdoen. Het ontbreekt niet aan rivieren en moerassen in Frankrijk. Alle Fransche steden en stadjes hebben nog plaatselijke octrooi-bureaux, waar men tol betaalt voor een menigte artikelen, en waar elk ambtenaar het in zijn hoofd kan krijgen, en in zijn macht heeft, om een lijvigen vleeschzak te doorsnuffelen. Welk summum van stupide onvoorzichtigheid of dolle onbeschaamdheid veronderstelt dien zak bij de moordenaars van den Generaal? Maar dit alles daargelaten. Waar kochten de automobilisten op dien dwazen rit van vier-en-twintig uur hun benzine? Hoe komt het, dat zij aan geen enkele garage, geen enkele pomp gesignaleerd zijn en dat een hotelhouder hen pas opmerkt wanneer de chauffeur een glas rhum bestelt? Niet alleen bij het publiek echter ging het vertelsel erin als zoete koek. Ook bij de politie. Men sloeg de hulp der locale gendarmerie even parmantig als onverklaarbaar af en stuurde Parijsche ambtenaars op onderzoek. Zonder het geringste resultaat natuurlijk. Terwijl de overheid zich op zulke theatrale wijze weerde in alle richtingen, alsof het commissariaat een fabriek was van slechte en onsamenhangende detectiveromans, verwaarloosde de politie te Parijs met een ongeëvenaarde nalatigheid alles wat van een vakmatig standpunt in een direct verband gebracht kon worden tot de ontvoering. Zij heeft geen enkelen getuige gezocht of getracht te zoeken. Alle getuigenissen in deze opzienbarende affaire zijn afkomstig van vrijwilligers, van lieden die zich in dienst eener zaak waar een ideaal op spel stond, een hoop rompslomp op den hals haalden. Zonder tusschenkomst van een journalist der antibolsjewistische ‘Echo de Paris’ ware het getuigenis van den providentieelen zaalbediende, die de ontvoering bijwoonde uit de derde verdieping zijner kliniek, met de duisterste bedoelingen weggefutseld. Niemand is verhoord van de bewoners der Rue Rousselet, waar de roof gebeurde, noch van de Rue de Grenelle, waar het slachtoffer heeft kunnen aankomen, waar op 't uur der misdaad alle poorten, die gewoonlijk hermetisch gesloten zijn, wagewijd openstonden, en waar metterdaad een grijze auto is binnengereden. Verschillende détails wijzen er zelfs op dat alles geprepareerd was om Generaal Koetiépoff aan te geven als een vulgaire dief, die er gewoon met de kas vandoor ging zijner Unie van oudstrijders en uitgewekenen! De eerste berichten in een deel der linksche pers die melding maakten van Koetiépoff's verdwijning wezen onverbloemd op deze mogelijkheid, en men zegt - doch daarvoor durf ik niet instaan - dat die laster uitging van het parket. Van een parket dat veertien dagen noodig heeft om zich in beweging te zetten, kan men alles verwachten, behalve licht en waarheid. En zooals men den tot dusverre unieken getuige poogde te verdonkeremanen, zooals men obstinaat de voorkeur gaf aan de belachelijkste sporen, zoo heeft men de belangrijkste getuigenissen, met een partijdigheid of een slordigheid, welke slechts verklaard kunnen worden als opzet, in den wind geslagen. Sommigen zeggen dat dit normaal is. Wij vinden het afgrijselijk. Het is echter niet voldoende om zulke dingen te constateeren. Wij moeten er de lessen uit punten welke zij behelzen. Wij trekken dus uit het voorafgaande de volgende conclusies: Men manoeuvreert of men manipuleert een modern publiek, een moderne publieke opinie gelijk men verkiest. Men lepelt den lieden in wat men wil. Zij slikken alles, zonder critiek; zonder nadenken, zonder argwaan. Gelijk het publiek zich vandaag laat lijmen met een vleeschzak, zal het zich morgen laten lijmen met praatjes waarvan de consequentie oneindig verschrikkelijker kan zijn. De kinderlijke, kinderachtige mentaliteit van een modern wereld-stads-publiek wettigt het zwartste pessimisme. De z.g. klasse-justitie, tegen welke vorige generaties het harnas aangordden, maakte plaats voor een veel gedrochtelijker partij-justitie. Zoo ongelooflijk het klinken moge, ieder die links is, ieder die warm liep voor de ‘slachtoffers’ van Primo de Rivera, van Mussolini, trekt van leer tegen den armzaligen Koetiépoff. Men maakt zelfs grapjes op hem. Een dergelijke aberratie van het rechtsgevoel doet mij huiveren. Zij kan niet anders dan onheilspellend zijn. De Sovjets genieten een indulgentie, welke, gezien het gevaar dat zij beduiden voor de Europeesche civilisatie, gezien den hachelijken toestand waarin zij geraakten, gezien hun weerzinwekkend bewind, even onteerend is als onredelijk. Waarom spaart men hen? Uit vrees? Uit lafheid? Uit laksheid? Uit zwakheid? Onder den invloed van sommige financiers? Dit is een der duisterste raadsels van na 1918. Een occulte macht houdt hun de hand boven het hoofd. Gelijk de afzichtelijke Bela Kuhn onttrokken werd aan het gerecht der Hongaren, zoo speelt de Geepeeoe de baas in 't hartje van Parijs, over de Parijsche politie, over de Fransche magistratuur. Een zeldzame gelegenheid om korte metten te maken met Moskou, gelegenheid, zooals waarschijnlijk niet spoedig eene zal terugkeeren, werd veronachtzaamd. Wij zijn willens doof voor de klachten der onderdrukten. Wij zijn willens blind voor de misdaden der onderdrukkers. De arme Russen hebben niets meer te verwachten van West-Europa. Zij strekten hulp-smeekend de armen uit en men wendde het gelaat af. De anderen wierpen een lijk voor de voeten en men schrijdt er over heen. Het beest zal moeten sterven aan zijn eigen gif. Doch welk een verantwoordelijkheid voor de toekomst, welk een compliciteit, welk een failliet van de eenvoudigste principes en welk een wraakroepend onrecht! [verschenen: 24 maart 1930] |
|