Een ontvoering
Parijs, 4 Februari 1930
Men heeft, denk ik, nog niet de rooverromannige geschiedenis vergeten van Bessedowsky, eersten gezantschapsraad en plaatsvervangend gezant aan de Ambassade der Sovjets. Gecommandeerd door een lid der Geepeeoe, de voormalige Tsjeka, een zekeren Roisenmann, die voor deze zending expres was overgekomen uit Berlijn, om zich op staanden voet naar Moskou te begeven, vond Bessedowsky het geraden zich aan deze order te onttrekken. Als antwoord op zijn weigering liet Roisenmann hem door het personeel der Ambassade arresteeren en opsluiten in zijn appartementen. Hij bestelde tegelijkertijd een kist op maat van Bessedowsky, een joodje uit Poltawa, welke kist denzelfden dag reeds op de Ambassade bezorgd werd.
De gevangene echter, tè diplomatisch om de reis naar Moskou te maken in dit diplomatieke valies, laat zich in de vroege duisternissen van den October-avond langs aan elkaar geknoopte lakens uit een raam zakken, klimt over twee muren van drie en vier meter hoogte, springt omlaag en belandt bloederig en vuil in een tuin welke toebehoort aan een markies. Vandaar snelde hij naar een politie-bureau waar hij de hulp van de Fransche autoriteiten inriep om vrouw en kind te verlossen uit de klauwen van genoemden Roisenmann en zijn trawanten. De commissaris was zoo vriendelijk om Bessedowsky, die op dat moment door afwezigheid van den werkelijken gezant als feitelijken vertegenwoordiger fungeerde der Sovjets, een geleide te geven dat ook zijn gezin in vrijheid stelde.
Sindsdien werd Bessedowsky, wiens communistische overtuigingen door deze persoonlijke ervaringen een gevoeligen knak gekregen hadden, ‘republikeinsch-democraat’. Zoolang het anderen betrof was hij voor dit minimum redelijkheid niet vatbaar. Nu praat hij gaarne en overvloedig. Hij laat zich met plezier interviewen en antwoordt als een verstandig mensch. Maar hij kikte nog met geen woord over de usanties welke hem op de Ambassade een zóó doodelijken schrik inboezemden, dat hij liever riskeerde armen en beenen of hals te breken, dan naar Moskou te gaan, of een nacht door te brengen in handen van een Tsjekist. Hij schrijft met behulp van een Russischen professor zijn ‘Mémoires’ en het is billijk om de verschijning dezer gedenkschriften af te wachten, alvorens zijne discretie definitief te vonnissen. Veel hoop heeft men niet, wijl de drama's, welke hij op de Russische Ambassade kan bijgewoond hebben, zich voltrokken onder zijn medeweten, onder zijn toezicht, onder zijn medeplichtigheid. Het minst evenwel wat hij doen kan, is zijn boek den titel geven van ‘Alles liever dan terug naar Moskou’.
Er verstreken nauwelijks vier maarden na deze sensationeele gebeurtenissen en men zou meenen dat het gouvernement der Sovjets zich voorloopig genoeg gecompromitteerd kon achten, in Parijs en overal waar men die avonturen las. Deze veronderstelling berustte op een waan. De brutaliteit der Sovjets is grenzenloos; even grenzenloos misschien als de wanhoop, welke een onontkomelijk eind-resultaat moet zijn hunner onzinnige bestuursformules; maar een brutaliteit die voor niets weifelt, noch voor lompheden, noch voor stommiteiten, een brutaliteit welke men behoort te taxeeren zonder het geringste optimisme. De ontvoering van Generaal Koetipoff, op klaar-lichten dag, in een drukke wijk, is een nieuw bewijs, dat onze lankmoedigheid en onze indolentie, welke zij in hun stijl van onbeschaamde rakkers exploiteeren, helaas nog noodig had.
Alexander Koetipoff, luitenant-generaal in 't begin van den oorlog, gedroeg zich dapper en deed zich vanaf het begin der krijgsbedrijven gelden als een der energiekste en betrouwbaarste aanvoerders. Toen het tsaristisch bewind ineenstortte werd hij een der ‘witte’ generaals bij het leger van Denikin en zette den kamp voort tegen de roode overweldigers. Toen Denikin verdween van het strijdtooneel en zich expatrieerde, voegde hij zich met het overschot zijner troepen bij Wrangel. Na de débâcle van Wrangel, die op den weg naar Moskou was doorgedrongen tot Orel, vluchtte hij naar het Zuiden, organiseerde den terugtocht naar Gallipoli, concentreerde een laatste maal de overgebleven regimenten aan den Bosporus en hield tot 1924 stand, dank zij belangrijke subsidies van Frankrijk. Toen deze ondersteuning door de fatale regeeringswisseling in Frankrijk, waar het Nationale Bloc had moeten plaats maken voor het revolutionnaire Cartel, ten einde liep, moest Koetipoff met den dood in 't hart zijn ‘witte legers’ ontbinden. Hij transporteerde het grootste gedeelte zijner soldaten naar het land, dat de contra-revolutionnaire actie het langst gesteund had en waar zijn manschappen de meeste kans hadden om hun brood te verdienen. Een aanzienlijk contingent verzamelde zich te Parijs of in de onmiddellijke omstreken en verving in de diverse industrieën (de automobiel-fabriek van Renault b.v. gebruikt 7000 dezer uitgewekenen) het tekort aan Fransche arbeiders. Men becijfert het aantal ‘witte’ Russen op 180.000 voor Frankrijk, van wie 80.000 ongeveer wonen te Parijs.
Toen Wrangel stierf was Generaal Koetipoff door Groot-Hertog Nicolaas benoemd tot zijn opvolger. Toen de vroegere opperbevelhebber eveneens verscheidde, werd Koetipoff als vanzelfsprekend de unieke leider der Russische geëmigreerden. Zijn gezag strekte zich niet enkel uit over zijn landgenooten in Frankrijk, maar over de ballingen in Polen, Tsjeko-Slowakije, Joego-Slavië en alle andere stroken waar een voldoende groep Russen aanwezig was om een effectief te vormen voor den onvermoeiden, onverzoenlijken tegenstand, voor de herovering van het vaderland. Het uitvoerend comité dezer reusachtige organisatie zetelt te Parijs, heeft zijn bureaux in de Rue Mademoiselle en stond onder leiding van Koetipoff. Er zijn vele manieren om een gouvernement dwars te zitten en de generaal verzuimde geen enkele, welke legaal mocht heeten en door de Fransche regeering kon worden veroorloofd. Hij was de ziel der ‘Unie’ en wijdde haar al zijn krachten.
Door en door rechtschapen en onomkoopbaar, leefde hij op het traktementje van maandelijks honderd twintig gulden dat de ‘Unie’ hem uitkeerde, met zijn vrouw en zijn kleinzoontje in een modest hotelkamertje van de Rue Rousselet. Hij genoot het onbeperkt vertrouwen zijner oude krijgsmakkers, die zich elk uur van den dag tot zijn beschikking stelden. Om de mogelijkheden van hinderlagen, verraad en aanslagen te reduceeren tot het geringste percentage, had hij b.v. twee en dertig chauffeurs, die hem om de beurt reden en allen gerecruteerd waren uit oude wapen-makkers, die zich na den exodus te Parijs hadden neergelaten als taxichauffeurs. Hij gebruikte nooit de tram, nooit een autobus, nooit de ondergrondsche.
Hij was van een herculische gestalte, maar wist dat de sterkste reus niet opkan tegen het revolverkogeltje van een huurling. Hij wist ook dat hij voor een Fransche jury vogelvrij was en dat zijn eventueele moordenaar bijna mathematisch kon rekenen op vrijspraak. Hij wist ook wat hem van de Tsjeka of van de Geepeeoe te wachten stond. Als de jammerlijke lotgevallen van Mkeidzé, den chef der Georgische patriotten, ontvoerd door twee tsjekisten, gemarteld op de pijnbank om hem tot retractatie te dwingen zijner antibolsjewistische opinies, en niet alleen gemarteld maar gewelddadig volgestopt met alcohol en haschisch tot de ongelukkige, buiten bezinning, de verklaring teekende waarmee men de Georgiërs wilde demoraliseeren, als deze sombere tragedie van Kapitein Mkeidzé, die door landgenooten met de wapenen in de vuist verlost werd (te laat! men bevrijdde een armen krankzinnige...) ontschoot aan de Europeanen (zij gebeurde in Parijs, doch het Cartel zorgde dat zij in den doofpot ging), de Russen vergaten haar niet. Nooit zou Koetipoff zich hebben toevertrouwd aan een chauffeur dien hij niet kende en wiens verleden hem niet alle waarborgen verschafte.
De meest minutieuze voorzorgsmaatregelen echter zijn ontoereikend gebleken en Generaal Koetipoff is in handen gevallen zijner aartsvijanden, die sinds jaren op hem loerden. De automobiel welke hij instinctief duchtte werd zijn ondergang. Een uiterst sluw overlegd complot, gebrouwen en uitgevoerd met het geduld van roofdieren, zegevierde over zijn omzichtigheid. En slechts aan een wonderbaarlijk toeval is het te danken dat men het mechanisme der ontvoering heeft kunnen reconstrueeren.
Op Zondagmorgen 26 Januari begaf Generaal Koetipoff zich, na den dienst bijgewoond te hebben in de Russische Kerk, van zijn woning naar de lokalen der ‘Unie’, waar op een veld-altaar een mis gelezen zou worden ter gedachtenis aan den verleden jaar gestorven commandant van Odessa. Op weg naar de Unie, en te voet (hij had den vorigen dag zijn chauffeur afbesteld en nochtans vond deze chauffeur bij zijn ontwaken zijn wekker één uur teruggedraaid, zóó ver ging de precautie der samenzweerders, die wenschten dat in elk geval Koetipoff's chauffeur te laat zou zijn!) - op weg naar de Unie, maakte de Generaal om onverklaarbare reden (men heeft kunnen vaststellen dat hij niets vergeten had) rechtsomkeert en begaf zich langs een omweg opnieuw naar zijn woning. Gedurende dit betrekkelijk korte traject verdwijnt hij en zou spoorloos verdwenen zijn wanneer de duivelsche toeleg der roovers (die op 't zelfde moment een dubbelganger deden circuleeren in een groot station en lieten spreken met Russen!!) door de tusschenkomst der hoogere macht welke wij bij gebrek aan een betere benaming Toeval noemen, niet een ooggetuige gehad had.
Schuin tegenover de woning van Generaal Koetipoff in de Rue Rousselet staat de kliniek Saint-Jean-de-Dieu, waar uit een venster der derde verdieping een zaal-bediende tapijten reinigde. Deze jonge man interesseerde zich voor het leven in zijn straatje en kende den generaal van aanzien. Op den hoek der straat had hij sinds drie Zondagen een politieagent geposteerd gevonden, die tot dusverre noch hem noch anderen geïntrigeerd had, want een klabak is iets heel gewoons, maar die dezen morgen een bijzondere rol zou spelen. In de Rue Rousselet, bij den muur welke de kliniek omringt, staat een groote, grijze limousine. Een eind voorwaarts, in de Rue Oudinot, van welke de Rue Rousselet een dwarsstraat is, wacht een roode taxi. Koetipoff komt, tegen zijn gewoonte, uit de Rue Oudinot en begeeft zich in de richting der limousine. Uit de limousine stappen twee heeren, die hem toespreken. Koetipoff aarzelt. De twee heeren wenken den politieagent, die naderbij treedt. Met zachten drang laat de Generaal zich in den auto duwen die wegrijdt. De aftocht wordt gedekt door de roode taxi, welke zich dwars in de straat plaatst en alle verkeer verspert tot de grijze limousine uit zicht is.
Dit zag de zaal-bediende van Saint-Jean-de-Dieu en dit wist Parijs pas den daaropvolgenden Donderdag. Zaterdag wist men pas dat de politieagent, die drie weken geschilderd had op het kruispunt der straten, valsch was, maar een echt uniform droeg, dat gekocht moest zijn bij een uitdrager of geleverd door handlangers. Een week later bezaten de duizenden amateur-detectives onder de Russische Kolonie de noodige gegevens om zich aan 't werk te zetten. Want evenmin als Kapitein Mkeldzé bevrijd werd door de Parijsche politie, zal Generaal Koetipoff verlost worden door de Parijsche politie.
Dat deze politie traag werkt is echter niet het ergste. Wat moet men denken van de samenstelling en de bescherming welke de burgers kunnen verwachten van een veiligheidskorps, waar zich drie volle weken straffeloos en ongemerkt een indringer kan bewegen met de misdadigste bedoelingen? Deze onthulling is weinig geschikt om het evenwicht der citoyens te verhoogen en kan te gelegener tijd de onaangenaamste consequenties hebben.
Volgens alle waarschijnlijkheid heeft de ontvoering zich aldus toegedragen: Een tot nu toe onbekend gebleven persoon, maar die noodzakelijkerwijze het vertrouwen moest genieten van Koetipoff, heeft den Generaal op weg naar de Unie overreed, hetzij door hem een ‘gewichtig'’ document te overhandigen, dat direct in veiligheid gebracht moest worden, hetzij door hem een urgente mededeeling te doen, om naar zijn huis terug te keeren. Daar deze persoon (denkelijk een vrouw) tot elken prijs niet gezien mocht worden, maakt Koetipoff een omweg. In de buurt zijner woning wordt hij aangesproken door de twee automobilisten, die zich uitgeven voor inspecteurs en de opdracht hebben om den Generaal naar de prefectuur van politie te geleiden, waar men inlichtingen van hem wenscht aangaande zijn antibolsjewistische werkzaamheid. De vermomde politieagent was geposteerd om de passagiers der grijze limousine te legitimeeren en desnoods een handje te helpen, wanneer Koetipoff zich niet goedschiks liet ‘arresteeren’. Uit de ingewikkeldheid dezer ensceneering mag men concludeeren dat de roovers er overwegend belang aan hechtten om den Generaal levend in hun macht te krijgen, niets ware gemakkelijker geweest dan hem eenvoudig neer te schieten, gelijk gebeurde met Petlioera. Waar bevindt zich ondertusschen Koetipoff? In de kelders der Russische Ambassade, waar men volgens de geruchten crematietoestellen heeft ingericht welke een mensch in een ommezien kunnen pulveriseeren? (met het oog op de usanties in dit boeven-nest waarvan Bessedowsky onvrijwillig getuigde, en met het oog op soortgelijke antecedenten in de Ambassades van Berlijn en Athene, heeft deze hypothese niets buitengewoons). Of reed men den beklagenswaardigen Generaal naar een der talrijke particuliere krankzinnigen-gestichten in de buurt van Parijs, verscholen achter dichte en uitgestrekte parken, dikwijls beheerd door Russen, waar men een gevangene kan martelen zonder dat zijn
geloei de aandacht trekt?
De ontvoering is met zoowel sluwheid gemachineerd dat men tot dusverre niet weet langs welke poort Koetipoff Parijs verlaten heeft. Zal men ooit weten wat er van den chef der contra-revolutionnairen geworden is? Ik betwijfel het ten sterkste, tenzij de Russen of de Parijzenaars een stormloop ondernemen tegen de Sovjet-Ambassade in de Rue de Grenelle. Zal men ooit onwederlegbare bewijzen krijgen dat Koetipoff gesupprimeerd werd op instigatie der Moscovieten, de eenigen die belang hebben bij zijn verdwijning? Ook dat betwijfel ik. Maar als in de maand, welke deze brief reizen moet, een waarheid aan het licht mocht komen, welke in 't voordeel der Sovjets zou rijn, dan doe ik amende honorable, op voorwaarde echter dat de blaam dezer nieuwe misdaad hen driemaal zwaarder treft wanneer wij in dubio blijven of wanneer zij schuldig blijken. Want zij hebben hunne reputatie niet gesloten.
[verschenen: 10 maart 1930]