Op de Flesch
Parijs, 21 Januari 1930
Aan de Seine heeft men even hard gejuicht over de resultaten der Haagsche Conferentie als aan de Spree, en wanneer twee tegenstanders met opgewekte fanfares hun pret bazuinen over dezelfde zaak, kan men er zeker van zijn, dat een van beiden zich wat wijs maakt, en, gelijk kinderen in 't donker, schreeuwen of zingen om zich gerust te stellen. Voor 't heden en meer nog voor de toekomst, is het van belang te weten wie met zulke ostentatieve triomfmarschen in de luren gelegd wordt, de Franschman of de Duitscher.
Laten wij koelbloedig een der delicaatste punten onderzoeken van het Haagsche accoord. Met uw goedvinden b.v. de eventueele sancties, alias de dwangmiddelen, welke eertijds voortvloeiden uit artikel 430 van het Verdrag van Versailles voor den in gebreke blijvenden schuldenaar.
Waarom wil Duitschland van sancties niet hooren? Misschien om overwegingen van moreelen of psychologischen aard, uit trots, uit eigenliefde, uit onafhankelijkheidszin, uit koppigheid. Misschien dat het in zijn binnenste nog bang is voor sancties en zich nog niet sterk genoeg voelt om zich met succes er tegen te verzetten. Noch de eene noch de andere overweging echter kan de halsstarrigheid verklaren waarmee de Duitschers het idee der sancties bestreden hebben, wanneer men niet vooropstelt en vooraf aanneemt, dat zij de kans om vroeg of laat, voorbedachtelijk of per ongeluk, in staat van insolventie te geraken als buitengewoon waarschijnlijk beschouwen. Men vreest geen sancties, waaraan men zich onttrekken kan. Men vreest nog minder sancties welke men niet verwacht. Ergo: de Duitschers verwachten sancties. Ergo: zij zijn niet van plan te betalen.
Eerste conclusie: opgepast voor de bons [van] het Plan-Young, al zouden zij aangeboden worden tegen 10%.
Waarom heeft Frankrijk zich aan het idee der sancties vastgeklampt als de drenkeling aan den spreekwoordelijken stroohalm? Blijkbaar om dezelfde reden welke Duitschland aanspoort ze te ontwijken. Omdat het er zeer weinig op rekent dat zonder deurwaarders zijn wissels gehonoreerd zullen worden. Een reden, welke wij van twee kanten gesteund zien, wint buiten kijf aan geldigheid. De vrees voor sancties en de wensch naar sancties bewijzen beiden hetzelfde.
Tweede conclusie: opgepast voor de bons der Internationale Bank, al zouden zij worden aangeboden tegen 15%.
Indien ieder der onderhandelaars 't aan het rechte eind heeft, behoort ieder op zijn stuk te staan. Het is van kapitaal gewicht, om niet te zwichten bij een ernstige aangelegenheid, waarbij men zóó langdurig en met zóóveel vinnigheid getwist heeft. Het is meer dan fnuikend, meer dan belachelijk wanneer een der beide tegenstanders zich ten slotte tevredenstelt met een wind-ei, of zich met een kluitje in 't riet laat sturen. Hij desavoueert wat hij tot dusver het noodzakelijkst achtte en met klem van argumenten onderstreept had.
Het moet ronduit erkend worden dat Duitschland in deze taaie worsteling de overwinning wegdroeg. En het is beter om het zoo vierkant mogelijk te zeggen opdat wij precies weten waaraan wij ons te houden hebben en consequenties trekken welke niet in ons nadeel uitvallen.
Artikel 430 van het Verdrag van Versailles bestaat theoretisch nog op een zwaar verzegeld document. (Men beweert dat Clemenceau het zegelde met hetzelfde zegel waarmee het Verdrag van Frankfort in 1871 gezegeld werd door Jules Favre, en zooals men weet zegelde Jules Favre het Bismarckiaansch dictaat met een ring welke het koninklijke Fransche wapen droeg en dien hij ten geschenke had gekregen van Naundorf, den vermoedelijken Lodewijk XVIII, wiens advocaat hij geweest was. Clemenceau kreeg den fatalen ring door een zonderling toeval weer van Favre.) Doch laten wij niet afdwalen met deze mysterieuze geschiedenis. Van de honderden voorschriften uit het Verdrag van Versailles was artikel 430 een der reëelste, een der essentieelste, en een der weinige welke een tastbaren waarborg inhielden. Als het echter theoretisch nog bestaat, op een behoedzaam bewaakt en bewaard perkament, praktisch is het geschrapt, geannuleerd door de jongste Haagsche Conferentie, welke als ik mij niet vergis de twee-en-dertigste was, waarop na 1919 oude vijanden oude disputen verlengden.
Frankrijk verbindt zich om voortaan alle discussies welke de problematische uitvoering van het Plan-Young kan meesleepen, te brengen voor het internationaal arbitrage-hof van den Haag.
Men kan zich de procedure bij dit Hof aldus voorstellen: Duitschland, dat zijn geld liever beter gebruikt, voor den aanleg van spoorwegen in het Oosten en in het Westen, voor subsidieering van theaters, voor woningbouw, voor de constructie van onovertroffen kruisers of voor wat anders, Duitschland betaalt niet en verzuimt te storten in de kassen der Baselsche Bank. De Bank verwittigt de regeeringen. Daar gaan een paar weken mee heen. De regeeringen wenden zich in beleefde termen tot Berlijn. Als de Duitschers een beetje slim zijn in uitvluchten (en dat zijn ze stellig) kunnen met de overhandiging der preludeerende nota's ettelijke maanden verloopen. Wanneer de geallieerden zich tot het Haagsche Hof wenden kan reeds een aardig tijdje verstreken zijn. Maar indien de Duitschers zoo knap zijn als ze zich voordoen, en op het gebied van haarkloverijen behoeven zij voor geen enkel volk de vlag te strijken, dan begint de ware lijntrekkerij pas voor goed bij de beraadslagingen van het Hof. Dit hof immers krijgt niets te beantwoorden dan de vraag of Duitschland opzettelijk of door omstandigheden genoodzaakt zich aan zijn verplichtingen onttrekt. Het Haagsche Hof heeft nooit snel gewerkt en de Duitschers zullen zich geen oogenblik hebben uit te sloven om middelen te bedenken waarmee dit tempo vertraagd kan worden tot bijna absoluten stilstand. Om hun rechters de gelegenheid te verschaffen deskundig te oordeelen of een deficit van het Duitsche budget onvermijdelijk, of een economische crisis onbedriegelijk is, kunnen zij naar believen het Hof overstelpen met een lawine van statistieken, van paperassen, van rapporten, of naar believen kunnen zij het Hof de vereischte gegevens weigeren of doen toekomen met een zorgvuldig gekozen en gewettigd oponthoud. Het minimum voor den duur van een proces bij het Haagsche Hof betreffende het Plan-Young mag men zonder overdrijving schatten op één jaar, zoo niet twee jaar.
Wat gebeurt er ondertusschen? De Baselsche Bank zet haar betalingen voort uit haar garantiefonds, waaraan Duitschland voor een relatief onnoozele som bijdroeg en welke som het reeds als gesacrifieerd beschouwt. De hoofdschotel van dit garantiefonds, gevormd door stortingen der verschillende landen en waaraan men Frankrijk een aandeel gaf voor de bagatel van drie milliard (wat een plezier om schuldeischer te zijn!), die hoofdschotel, hoe substantieel ook, zal ruimschoots opgeslokt zijn door de betalingen welke de Bank te doen heeft aan Amerika, en de kas zal reeds een ontzettend gat vertoonen, alvorens het Hof zijn beraadslagingen aanvangt. Tenzij dus het garantiefonds door bijdragen der schuldeischers wordt aangevuld (alles is mogelijk in de finantieele diplomatie, doch men zal verstandig handelen met het geduld en de capaciteit der verschillende crediteerende naties niet te overschatten) tenzij dus de diverse schuldeischers zich remplaçant stellen voor Duitschland, zal de Bank haar betalingen moeten staken. Wat is een Bank die haar betalingen staakt? Een Bank die springt.
Hoeveel riskeert Duitschland met den steel naar de bijl te werpen, een paar maanden of een paar jaren, nadat de Rijn ontruimd is? Om zoo te zeggen niets. Als men de dingen nuchter aankijkt en zonder gekleurde glaasjes voor de oogen, zijn alle economische en andere voorzorgsmaatregelen waarmee men Duitschland definitief denkt te binden, doekjes voor het bloeden, of juister nog: lapwerk. Men kan Duitschlands crediet bedreigen. Wat zou men erbij winnen? Dat men den schuldenaar hoe langer hoe insolventer maakt. Men kan een blocus uitvaardigen. Vier jaren lang heeft Duitschland een blocus getrotseerd; met ongemak, Ja, maar ook met uithoudingsvermogen. Er valt in deze richting geen enkel nuttig en geen enkel snel effect te hopen. Een actie op dit terrein zal steeds grootere nadeelen hebben dan voordeelen.
Laten wij nu veronderstellen dat de Bank en de schuldeischers een procedure van het Haagsche Hof overleven. Voor welke situatie zullen wij staan?
Er zijn twee mogelijkheden: het Hof geeft Duitschland gelijk of het Hof geeft Duitschland ongelijk.
Als het Hof Duitschland gelijk geeft is er geen geld, dat is klaar als een klontje. Terwijl het Hof echter een uitspraak zou doen ten gunste der Duitschers, vervalt voor de schuldeischers automatisch het recht om te zorgen dat daar waar geen geld is, geld komt. Wijl er duizend manieren zijn om geen geld te hebben, sluiksche manieren maar welke het onpartijdigste, eerlijkste Hof zou moeten accepteeren als deugdelijk, mag men in deze lijn alle hoop op een dragelijke uitkomst vrijwel laten varen. Hoe men de zaak ook draait of keert, het blijft lood om oud ijzer.
Als het Hof daartegen Duitschland ongelijk geeft, mogen de geallieerden alleen of te zamen, het geld gaan halen. In Frankrijk is de bepaling welke dit land wettigt om geïsoleerd tegen Duitschland op te treden, begroet met gejubel en als een teeken van eindelijk verworven independentie. Het is mogelijk dat ik stokdoof en stekeblind ben, maar als ik in de plaats der Franschen was, zou ik in deze bepaling alle aanleiding ontdekken om een nieuwen treurmarsch te bestellen. Ik zag zelden een frappanter voorbeeld van de brutaliteit waarmee men een natie oogkleppen aangespt en van de gedweeheid waarmee de natie dit laat verrichten. Het staat voor mij als een paal boven water, dat de Duitschers oneindig meer ontzag zouden voelen voor een contract waarbij de schuldeischers zich met elkaar verbonden hadden om bij elk mankement gezamenlijk op te treden, dan voor het omgekeerde. Wat wil Frankrijk op zijn eentje beginnen wanneer de troepen uit de Rijn-provincies eenmaal zijn teruggetrokken? De Duitschers zouden ze zien aankomen! Terecht spreekt de Vossische Zeitung over een ‘dolk van papier’ welke Tardieu uit Den Haag meebrengt. Het is ongelooflijk dat de Franschen dit zelf niet beseffen. Doch wat is er aan te verhelpen? Als er iets aan te verhelpen is, zal Tardieu binnenkort aan dezen papieren dolk overlijden in het Fransche parlement. De uitzichten daarop zijn gering en elk opvolger zou hetzelfde lot wachten.
Om volledig te zijn kunnen wij ook nog fantaseeren dat het Hof Duitschland ongelijk geeft, en dat Frankrijk, alleen of met bondgenooten, een militaire actie onderneemt om de te vorderen sommen te gaan innen. Laten wij Frankrijk een mooien voorsprong geven en ons inbeelden dat deze militaire actie schitterend slaagt. Dat Berlijn bezet wordt.
Het eerste resultaat van dezen oorlog zou zijn nieuwe uitgaven en nieuwe schulden. Het tweede, nieuwe conferenties van experts, nieuwe staten van betaling. Het derde, een opnieuw geruïneerde debiteur. Het vierde, alles wat gij wenscht, behalve geld. Een plan-Reynolds wellicht, of een plan-Lamont, of een plan-Morgan, maar geen geld. Men heeft bij de bezetting der Ruhr gezien welke onverteerbare vruchten een militaire actie kan afwerpen. En de reden hiervan lijkt doodeenvoudig: wanneer iemand het in zijn kop gezet heeft om zijn schulden niet te betalen en voor geen enkel gevolg terugdeinst, is daar geen kruid tegen gewassen. Men kan zulke types kwalificeeren gelijk zij verdienen, doch daarmee schiet men niet op. Er valt niets met hen te beginnen.
Uit dit alles blijkt onomstootelijk, dat met of zonder sancties de Reparaties op de flesch zijn vanaf den dag dat de Duitschers zullen oordeelen over de vereischte bewegingsvrijheid te beschikken. En dat het Plan-Young niets anders heeten mag dan een kolossale mystificatie.
Derde conclusie: opgepast voor de obligaties der Baselsche Bank, al zou men ze willen verkoopen tegen 20%.
Gij kunt mij verwijten dat al deze consideraties uitgaan van de gissing dat Duitschland vertikken zal om te betalen. Inderdaad. Als een uwer zoo optimistisch is om te veronderstellen dat een rumoerig volk van vijf en zestig millioen tot het jaar 1960, en nog langer, een reusachtig deel van zijn inkomen zal afdragen aan de Münchhausensche en Uilenspiegelsche Bank van Basel, en dat het braaf en gemoedelijk weerstand zal bieden aan alle verleidingen om een juk af te schudden, waartegen men reeds stribbelt vóór men het op de schouders draagt, - als een uwer optimistisch genoeg is om dergelijke fabelachtige verwachtingen te koesteren - hij geneere zich niet. De wijsheid der volken leert dat het met onwillige honden kwaad hazen vangen is. Diezelfde wijsheid leert ook dat men nooit weet hoe een koe een haas vangt. Vrijheid, Blijheid. De optimist koope Young-obligaties naar hartelust.
[verschenen: 4 maart 1930]