Kabalistiek en Assurantie
Parijs, 10 Januari [1930]
Een Grieksch wiskundige, die Zervos heet, publiceert in Agon, een Grieksch - maar te Parijs verschijnend blad - een ontdekking, welke mij peinzend stemt en bezorgd.
Neem het getal 142.857 en vermenigvuldig het met 2. Gij krijgt 285.714, dit wil zeggen precies dezelfde cijfers in een andere rangorde. Vermenigvuldig het met 3. De uitkomst is 428.571, nogmaals dezelfde cijfers in verschillend gelid. Vermenigvuldig het met 4. Het resultaat wordt 571.428. Steeds dezelfde cijfers, en daarenboven uitkomst no. 3 in omgekeerde volgorde. Vermenigvuldig het met 5: gij hebt 714.285, uitkomst no. 2 in omgekeerde volgorde. Vermenigvuldig het met 6. De som is 857.142, niet alleen dezelfde cijfers, maar het vermenigvuldigtal in omgekeerde rangorde, wat de beide helften betreft. Neem nu de mystieke 7, om het te vermenigvuldigen voor de zevende maal. De cijfers 1, 4, 2, 8, 5, 7 woedend, dat zij in alle richtingen door elkaar geschud zijn, furieus om telkens gerequisitionneerd te worden, en van 't kastje naar den muur te wandelen, moe, uitgeput, afgetobd en gedesillusionneerd, geven er met een resoluut gebaar den brui aan. Als bij tooverslag verdwijnen allen tezamen in het niet. Geen enkel uitgezonderd. En zij maken een getal, dat iets komisch, iets sarcastisch, iets treiterends heeft in zijn eentonigheid, in zijn kwansuis afgeronde airtje, met zijn bedottende volkomenheid Het resultaat der zevende operatie is... 999.999! Op één na het millioen. Op één na de nieuwe eenheid, de nieuwe volmaaktheid.
Als ik kabbalist was, of pythagoreeër, zou ik weten, wat dat beduidt. Men wordt echter niet kabbalist in een paar dagen, want er zijn lieden, die zich hun gansche leven afsloven op deze wetenschap, zonder een noemenswaardig succes te behalen, dat ons verder brengt in de sferen achter de dingen. Ik ben helaas juist kabbalist en bijgeloovig genoeg, om een parabel te vermoeden achter dezen numerieken humor, die in het rijk der cijfers uniek is. Hoeveel vermenigvuldigingen heeft de arme Zervos moeten maken (ik hoop, dat de ontdekking hem werkelijk toebehoort) om deze feërie te constateeren? Is het een grap, gelijk de natuur, die veel humoristischer is dan men gewoonlijk denkt, er tallooze verzonnen heeft in hare creaturen, in hare vormen, in hare bezigheden? Is het een les, verborgen, in zes cijfers, om ons aan het verstand te brengen, dat er grenzen zijn? Dat wisten wij al lang, zult ge mij toeroepen door uw microphoon ‘qu'il y a des granzes’. Inderdaad, laten wij er niet verder over piekeren en zeggen, dat het curieus is.
Ik vraag mij ondertusschen af, aan de hoeveelste vermenigvuldiging wij toe zijn in onze maatschappelijke orde of wanorde. De cijfers staan nog overeind in hun oorspronkelijke waarden. Een stuk of vier revoluties hutselden ze door elkaar, zonder iets te veranderen, dan hun onderlinge posities. Zij pakten hunne biezen niet. Zij werden niet omgetooverd in een idiote reeks van negens, die alle dezelfde pet en dezelfde bloes dragen als in Rusland. ‘Und neun ist eins’, zegt de heks uit Goethe's Faust in haar beroemde en raadselachtige wichelrijmpje. Ginds, waar de menschelijke massa nauwelijks gedifferentieerd was, ginds bij de Russen, waar de onderscheidingsteekenen der één, der vier, der twee, der acht, der vijf en der zeven, oppervlakkig geënt waren op het enorme, wezenlooze en stagneerende bloc, kon men zich zonder overgang direct werpen op den occulten vermenigvuldiger. Neun ist eins.
De karakteristiek der Russische revolutie is, dat zij een toestand revolutionneerde, die nooit Russisch geweest was. Een volk, dat nauwelijks vijftig jaar geleden nog in lijfeigenschap verkeerde, kan plotseling tot die lijfeigenschap terugvallen onder een anderen naam. Vijftig jaar tellen niet op twintig, dertig eeuwen, wanneer een beweging als de vrijmaking der slaven voortspruit uit het edelmoedige drijven eener élite, gelijk het geval was in het Rusland van Alexander II, en niet uit de innerlijkste behoeften van het volk.
Gezien het Russisch atavisme, was het niet moeilijk, om deze natie, na haar geforceerde en momentane ontwaken, opnieuw in een dwangbuis te sluiten, dat voegde bij haar aard, bij haar heriditeit. Hier in Frankrijk moet men manoeuvreeren bij etappen. In Frankrijk staat men even ver van de uniformiteit, als de Russen van de vrijheid.
De minste schooier hier is gefatsoeneerd met een eigen individualiteit. In Europeesch Europa, waar men sinds vierhonderd jaren het vrije onderzoek proclameerde, bleef de civilisatie geen luxe, en geen zinledig woord. Zij vormde menschen en geen automaten. Zij vormde persoonlijkheden. Doch de contraire krachten, die wroeten in deze nobelere stof, de contraire krachten, die aanwezig zijn, aan welke wij te veel speling toelaten (uit naam juist der vrijheid), de destructieve elementen, winnen van lieverlede veld. De zeven past ons nog niet. De zeven zou tegennatuurlijk zijn in dit tijdsbestek. Wij bevinden ons echter ongemerkt op weg en men mag vragen, aan welken vermenigvuldiger wij bezig zijn.
Om de waarheid niet te verbloemen, moet ik u bekennen, dat ik niet meer weet, wat er van te denken. De zwartgalligheid is mij vreemd en als ik de sombere voorgevoelens van anderen beklaag, ik wantrouw ze nog erger. Ik doe echter ook mijn best niet in het andere uiterste te vervallen en niet te zondigen door optimisme. Wat zal ik dan gelooven van de jammerkreten, welke alle kranten, zonder verschil van richting, aanheffen over de wet op de Sociale Assuranties? Het is onmogelijk, dat alle bladen omgekocht zijn door de particuliere maatschappijen. Onmogelijk. Als de particuliere bedrijven deze actie nuttig achtten, zouden zij indertijd de noodige Kamerleden omgekocht hebben, die ‘la folie loi’ stemden en niet de kranten. Maar welk een verzet!
Wat een donkere voorspellingen! Wat een critieken! Wat een vijandigheid! Hoe dichter wij den Februari-dag naderen, waarop zij in werking zal treden, hoe heftiger men tegenspartelt. Men weert zich als gekken.
Men belegt meetings. Men houdt enquêtes. Niemand wil door den Staat verassureerd worden. Men hangt de somberste taferelen op van moreele inzinking, van materieelen achteruitgang, van verdwijning der nationale spaarzaamheid (de slimste kwaal, welke een Franschman zich kan voorstellen), van ondergang der industrie, van ruïnes voor het gansche land, iederen stand en elken tak van nijverheid. De Sociale Assuranties zullen Frankrijk rechtstreeks en met vollen stoom naar de crisis jagen.
De crisis, dat is de revolutie. Sommige bladen, en toevallig die, welke de meeste lezers hebben onder den man van de straat, spreken vierkant van een complot, dat gesmeed is door Berlijn en Moskou. Zij redeneeren aldus: gelijk de bijeenroeping der Generale Staten, na de grootste verwachtingen gewekt te hebben, een zóódanige ontgoocheling teweegbracht, dat zij de voornaamste oorzaak werd der omwenteling tegen het koningschap, zoo zullen de Sociale Assuranties een dergelijke teleurstelling baren, een zoodanige ontwrichting van de economie des lands, dat een algemeene stormloop niet kan uitblijven. Daar Moskou en Berlijn hetzelfde belang hebben bij een Fransche onttakeling, zouden zij door een listige propaganda de natie en het parlement op wegen gelokt hebben, welke ten verderve voeren. Eén jaar Sociale Assuranties, zegt men, zal Moskou meer trawanten bezorgen, dan de dertien jaren zijner geschiedenis en de reusachtige sommen, welke voor proselietenmakerij werden uitgegeven.
De Franschman, dit moet tot zijn eer gezegd worden, heeft een goede dosis zelf-kennis en in het waarnemen zijner fouten een overdreven rondborstigheid. Hij ziet de wet op de Sociale Assuranties functioneren in Elzas-Lotharingen, dat ze erfde van Duitsland. De Elzas-Lotharingers genieten de reputatie van een vervelend, maar trouwhartig en eerlijk volk te zijn en nog andere deugden te bezitten, waarop bij voorkeur de Germanen roemen.
Welnu! Uit een onderzoek, in 1926 ingesteld, is gebleken, dat op de 1.250.000 verassureerden, die zich ongeschikt tot arbeid hadden laten verklaren, 710.000 gezond als een visch waren en uitstekend bekwaam tot werken. Meer dan de helft, die vacantie nam op Staatskosten. Dat is ongehoord voor de ‘zieken’. Maar dat is nog ongehoorder voor de dokters, die recepten voor hen schrijven, voor de apothekers, die hun kostelooze drankjes en pillen leveren. Nergens bloeien zóó de ‘Kerstmis-koortsen’, de ‘Paasch-kwetsuren’, de ‘Pinkster-rillingen’ als in het trouwhartige, eerlijke Elzas-Lotharingen. Nergens weten dokters en apothekers het zoo snel eens te worden, wanneer de pillendraaiers met een kist onverkochte waar in hun magazijn zitten. Nergens heerscht een brutalere corruptie, een demoralisatie en een kwade trouw, in zulke schaamtelooze afmetingen.
Nergens in Frankrijk wel te verstaan, en niet tot dusverre. De Franschman herinnert zich met angst twee gezegden, welke historisch werden. Het eene is van Bismarck, die om den socialisten het gras voor de voeten weg te maaien, de Sociale Assuranties invoerde in Duitsland: ‘Dat is de grootste fout geweest van mijn leven’, zei hij tot Lohmann, zijn juridischen dokter: ‘Een beenbreuk bij een niet-verzekerden boer, geneest in vijf weken; bij een verzekerden Italiaan geneest hij nooit.’
Er leven in Frankrijk niet alleen duizenden Italianen, die allen geassureerd zullen zijn op kosten der Fransche ruif, even goed als de inboorlingen en op straffe van zware boete. Dat is het ergste niet. Maar de Franschman is geen pharizeeër die zich sterker en godvreezender acht, dan zijn Italiaanschen broeder den tollenaar. Hij oordeelt zich best capabel om ook een beenbreuk te krijgen, die nooit geneest. Hij is zoo loyaal, om het zijn regeering vooruit mee te deelen. Hij siddert en gnuift tegelijk bij de verleidingen, welke men hem bijna gratis onder den neus hangt, en waarnaar hij slechts hoeft te happen. Hij weet, dat hij de bekoring niet zal kunnen afwijzen. Hij weet zelfs, dat hij meewerkt tot de algemeene verarming.
Doch de wet heeft nog een andere schaduwzijde: zij is van Loucheur, die de gehaatste is van alle Fransche werkgevers en die in zijn eigen inrichtingen (hij exploiteert o.a. steengroeven) niets, maar dan ook absoluut niets doet, voor den welstand zijner ondergeschikten; als deze Loucheur bezeten raakt van den socialen geest en op andermans kosten kan organiseeren, dan slaat zijn fantasie op hol. Hij raffelt ontwerpen af, die de paradoxaalste blunders bevatten; het parlement slikt alles: op commando, of uit onwetendheid, en zijn ontwerpen spotten met alle zuinigheid, met alle rationeel beheer van het geld. Zijn fameuze woning-wet heeft reeds tot gevolg gehad, dat zij den geheelen woningbouw stopzette, eensdeels, omdat zij het particulier initiatief opzettelijk verlamt, anderdeels, omdat de paperassen van den staat en de beperktheid der credieten een gezonde activiteit in den weg staan. Terwijl wij dus te Parijs en in heel Frankrijk nog steeds de overbodige ellenden kennen van den woning-nood, bouwt Loucheur in alle hoeken van het territorium buildings voor zijn Sociale Assuranties, koopt of huurt gebouwen tegen fancy-prijzen in alle steden der republiek. Hij schiep een gouden tijd voor parasieten en schuimloopers van allerlei soort. Hij bestelt voor achthonderd duizend dollars Amerikaansche rekenmachines. Hij oordeelt honderd twintig duizend fonkelnieuwe ambtenaren noodig. Hij honoreert dit personeel, dat een factor van den allereersten rang belooft te worden voor de verkiezingen, met hoogere traktementen, dan in alle andere takken der Fransche staatsbedrijven gebruikelijk zijn. In één woord: zoo vrekkig, zoo on-menschelijk vrekkig, als hij is in zijn particuliere industrieën, zoo verkwistend springt hij om met de penningen der Fransche staatsburgers.
Geen enkel voorbeeld kan dit scherper toelichten, dan het voorstel, dat het Consortium der Textiel-nijverheid gericht heeft tot dezen ongebreidelden heer Loucheur. Terwijl volgens de Wet-Loucheur patroon en arbeider ieder 5 pCt. der loonen storten voor de financiering der Sociale Assuranties, proponeert het genoemde Consortium, dat honderdduizend werklieden groepeert, om alle kosten en alle verplichtingen, welke de nieuwe wet meebrengt, voor eigen rekening te nemen, zonder enige heffing te doen op de salarissen der arbeiders en alle uitgaven te laten ten laste van de patroons.
Het Consortium heeft verlof gevraagd, het experiment gedurende drie jaren te mogen proberen, na welke de wet en de verkregen resultaten opnieuw onderzocht zullen worden.
Zóó groot is de vrees der industrieelen voor de Sociale Assuranties.
Maar zóó groot is de verblinding, de hoogmoed, de koppigheid van den toomeloozen en verderfelijken heer Loucheur, dat hij het aanbod der textiel-patroons (dat de schatkist een kolossale reeks millioenen zou besparen) geweigerd heeft, onder voorwendsel, dat ‘een dergelijk voorstel hem niet in de bedoeling schijnt te liggen van den wetgever.’
Het is bij zulke extravagante dwaasheden niet zoo bijzonder mal, om het vermoeden te opperen dat een Loucher in commissie handelt voor Berlijn en Moskou. Het is in ieder geval zeer waarschijnlijk, dat de Sociale Assuranties, wanneer ze op het laatste moment niet verhinderd worden (dergelijke coups de théâtre hooren bij Frankrijk) een aanzienlijken stap nader zullen brengen tot de ontknooping van het drama, dat wij met een machinale regelmaat sinds verschillende jaren zien afwikkelen. Maar als ik ook wat voorspellen mag: het zal niet eindigen gelijk Loucheur, of gelijk men te Berlijn en Moskou waant. Zij onderschatten de arbeiders. Op de Fransche patroons echter hebben zij een totaal verkeerden kijk. Het zijn geen edelen, die de vlucht nemen, of met gratie en in hun mooiste costuum, de guillotine beklimmen...
Duidelijker en vollediger mag een orakel niet zijn.
[verschenen: 15 februari 1930]
Aant.:
Und neun ist eins (Goethe, Faust, 1. Teil, Vers 2540ff)