De rechte man
Parijs, 7 Januari [1930]
Goed nieuws voor het begin van een jaar; nieuws, dat de toekomst lichter maakt aan alle horizonten; nieuws, waarbij men zeggen mag met een kalm hart: ziezoo, er kan gebeuren wat wil; nieuws, dat de voornaamste bron van onrust, onzekerheid, aarzeling, vrees, voor geruimen tijd toedekt; nieuws, dat elk probleem een geruster oplossing waarborgt: Weygand, de rechterhand, het alter ego, de schaduw van Foch, zijn exécuteur-testamentair reeds bij het leven van den Maarschalk, ‘zijn zoon’, zooals Foch zei, Maxime Weygand is benoemd tot chef van den grooten generalen staf, wat gelijk staat met opperbevelhebber der Fransche legers. Loopt het mis, komt het tot een treffen in een of anderen hoek, Weygand zal commandeeren. Hij heeft denzelfden rang, dien Joffre kreeg in 1914.
De Fransche generaals besturen niet de politiek van hun land. De wapenstilstand en alle onvoorzichtigheden, inconsequenties, ondoelmatigheden, welke den wapenstilstand volgden, zijn er, om deze opinie te staven met het centenaarsgewicht der feiten. Een Foch zou de betaling der oorlogsschuld niet uitgesteld hebben tot Sintjuttemis, als de kalveren op het ijs dansen. Een Foch zou de Ruhr niet bezet hebben, gelijk Poincaré haar liet bezetten. Een Foch had de Rijnlandsche autonomisten van Pirmasens niet levend laten verbranden met petroleum en benzine in de opengesneden buiken (Historisch). Een Foch had niet gepermitteerd, dat een handjevol bolsjewisten zich meester maakte van Rusland, tot schande van alle Europeesche staatslieden en tot ons voortdurend gevaar. Een Foch had niet onbekwame, wreedaardige avonturiers en verbrassende doorbrengers gesubsidieerd met munitie en met geld, om de bende van Lenin te kortwieken, gelijk de Engelsche en Fransche politici deden.
Voor de Fransche politici bestond echter een Foch pas, nadat alles verknoeid was, en wanneer alles in het honderd lag, mocht hij de zaak in het reine brengen, om hun gelegenheid te geven tot nieuwe stommiteiten. Toen de roode legers onder Warschau stonden, riep men Foch en Foch stuurde Weygand. Toen Syrië in vlam stond, riep men Foch en Foch stuurde nogmaals Weygand. Maar men riep hem niet van te voren. Men luisterde niet, als hij waarschuwde. Een Foch en een Weygand hebben geen opinie, geen stem, geen invloed, geen macht, geen ziertje macht, zoolang niet alles schots en scheef gaat, zoolang men niet van aangezicht tot aangezicht staat tegenover het onheil.
Dit heeft onberekenbare nadeelen, en de duizenden, die onnoodig gingen sneuvelen in Syrië, in Marokko, in het Poolsche leger, kunnen daarvan getuigen. Doch het vergunt ons ook, om over een Franschen generaal te spreken met volmaakte objectiviteit. Wij kunnen Weygand prijzen, want wij hebben niets van hem te duchten. Niet hij zal de vredesduiven den nek omdraaien. Hij zit zelf gekooid in zijn functies. Hij vervult zijn plicht als een brandweerman, die geduldig wacht, tot er een brand komt. Vraagt men ooit het advies van de brandweer? Laat anderen met vuur spelen. Hij is er om te blusschen. En de vergelijking gaat niet eens op: nooit zal een Weygand uit de kazernes rukken voor een loos alarm. Er zijn minstens vierhonderd parlementsleden, die loeren op elk zijner woorden, elk zijner gebaren, elk zijner geschriften, en die voor ieder zijner daden een interpellatie klaar hebben. Wanneer een Fransch generaal in het algemeen beschouwd wordt als een paardenmiddel, waarvan men walgt, doch dat men gebruikt in den hoogsten nood, Weygand staat bij de meerderheid der politici in een nog kwaderen reuk, dan velen zijner gegalonneerde collega's, daar hij hetzelfde onvergeeflijk gebrek heeft als Foch: omdat hij naar de kerk gaat, parce qu'il va à la messe! Wat het pacifisme betreft zijn we dus geheel gedekt: buiten zijn beroep zal Weygand over geen enkele autoriteit beschikken. Het zal aan hem niet liggen, wanneer hij ooit mobiliseeren moet.
Wij gaan bij deze overwegingen van het idee uit, dat Weygand een sabelrinkelaar zou kunnen zijn en een bemoeial. Niets echter valt meer bezijden de plank dan deze veronderstelling. In zijn uiterlijke verschijning is de nieuwe opperbevelhebber een klein, tenger mannetje met spleetoogen en vooruitspringende jukbeenderen, die zijn wezen iets Tartaarsch geven, of wat men Tartaarsch noemt. Hij is dus precies het tegenovergestelde van een mooien militair. Hij voegt niet bij een parade van wapperende vaandels, of bij een groep van schitterende stafofficieren. Hij past niet op straat en niet in het veld. Zijn décor is een kaal bureau met enkele kaarten aan den wand, omdat kaarten niet duur zijn, een tafel van vurenhout en een paar ongemakkelijke stoelen.
Om zich te concentreeren, om al wat zij aan energie en gloed bezitten te vergaderen, op te hoopen, ermee te woekeren, vonden merkwaardige mannen nog geen beter isoleeringsmiddel dan naakte wanden en een primitief meubilair. Naar het innerlijk is Weygand dus een asceet, en een asceet met een intelligentie, welke ver reikt boven het gemiddelde, met een onbegrensde werkkracht. Zijn spleetoogen zenden een fanatischen en dwingenden glans uit, welke absoluut niet Tartaarsch is, maar die een zuiver-Westersche bezieling verraden, afkomstig van een zuiver-Westersch ideaal. Het doel dier bezieling, den aard van dat ideaal, heeft Weygand nooit nader aangeduid en zijn moeilijk te raden. Is het zijn vaderland, dat deze ingetoomde passie voedt, is het de civilisatie, is het de drang naar louter menschelijke perfectie, is het de ziel in Christelijken, is het de plicht in Kantiaanschen zin, die dezen haard aanvonkt?
Wij weten er niets van. Weygand is de geslotenste, de bescheidenste der menschen. Hij zal geen syllabe loslaten, tenzij men hem nadrukkelijk uitnoodigt. Hij heeft nooit geschermd met groote woorden. Zijn boek over Turrenne, zijn herdenking van Foch, bevatten niets dan nuchtere zakelijkheden. Maar zijn geschriften zenden stralen uit van dezelfde gevangen vlam als zijne oogen; de vlam van iemand, die in het binnenste der dingen vertoeft en door een ononderbroken contact met de diepste substantie, een kracht verwierf, welke uitslaat als radium.
Niet immer evenwel was Weygand zoo. Met zijn kokend, impulsief temperament, dank zij de paarden, het bridge en de charmante verleidingen der jeugd, zakte de jonge officier bij zijn examens voor het staf-brevet. Op zijn manier was deze Paulus een Saulus. Het bleef onbekend, wat hem tot ommekeer dreef, maar de koerswending was zóó radicaal, als slechts voorkomt bij superieure naturen. In één sprong nam hij alle hindernissen tegelijk. Na zijn dagen onbekommerd verspild te hebben, ging hij zich dresseeren, zooals men een wild dier dresseert met de gespannen oplettendheid van elke seconde. Beurt om beurt beteugelde hij zijn hersens, zijn zenuwen, zijn lichaam, zijn ik en de wenschen van zijn ik. Met een training, welke slechts haar weerga vindt in de legende, verwierf hij zich die onverstoorbaarheid in de kritiekste situaties, dat absolute meesterschap over zijn aandoeningen, die helderheid van blik, die klaarheid van denken, die juistheid van conceptie, dat snelle onderscheidingsvermogen, dien eenvoud, die zelfverloochening, die modestie, welke Foch het eerst begrepen en gewaardeerd heeft. Met dezelfde wilskracht dresseerde hij zijn lichaam en gaf het de elastische soepelheid, de gespierdheid, welke hem op het oogenblik vijf en dertig doen lijken, terwijl hij twee en zestig is.
Toen het hoofdkwartier in 1914 aan Foch het bevel gaf over het negende leger en hem met de troepen een staf toewees, onder wie zich Weygand bevond, kenden Foch en Weygand elkaar nauwelijks van hooren zeggen.
Met het liberalisme en den breeden kijk welke Foch kenmerkten, zette de commandant den gezakten officier aan het werk naast de anderen en wachtte de resultaten. Foch had de reputatie van drommels lastig en veeleischend te zijn, hij formuleerde daarenboven zijn orders in sibyllijnsche termen en vergde van zijn medewerkers een oogenblikkelijk begrip. Maar Weygand, die uit louter ascese van zijn persoonlijkheid had geabdiqueerd, zooals een koning afstand doet van zijn kroon, bevond zich reeds in een stadium van totale abnegatie, en hij ontcijferde Foch als ware hij zijn tolk.
Wanneer Foch gromde: ‘het is voldoende, dat ik mijzelf begrijp’, begon de taak van Weygand. Beide mannen waren bestemd om elkaar te ontmoeten en aan te vullen, want beiden waren in hoogen graad kunstmatig gevormde karakters. Zij werden onafscheidelijk als tweelingen. Alle correspondentie van Foch met zijn staf en met de geallieerde staven, ging via Weygand. Bij beraadslagingen, waar Foch onverstaanbaar brabbelde in krijgsmanstaal, schoot Weygand als zijn exegeet te hulp met de stereotype woorden: ‘Mijnheer de Maarschalk wil zeggen...’ of ‘Mijnheer de Maarschalk bedoelt...’
Er werd geen beslissing genomen, geen order gegeven, waarin Weygand niet zijn deel had als redacteur. Vijftien jaren (van 1914 tot 1929) geleefd te hebben in de diepste intimiteit met den strateeg, die den wereldoorlog won, is een ongeëvenaarde school. Hem vijftien jaren te interpreteeren, gelijk een uitvoerder een muziekstuk interpreteert, en hem te interpreteeren tot de finale der overwinning, vertegenwoordigt een onvergelijkelijk antecedent, dat elk vertrouwen wettigt.
Nooit heeft men méér gepraat over oorlog, dan sinds men elke maand conferenties belegt over zijn liquidatie, over den vrede, over de ontwapening, over de verbroedering. Achter elke groene tafel dreigt hij als het spook in Macbeth. Hij grijnst door elk pact, want elk pact bevat een satanisch achterdeurtje, waarlangs hij ontsnappen kan.
Men heeft nauwelijks de hoop, het monster geketend te hebben, men heeft geenszins het geloof. Indien men het geloof had, zou men op de diverse congressen elkaars kleine voor- en nadeelen niet met het maatje en met den druppelteller afwegen. Ieder is benauwd op het fatale moment klop te krijgen en ieder is bang op het fatale moment niet in de beste conditie van leer te kunnen trekken.
Eischt Italië niet een aan elke continentale mogendheid gelijkwaardige vloot, om de over het gansche aardrijk verspreide Italianen in geval van mobilisatie veilig te kunnen repatrieeren? Eischt Frankrijk niet vrijen toegang tot het menschen-reservoir zijner koloniën? Eischt Japan niet 70 pCt.? Eischt Amerika niet 100 pCt.? Eischt Engeland niet de gelijkwaardigheid met alle verzamelde vloten van het vasteland?
Kwasi eischt ieder voor zich. In de werkelijkheid, welke achter de sluwste dissimulaties niet geheel verscholen kan blijven, eischt ieder tegen den ander, tegen de eventualiteit, welke als het damocles-zwaard boven aller hoofden hangt. En iederen dag bespeurt men duidelijker, dat het machtelooze, of het huichelachtige menschdom, ondanks jarenlange deliberaties en jarenlange ceremoniën, niet de geringste effectieve garantie tot stand bracht tegen den geesel, tegen de plaag.
Een oorlog nochtans is niet het ergste wat een volk kan overkomen. Een onvoorbereide, een rampzalig verloren oorlog is veel erger. En de vier jaren van tragische spanning gedachtig, wensch ik Frankrijk en ons geluk, dat dit gevaar door de benoeming van Weygand is afgewend. Weygand, wiens familie, uit Staatsburg afkomstig, Holland passeerde, alvorens zich weer neer te laten in Frankrijk, Weygand is, behalve een eminent strateeg, een organisator en een administrateur van den allereersten rang, die voor een Von Seeckt en een Groener niet behoeft onder te doen, die het tegen geen enkelen mededinger aflegt. In de pacifistische politiek vergeet men te dikwijls, dat de gelegenheid den dief maakt, en wij hebben tientallen malen geobserveerd, dat Frankrijk hard bezig was die gelegenheid te scheppen. Met Weygand eindigt deze funeste aera. Hij zal van het Fransche leger maken, wat het zijn moet: een onoverkomelijk bolwerk.
Een bolwerk, waarbij men zich driemaal bedenken zal, voordat men wagen durft het te rammeien. En dit is niet het geringste profijt van Weygand's benoeming: Met Weygand als chef der weermacht, kan Frankrijk de politiek voeren, welke het verkiest. De staatslieden zullen hun pacifistische diplomatie voortzetten en dit is des te beter. Met Weygand als opperbevelhebber kan men over zes maanden zelfs den Rijn ontruimen. Wie hem overtrekt, zal het niet meer straffeloos ondernemen en niet tot zijn heil.
[verschenen: 13 februari 1930]