Het punt van uitgang
Parijs, 3 Januari 1930
Na een ballingschap van negen-en-twintig maanden is Léon Daudet den tweeden dag van 't nieuwe jaar teruggekeerd in zijn dierbaar Parijs. Als deze stad op buitenlanders reeds een onweerstaanbare attractie uitoefent, bedenk dan hoe iemand haar missen moet die er geboren werd, die er zijn jeugd doorbracht, die rijpte in haar zeer bijzondere atmosfeer, wiens gemoed zich vervlocht met haar geur, haar kleur, haar rhythme, wiens herinnering vanaf het eerste ontwaken samenvloeide met haar beeld, met haar bekoring, subtieler en krachtiger naarmate de leeftijd toeneemt. Bedenk dan hoe zwaar de afwezigheid wegen moet voor iemand die in exil gedreven wordt door een daad van onrecht, van het openlijkste, schreeuwendste, hoonendste en wondendste onrecht dat op een sterveling kan neervallen.
Want Léon Daudet, die de zoon is van een der beroemdste romanschrijvers (van Alphonse Daudet die Tartarin schreef, Numa Roumestan, de Nabab, de Arlésienne, Sapho, etc.), die door het huwelijk in de familie trad van Victor Hugo, die zelf een reeks talentvolle romans schreef, die een buitengewoon scherpzinnig criticus is, die aan het hoofd staat eener politieke partij, die Kamerlid was van Parijs, die met beslissende documenten bijdroeg tot de bevrijdende en reddende actie van Clemenceau in het zwartste jaar van den oorlog, die lid is der Académie Goncourt, die journalist is, die over een krant beschikt, Léon Daudet werd uit zijn land gejaagd omdat hij een taxichauffeur had aangerand in zijn eer en goeden naam.
Zoo mooi het lijkt, dat in een republiek de reputatie van een obscuur burger beschermd wordt tegen een machtig persoon, die behalve het vitriool en de gal van zijn pamflettistisch organisme, met gemak een twintig duizend wandelstokken kan mobiliseeren zijner ‘camelots du roi’, zoo onthutsend bleek de democratische zorgzaamheid voor de faam van een simpel citoyen in het licht der feiten. Onze lezers kennen de gebeurtenissen: Philippe, het veertienjarig zoontje van Léon Daudet, was met doorboorde slapen gevonden in de taxi van zekeren Bajot en sterft in een hospitaal zonder tot kennis te zijn gekomen. In zijn eerste verbijstering denkt de vader aan zelfmoord. Maar door het onderzoek van de taxi, van de kwetsuur, van de revolver, door de reconstitutie der laatste dagen welke Philippe doorbracht na zijn vertrek uit het ouderlijk huis, door een hartverscheurend briefje dat de moeder ontving door tusschenkomst van anarchisten, door talrijke uiterst verdachte omstandigheden van het overlijden, drong zich bij Léon Daudet spoedig het vermoeden op, dat zijn zoontje in een hinderlaag gelokt was en koelbloedig vermoord werd door politieke tegenstanders, die de misdaad gegrimeerd hadden als zelfmoord, en die, om den vader dubbel te treffen in zijn affectie en in zijn maatschappelijke positie, den jongen Philippe voorstelden als een renegaat, als een anarchist, als een wanhopige, als een gevaarlijk sujet, in wiens brein plannen broeiden om zijn eigen vader van het leven te berooven. Elke inlichting welke Daudet bereikte, versterkte hem in de hypothese dat Philippe het slachtoffer geweest kon zijn eener abominabele machinatie, en wat ieder vader gedaan zou hebben was voor den leider der royalisten, voor den kunstenaar, voor den journalist een meervoudige plicht: de gedachtenis van zijn kind te zuiveren en zijn dood te wreken. Van beschuldigde (men verweet hem zelfs dat hij zijn kind mishandelde) werd hij beschuldiger.
Onder de personen echter die hij met een onvermoeibare hardnekkigheid lange jaren heeft aangeklaagd (Philippe's dood dateert van November 1923) en nog regelmatig aanklaagt, bevonden zich niet alleen de hoogste ambtenaren der Parijsche politie, doch het toeval wilde dat een hunner door zijn vrouw verwant was aan Raymond Poincaré, ex-president der Republiek, die vóór, tijdens en na den oorlog Frankrijk geïncarneerd had (het idee Frankrijk waarvoor meer dan anderhalf millioen sneuvelden) en die zoowel in het binnen- als in het buitenland voortging Frankrijk te incarneeren. Wie zich een nauwkeurig begrip vormt van de verplichtingen welke de honorabiliteit van een land en van een staat meesleept, begreep onmiddellijk dat de waarheid omtrent deze duistere en jammerlijke zaak nooit zou doorbreken, zoodra Daudet repte over Poincaré's zwager; dat de verfoeilijke misdaad, zoo er van misdaad gesproken mag worden, geclassificeerd zou moeten worden onder de verschrikkelijke staatsgeheimen, waaraan de meeste landen en alle bestuursvormen rijk zijn. Daudet mocht razen zooveel hij wilde, niemand verroerde.
Men rekende op de slijtage van zijn temperament (Daudet is al over de zestig), op de uitputting van zijn toorn, op de verveling en de eentonigheid waarin de steeds gerecapituleerde beschuldigingen op den duur moesten verzanden. En dit leek het beste, zoo niet het enige wat men van hoogerhand doen kon: de eer van den slaat liet zelfs de gedachte aan een instructie, aan een proces niet toe.
Doch de eerste die genoeg kreeg van de koppige, striemende, en, het moet erkend worden, troubleerende aantijgingen was niet Léon Daudet, het was de overheid. Na zich maanden geborgen te hebben achter het argument ‘dat men een van smart verdwaasden vader zijne excessen niet euvel kon duiden’, verloor zij het geduld en besloot tot een actie waarvan zij waarschijnlijk gunstige resultaten verwachtte, maar welke een misstap bleek, zooals er slechts begaan worden door gouvernementen die de kluts een oogenblik kwijt raakten.
Zich zelf niet willende of niet durvende bloot geven, zelfs niet in de persoon van een inspecteur of een commissaris van politie uit den gecompromitteerden troep, die dagelijks door Daudet beklad werd met het giftigste venijn, delegeerde zij den nederigsten der bij de affaire betrokken medewerkers, den chauffeur Bajot. Daudet had in zijn krant beweerd dat Bajot minstens vier maal in zijn getuigen-verklaringen veranderd had, en dat zijn getuigenis bij gevolg niet de minste waarde bezat. Hij beweerde het niet alleen, hij bewees het. Volgens zijn gewoonte kruidde hij zijn zeggen met verschillende lieflijkheden en deducties welke Bajot onmogelijk kon opvatten als complimenten.
Voor de wet bestond er Pers-delict. Of Bajot gemanoeuvreerd werd door de politie is niet zeker, maar in ieder geval liet men hem zijn gang gaan, en hoewel Pers-vervolgingen bijzonder zeldzaam zijn in Frankrijk kwam Daudet voor den rechter onder beschuldiging van laster. Als het proces, dat de partijdigste vijanden van den royalist tot nadenken bracht en een geweldige opschudding verwekte, een kapitale fout was, de uitspraak verergerde nog het kwaad. Voor een vergrijp dat men onder normale omstandigheden zeer zelden straft met hoogstens vijftig francs boete, werd Daudet veroordeeld tot een schadevergoeding van vijf en twintig duizend francs en vijf maanden hechtenis, terwijl cassatie van het vonnis in alle instanties geweigerd werd. Daudet gaf hiervan den volgenden uitleg: men wil mij in handen hebben om mij kalm te mollen.
Toen hij zich dus na een belegering van twee duizend agenten, voorzien van gasbommen, brandspuiten en vuurwapenen op een laatste sommatie overgaf om bloedvergieten te voorkomen, en in de gevangenis werd opgesloten met het meubel zijner natuurlijkste behoeften het gansche etmaal naast zich in de enge cel, was de eerste gedachte der ‘camelots du roi’ om hem te bevrijden. Op een Zaterdagmiddag drongen zij met dit doel het ministerie van Binnenlandsche Zaken binnen, deelden den gevangenis-directeur telefonisch mee dat aan Daudet en aan een paar communisten gratie verleend was, en gaven order om hem op staanden voet in vrijheid te stellen. De directeur, in de verste verte niet verdacht op een mystificatie, waarover den volgenden morgen Parijs zou schaterlachen, en blij dat hij zijn logé kwijt was, zette hem met beleefdheid maar met een overdreven haast aan de deur. Van dien stond af werd Daudet onvindbaar tot men vernam dat hij door zijn vrienden over de grens geloodst was en verblijf had gekozen te Brussel.
De onthullingen van het proces en het schandaal der uitspraak verwarden menige conscientie. Wanneer men zich bij het uiteinde van Philippe ontsteld afvroeg of men hier niet stond voor een der afschuwelijkste politieke moorden welke ooit geboekstaafd werd, de absolute zekerheid ontbrak, en zal wellicht altijd ontbreken, daar de getuigen dezelfde zijn als de beschuldigden en ten overvloede de middelen bezitten om alle sporen uit te wisschen. Maar de straf, opgelegd aan ‘den van smart verdwaasden vader’, de straf uitgesproken over den patriot, over den kunstenaar, over den zoon eens vermaarden kunstenaars, over den journalist, over den politicus, uitgesproken in naam van een gekrenkten chauffeur, was in haar brutale overdrijving zoo criant, zoo schreeuwend van wreedheid, zoo flagrant onbillijk indien al niet strikt onrechtvaardig, dat er weinig Fransen overbleven, dikhuidig genoeg om hun regeering niet te désavoueeren, die rechters, getuigen en jury onloochenbaar beïnvloed had.
Niet lang vertoefde Daudet in Brussel, gescheiden van zijn meer dan tachtigjarige moeder, gescheiden van zijn vrienden en van Parijs, of van verschillende kanten werd een beweging op touw gezet om het gouvernement over te halen den voortvluchtige de gratie te verleenen, welke men zoo kleingeestig en zoo onhandig was geweest om Daudet bij zijn ontspanning te weigeren.
Men kan den haat meten, waarmee de regeering Daudet achtervolgt, wanneer men overweegt dat ruim twee jaar noodig waren om de begenadiging van den gemartelden vader tot een bevredigend einde te leiden. De Vereeniging van Letterkundigen, die zes duizend leden telt, onder wie alle schrijvers van internationale beroemdheid, richtte een verzoekschrift tot den president der Republiek. Geen antwoord. Zij herhaalden hun request. Geen antwoord. Het gouvernement dat zwicht voor de geringste arbeidersdemonstratie, behandelde als kwajongens de intellectueele élite der natie, welker moreel crediet zich uitstrekt over de vijf werelddelen. Een geïsoleerde groep van eminente schrijvers adresseerde aan hare regeering een roerende suppliek. Geen antwoord. Twintig invloedrijke personen zonder ander mandaat dan hun conscientie en hun invloed richtten tot de ministers placetten van dezelfde strekking. Geen antwoord. In alle deelen des lands circuleerden adressen van journalisten, van geleerden, van advocaten. Geen antwoord. Langer dan twee jaren bood het gouvernement weerstand aan den onomwonden wensch der natie, die géén andere drijfveer had dan hare eer en haar geweten. Met angst vraagt men zich af, als zooiets Daudet kan gebeuren, die een universeele beroemheid geniet, aan welke willekeur de kleine man is overgeleverd.
Poincaré moest invalide worden, Briand moest vallen, Tardieu moest klimmen tot de waardigheid van minister-president, de politie moest zich op de zichtbaarste wijze in de vingers snijden met de Affaire Almazoff (de stakker wordt nog steeds verhoord en is nog steeds niet schuldig bevonden), die affaire-Almazoff moest de herinnering aan den dood van Philippe verlevendigen en den stroom der gratie-verzoeken nog doen versnellen, alvorens vier Kamerleden, Herriot, Daladier, Marin en Mandel, zich met een interventie waagden bij het gouvernement. Zooals gebruikelijk is bedankt men de lieden 't hardst wegens daden welke voor de hand liggen, wegens gebaren welke niemand nalaat wien nog een greintje fatsoen rest. Wij nemen dus onzen hoed af voor een edelmoedigheid die zoo weinig chic was bij Herriot en Daladier dat zij naast Daudet de gratie eischten van twaalf communisten. Maar als wij salueeren, wij peilen meteen de ijdelheid van alle humanitaire leuzen, den afgrond van tyrannieke willekeur aan de eene, van schaapachtige gedweeheid aan de andere zijde.
Parijs heeft Daudet met een groote volksmenigte en met vibreerende vivats verwelkomd aan de Gare du Nord. Dezelfde chauffeur die hem reed bij zijn ontsnapping, reed hem gisteren naar het doel van zijn eerste bezoek: het graf van zijn kind op de Père Lachaise. Want als de Republiek, die gratie verleent aan Léon Daudet, en den slechten smaak heeft een geste, welke nog een aasje noblesse had kunnen toonen, te doen betalen met de gratie van twaalf bolsjewisten, als de Republiek onmogelijk anders kon handelen, omdat zij een conflict met de besten harer onderdanen zag naderen, een verzoening is ondenkbaar. Het gevolg, of een der gevolgen werd geannuleerd, maar de tragische oorzaak blijft. De oude Léon, le vieux Léon, zooals hij zich gaarne noemt, is nog even strijdlustig, even onverzwakt en bezield met dezelfde wraaklust. De trein welke hem naar Parijs terugbracht kruiste den trein welke de Franse ministers naar Den Haag vervoerde, en zij die zijn krant lezen, kregen bij hun ontbijt een ‘verklaring’, waaruit het volgende geciteerd is:
‘Ik heb het gouvernement der Republiek niet te bedanken voor het ophouden eener scandaleuse ongerechtigheid en de onderbreking eener ballingschap van negen-en-twintig maanden.
Mijn besluit om de kastijding te bewerkstelligen der politie-beambten die mijn zoon vermoordden, om de kruiperige en trouwelooze magistraten te brandmerken wegens hun infaam vonnis, blijft onwrikbaar.
Mijn wil, om den regeeringsvorm te vernietigen die Frankrijk verlaagt, ruïneert en doodt, blijft onvoorwaardelijk.
Ik bedank allen die tussenbeide kwamen om een einde te maken aan een schande van zoo langen duur.
Wat Barthou en Poincaré betreft, wij zullen elkaar wel vinden.’
Er is dus niets veranderd in de gevoelens der tegenstanders; de Republiek verloor de eerste partij en de kamp wordt voortgezet.
verschijningsdatum: 11 februari 1930