Trafalgar II
Parijs, 27 December 1929
De Vloot-conferentie, van een Fransch standpunt beschouwd, laat zich niet slecht aanzien. Vier ministers, Aristide Briand voor Buitenlandsche Zaken, Georges Leygues van Marine, François Piétri van Koloniën, onder leiding en toezicht van hun president André Tardieu, hebben de behoefte gevoeld om het Kanaal over te steken en vormen met Monsieur de Fleuriau, den Londenschen gezant, de delegatie der gevolmachtigden. Zij worden vergezeld door René Massigli, chef der Fransche diensten aan den Volkenbond, en Henry Moysset, leeraar aan de Hoogeschool voor oorlog ter zee, die tevens directeur is van Tardieu's kabinet.
Deze vier ministers en hun twee adjunct-gedelegeerden weten, dat zij in het paleis van Sint-James opgewacht worden met de onverholen bedoeling om hun onder de vredelievendste en amicaalste bewoordingen een kool te stoven, welke zij niet zonder reden uniek mogen achten in de geschiedenis. Zij worden verzocht om zich definitief te declasseeren en te disqualificeeren op de oude en nieuwe wereldzeeën. Men noodigt hen speciaal uit om het wapen dat hen gevreesd maakt en hun nog een betrekkelijke onafhankelijkheid verleent, de duikboot, voor eens en voor altijd aan den dijk te zetten. Zij hebben sinds Trafalgar geen enkele nederlaag geleden op de oceanen en men wil hen behandelen als overwonnenen, als uitgeschakelden, als een partij waarmee de admiraliteit der inviteerende mogendheden geen rekening meer houdt. Men heeft nog niet gevochten en stelt condities alsof het gevecht reeds beslist ware. De vesting is nog niet belegerd en men eischt reeds de sleutels.
‘Kom ze maar halen’, antwoordde een beroemd bevelhebber op een zoodanige vraag, en de Franschen zouden wonderbaarlijk zot moeten zijn, wanneer zij zich de mogelijkheid eener soortgelijke repliek niet reserveerden, te meer daar de Engelschen, bij krijgsbedrijven welke nog versch in het geheugen liggen, weinig neiging getoond hebben om ‘ze te gaan halen’ in Wilhelmshafen, behalve toen zij geen kwaad meer konden. Er zijn minstens twee ministers onder de delegatie die te voorzichtig en te beleefd zijn om zulke waarheden te zeggen, maar die ze intusschen met overtuiging denken. Als de afloop der conferentie Briand misschien koud laat, wijl zijn politiek en zijn buitenlandsche populariteit uitgaan van de leuze ‘eerst toegeven’, als Piétri wellicht neutraal is om dat hij min of meer bij toeval aan Koloniën zit, Tardieu en Leygues zijn persoonlijker betrokken bij de onderhandelingen.
De eerste is te zakelijk en te ambitieus om onder zijn gouvernement de déchéance te laten bezegelen van Frankrijk als zeemacht. De tweede is de eigenlijke schepper der Fransche vloot, welke de Engelsch-Amerikaansche voorstellen tot machteloosheid dreigen te veroordeelen.
Wat Von Seeckt deed voor het Duitsche leger deed Georges Leygues voor de Fransche marine, met dit verschil dat de organisator der Reichswehr tot de vaklieden behoort, terwijl Georges Leygues onder de amateurs gerangschikt moet worden. Maar het is geen toeval, dat de minister van Marine alle kabinets-wisselingen der laatste jaren overleefde en aan zijn post geankerd schijnt. Toen Frankrijk op de Conferentie van Washington (1921) met behulp van menige perfidie zijn vloot vernederd zag tot den derden rang, tot de ondergeschikte van Japan, tot de gelijke van Italië, stierf admiraal De Bon weinige weken later van chagrijn. Doch zijn opvolgers merkten, dat, wanneer de beruchte proportie 5.5 voor Engeland en Amerika, 3 voor Japan, 1.75 voor Frankrijk en Italië, krenkend bleek en vernietigend voor de capital-ships en vliegtuig-booten, het kader der bepalingen elastisch genoeg was voor een eervolle en nuttige activiteit. Zij stelden een programma op en kozen een vertrouwensman om het uit te voeren. Zij hadden den mannenmoed om geen zier te offeren aan de ijdelheden van het prestige. Niet van bovenaf reconstrueerden zij de Fransche vloot, doch van beneden-aan. Zij zetten geen enkelen mastodont van 35.000 ton op stapel, doch bouwden een massa klein en snelvarend grut. Met beperkte geldmiddelen en steeds ver beneden de toegewezen tonnen-maat blijvend concipieerden zij een defensieve zeemacht, die berekend was om de gevaarlijkste klappen uit te deelen.
De theorie der Fransche Admiraliteit is na de Conferentie van Washington altijd geweest: wij willen met genoegen ontwapenen en den globalen tonnen-inhoud inkrimpen naar de maat waarin de andere mogendheden haar zullen reduceeren, maar wij willen de vrije beschikking hebben over de aanwending dier tonnenmaat en haar verdeelen gelijk het ons goeddunkt. Wie capital-ships wenscht te bouwen ga zijn gang. Wie boven één kolos de voorkeur geeft aan tien kleine kruisers, torpedobooten, jagers en onderzeeërs, heeft niet meer of niet minder recht tot deze keuze dan degene die superdreadnoughts kiest. Men kan een natie niet verplichten om zich met veel risico en weinig profijt te ruïneeren aan zeekasteelen.
Indien men de logica niet geheel over boord gooit is tegen deze redeneering niets in te brengen. Zij was van oudsher de noodhulp en de toevlucht der kleine mogendheden wien het behalve aan financiën ook ontbreekt aan manschappen, arsenalen en bases. En zoolang het kleine mogendheden betrof opperde Engeland geen bezwaar tegen die onaanvechtbare theorie. Sinds echter Frankrijk haar toepast op zijn bijzondere schaal bespeurt de Brit serieuze inconveniënten voor zich zelf. Te constateeren dat de methode onraadzaam kon worden voor de hegemonie der Engelsche vloot en te concludeeren dat zij dus onaannemelijk was in se, gebeurde met een gansch werktuigelijke geleidelijkheid.
Doch als het een onwaardeerbaar voorrecht is voor een natie, wanneer zij haar gedachtenleven niet bindt aan redelijke wetten, en als deze eigenschap een groote vrijheid van handelen en een gerust geweten bezorgt, door een theorie onaannemelijk te verklaren helpt men ze niet uit de wereld. Het probleem te stellen stond evenwel gelijk met het op te lossen: Wijl de verhouding 5.5, 3 en 1.75 ondoeltreffend was gebleken, omdat men haar beperkt had tot de capital-ships en de landings-booten, behoefde men haar slechts uit te breiden tot alle categorieën van schepen om automatisch een normalen toestand te verkrijgen. Wat te Washington uit kortzichtigheid verzuimd werd, zal men trachten te Londen in te halen. En wanneer men de onderzeeërs niet geheel kan afschaffen, zal men pogen hen aan de banden te leggen van een coëfficiënt, evenals de rest der kleine belagers van den dreadnought waaraan sommige landen zich buiten rede en bovenmate gehecht toonen.
Gelijk ik zei koos de Fransche Admiraliteit Georges Leygues tot haar vertrouwensman. Zoo het woord geen ongunstigen klank had zou ik zeggen strooman om accuraat te zijn, want Georges Leygues weet evenveel van de uiterst gecompliceerde vraagstukken eener moderne oorlogsvloot als de eerste de beste varensgast. Niemand verheelt dit en niemand betreurt dit. Men acht het voldoende dat Leygues zijn ooren aandachtig open houdt voor de wenken van hen wier superieur hij is en volgzaam deze functie vervult. Hoe invloedrijk de Admiraliteit echter moge zijn op het departement der Rue Royale, hoe weinig de bureaux der oorlogsmarine in tegenstelling tot andere verpolitiekt raakten, het is onmogelijk een strooman te handhaven op een zeer begeerde plaats zonder de stilzwijgende instemming van het Parlement, zonder den steun der publieke opinie.
De Fransche oorlogsmarine, die, terloops opgemerkt, een zeer zorgvuldig geschift en zeer homogeen keurkorps vormt, even intelligent als dapper, slaagde niet alleen in het behoud harer technische autonomie, doch ook in onkreukbare bewaring van haar moreel crediet. Het minst van alle diensten is zij aangetast door het politieke virus en het meest van allen kan zij hare zaken behartigen met een objectieve deskundigheid. Zij is niet populair in den engen zin en zij heeft tijdens den oorlog weinig gelegenheid gevonden om zich populair te maken. Maar zij geniet een autoriteit en een blinde sympathie, welke nergens in Frankrijk haars gelijken vinden, want iedereen heeft de zekerheid dat zij met rechtschapenheid, met beleid en met een zeldzame gematigdheid bestuurd wordt.
Wat men niet meer aanschouwd had sinds de luidruchtige dagen eener overwinning of eener paniek: dat het parlement unaniem wordt als een in den pas marcheerend regiment, en in dit afzonderlijk geval unaniem wordt zonder geestdrift, zonder opwinding, zonder oratorische trucs, unaniem omdat het iets vanzelfsprekends betreft, dit woonden wij bij tijdens de debatten over het marine-budget waar de Londensche Conferentie werd aangeroerd. Het Parlement stond als één man achter Leygues, achter de Fransche Admiraliteit.
Het is niet gebruikelijk bij gedachtenwisselingen tusschen naties om de dingen openlijk bij hun waren naam te noemen, doch er bestaat geen enkel Fransch politicus meer, van onverschillig welke richting, die niet meent dat de Engelsche en Amerikaansche plannen op de schromelijkste wijze overdrijven. De naïeveteit, welke zekere grenzen overschrijdt, wordt onbeschaamdheid, en de premisse, dat een schrander volk als de Franschen onnoozel genoeg geacht wordt om de Engelsch-Amerikaansche naïeveteiten voor zoete koek te slikken, zich te laten beetnemen als kinderen, verergert nog het accent dier onbeschaamdheid. Uit naam van wie of van wat pretendeeren beide mogendheden of permitteeren zij zich om hare wetten op te leggen aan de Fransche Marine? Uit naam der ontwapening?
Een mooie ontwapening die het gevolg zal zijn van het Engelsch-Amerikaansch vergelijk! Als beide naties ontwapenen willen, om welke reden dan ook, waarom volgen zij niet den raad van den Engelschen admiraal Sir Herbert Richmond, die in een studie, gepubliceerd door de Times, suggereert om de tonnenmaat der groote eenheden te beperken tot 15.000 b.v. in plaats van tot 35.000? Het socialistisch gouvernement der Britten zou in deze lijn een prachtig arbeidsveld vinden voor bezuinigingen. Het zou bovendien de eenige solutie adopteeren welke rationeel en rondborstig is.
Voor ieder onpartijdig, nuchter toeschouwer is het evident dat de Fransche vloot er niet aan denken kan om de Engelsche of de Amerikaansche te attaqueeren. Dit ware waanzin, dit ware dolheid. Door welke impertinente bijbedoelingen kunnen dan de beide Angel-Saksische regeeringen gedreven worden om een natie, aan welker vloot elk initiatief nog voor lange jaren ontzegd is, geheel lam te leggen? Het een of het ander: Frankrijk kan niet aanvallen, maar Frankrijk kan zich verdedigen. Met welke sinistere oogmerken moet deze verdediging geannuleerd worden? En uit welken hoek der zeeën kan geattaqueerd worden tenzij door Engelschen en Amerikanen?
Er zijn geen sterker getuigen voor de consciëntie van een volk dan de cijfers. Frankrijk is het eenige land welks marine-budget in 1929 lager is dan in 1914. Terwijl Frankrijk in 1929 2.483.000.000 francs uitgeeft voor zijn vloot, geeft Engeland 6.127.000 000, Japan 2.777.000.000, en Amerika 9.463.000.000 francs uit. Van 1915 tot 1919 betaalde Frankrijk voor nieuwen aanbouw 4 milliard, Amerika 19. Sindsdien heeft Engeland aan nieuwe constructies 10 milliard gewijd, Amerika 17, Frankrijk slechts 4. Men behoeft met deze tabellen voor den geest geen patriot of chauvinist te zijn om zijn geduld te verliezen, wanneer men de twee wereld-kampioenen onophoudelijk hoort praten over de ontwapening van anderen. Een greintje drang tot oprechtheid is genoeg om daarbij uit zijn vel te springen.
Al is echter de Fransche delegatie van goed gehalte, al is hare positie moreel en juridisch stevig, het gevaar voor concessies door welke, na Frankrijk, alle kleine mogendheden getroffen zouden worden, blijft aanwezig. Italië dat slechts 34 onderzeeërs heeft tegen Frankrijk 79, Italië dat twee milliard francs zou moeten uittrekken om de Fransche vloot op dit terrein in te halen, Italië dat trouwens voor de onderzeeërs compensatie zoekt in buitengewone uitbreidingen zijner luchtmacht, Italië dat coûte que coûte pariteit wenscht met Frankrijk in de Middellandsche Zee, zoo niet pariteit van omhoog (wijl het de financieele middelen niet bezit) dan pariteit van omlaag, Italië heeft Frankrijk in den steek gelaten en zijn adhesie betuigd bij het Engelsch-Amerikaansche voorstel tot afschaffing der duikbooten. Japan ligt ver, heeft divergeerende belangen en is onzeker. De totale verantwoordelijkheid voor de mislukking der Conferentie zal onder alle omstandigheden neerkomen op Frankrijk en men herinnert zich nog uit 1921 tot welke felle en roekelooze Pers-campagnes een Engelsch-Amerikaansche desillusie aanleiding kan geven.
De pressie welke men op de Fransche delegatie zal uitoefenen belooft alles te overtreffen wat tot dusver vertoond werd. Zullen Tardieu en Leygues de kracht hebben om aan deze pressie weerstand te bieden?
De Franschen, die de uitnoodiging tot de conferentie niet durfden weigeren, staan voor een alternatief, dat niet van een bittere tragiek ontbloot is: door zich te verzetten laden zij den wrok op zich van twee machtige naties (om te zwijgen van Italië) en van de wereld-opinie welke onder haar invloed gekneed wordt; door toe te geven bereiden zij voor zich zelf, voor de elf millioenen vierkante kilometers hunner koloniën, voor de 30.000 kilometer te beschermen communicatie-wegen ter zee, een tweede Trafalgar, dat een onuitwischbare datum zou betekenen in de geschiedenis van hun land en in de geschiedenis der menschheid.
Maar wat het treurigst is: de eene oplossing noch de andere zal den haat en den nijd doen verminderen, waarvan de wereld nooit méér vervuld was, gelijk een Fransch filosoof en oriëntalist opmerkte, dan sedert een Volkenbond werd opgericht. Deden de naties niet honderdmaal beter door elkaar met rust te laten en ieder voor zich zijn eigen zaken te beredderen gelijk men dat wenscht en kan?
[verschenen: 3 februari 1930]