Tooneel van Vandaag
Parijs, 20 December 1929
Men mag tien tegen een wedden, dat het nieuwe stuk van Edouard Bourdet op minstens één plaats in Holland verboden zal worden evenals La Prisonnière. Met materiaal, dat tamelijk rot is en tamelijk onbetamelijk (ik wil niet doorgaan voor een puritein) bouwt hij een omgekeerd wereldje, dat geen ander doel schijnt te hebben, dan ons de milt te kittelen, gelijk onze brave voorvaderen zeiden, ons aan 't lachen te brengen. Het ergerlijkst zullen sommigen vinden, dat het hem lukt van 't begin tot het eind. Wat buitengewoon lamentabel of buitengewoon afkeurenswaardig is maakt hij buitengewoon ridicuul en verschaft aan hen, die belangstellen in pikante onderwerpen stof tot menig interessant debat.
Bij voorbeeld: is het geoorloofd, om te lachen met ontwijfelbaar immoreele situaties? Wat is gezonder, er mee te lachen, er om te huilen of zich erbij te verontwaardigen? Enzoovoort. Men zal het er over eens zijn, dat een schrijver, die liever een succes ziet dan een fiasco, geen twee manieren had, om het gegeven aan te pakken. Het komische, en alleen het komische, het gechargeerde, kon zijn personen redden voor de projectielen, welke men hen in geval van ontevredenheid naar het hoofd zou geworpen hebben. Van dit standpunt beschouwd, is Bourdet zelfs verbazend knap, want het is niet zoo gemakkelijk als men denkt, om de menschen te laten schateren over dingen die hen au fond dood ergeren. Wie dat klaarspeelt, staat met zijn eenen voet in de onsterfelijkheid waar hij weinig concurrenten aantreft.
In principe ben ik dus voor den humor. Zeden-romans en zeden-stukken blijven nu eenmaal onmisbaar, en of ze taai zijn of amusant, het ironische lot heeft gewild dat ze altijd voor onzedelijk gehouden worden. Als er geen andere weg bestaat dan te kiezen of te deelen, ben ik er sterk voor, om den minst onaangenamen te nemen.
De titel van het stuk luidt ‘Het zwakke geslacht’. Le sexe faible is echter niet het geslacht, waaraan wij het levenslicht danken en het beste deel onzer verpoozing. Het zwakke geslacht zijn wij, mannen, daar een derde nog niet aanwezig is. In het verre verleden, toen wij uit den nacht der barbaarschheid begonnen te ontwaken, schiepen wij den term, die ons een aantal verplichtingen oplegde, waaraan wij ons min of meer gebonden achtten. Sinds langen tijd beantwoordde hij niet meer aan de werkelijkheid, doch wij deden, wat in ons vermogen lag om hem niet te loochenen en niet te discrediteeren. Gelijk de dolende ridders, die in de middeleeuwen gevangen en gekwelde maagden bevrijdden, en die toenmaals de ‘ageerende minderheid’ vormden onder een brutaal menschdom, staan wij elk uur gereed om voor de belaagde vrouw op te trekken.
Waarom, als ik u bewijzen moet geven, willen de Amerikanen alle koopvaarders, wanneer men nog weer eens oorlog zal voeren, behandeld zien als hospitaalschepen? Opdat de vrouwen en kinderen geen honger zullen lijden. Wij, mannen, tellen niet mee. Dat wij een leege maag hebben en daarmee op den koop toe sneuvelen, heeft nog nimmer een gouvernement tot edelaardige gedachten verleid. En zeg niet, dat de Amerikanen huichelen, dat het hen alleen te doen is om rustig te trafikeeren. Al ware dat zoo, dit zou nog beter de toovermacht bewijzen van de uitdrukking ‘het zwakke geslacht’ dan de naakste waarheid. Voor het zwakke geslacht ten slotte zou Engeland de vrijheid der zeeën permitteeren. Ware dit niet het subliemste van al het sublieme, dat onder aanroeping der machtspreuk van le sexe faible verricht werd? Schijnt het u billijk, dat de zegswijze met hoon beladen geslingerd wordt naar de mannelijke sexe, die de onze is? Dat de vrouw tegenspartelt, wanneer wij over het zwakke geslacht praten, dat zij onze meest elementaire beleefdheden weigert, werd iets alledaagsch. Dat wij voortaan scheepsrampen, aardbevingen, branden, vijandelijke bestormingen moeten afwachten, om de nuttigheid en de bezwaren onder de oogen te brengen van een gebruik, dat wij gratis en ongedwongen invoerden, getuigt nog niet van decadentie. Maar dat een uitdrukking waaraan zooveel los en vast is, dat zij een geheele civilisatie kan resumeeren, in haar ongunstigste beteekenis wordt toegepast, en onder groote hilariteit, op de mannen zelfs, daar heb ik niet van terug. De Hollandsche tooneeldirecteuren, die op Le sexe faible willen aanvliegen, zullen voorzichtig doen, met eerst te onderzoeken, of de elementen tot succes, dus tot volledig begrijpen, in Holland reeds voorradig zijn.
In Parijs zijn ze 't, zonder te pleiten tegen Parijs. Met een handigheid, waarmee hij een maximum menschenkennis aantoont, liet de auteur de nationaliteit van het zwakke geslacht in 't midden. De Franschen kunnen denken, dat het over Noord- of Zuid-Amerikanen gaat. De inboorlingen van Massachusetts, van Brazilië, Argentinië of Peru mogen zich verbeelden, dat het Urugueezen, Boliviërs of Californiërs geldt. De personen van Le sexe faible logeeren allen in het Hôtel Ritz, op de Place Vendôme, een bij uitstek cosmopolitisch en luxueus centrum. Als een mand postduiven worden zij in het eerste bedrijf losgelaten.
Madame Leroy-Gomez komt juist terug van een seizoen in Pau. Madame Leroy- Gomez was voormaals een rijk jong meisje, dat door haar fortuin in staat gesteld werd, den mooien Gomez te trouwen. Heel haar kapitaal echter was belegd in mijnen van den Kaukasus en de oorlog heeft haar geruïneerd. Zij meende toen niet meer het recht te hebben, den mooien Gomez voor zich te reserveeren en scheidde om haar pracht-exemplaar over te doen aan een oude doch schatrijke Amerikaansche, die door haar fortuin waardiger was dan zij, om den superben Gomez te onderhouden. Wanneer de magnifieke Gomez sterft, bewaren Madame Leroy-Gomez en haar opvolgster Madame Lee-Gomez vol liefde zijn aandenken als een gemeenschappelijken cultus. Madame Leroy-Gomez heeft geen andere inkomsten, dan de subsidies, welke Madame Lee-Gomez haar tot belooning voor haar voormalige abdicatie en als hulde jegens den ongeëvenaarden Gomez uitkeert. Gij kunt u het humoristische en ietwat dubieuze gesprek voorstellen, dat beide verknochte dames voeren over het brandpunt harer vereering.
Madame Leroy-Gomez kreeg van haar onovertroffen afgod vier kinderen, drie jongens en een meisje. De jongens zijn splendide als de vader en steken dus geen hand uit, het meisje is minder mooi, werkt en verdient rijkelijk den kost aan 't hoofd van een modewinkel. Lily, die weinig kans heeft op een gefortuneerd huwelijk, is opgevoed gelijk in vroeger tijden de jongens opgevoed werden met het idee eener noodzakelijke broodwinning op den achtergrond. Zij gedraagt zich tegenover den man, als de vroegere jongens zich gedroegen tegenover het meisje; zij neemt hem als tijdverdrijf, als ontspanning. Wat zij boven alles ducht in haar verhouding tot de andere sexe is een collage, een band die haar zou engageeren. Zij heeft haar geld, om zich de genoegens te verschaffen, welke haar bevallen en voor den duur, die haar bevalt.
De zonen daarentegen van Madame Leroy-Gomez zijn door de moeder gestileerd zooals zij den schitterenden vader stileerde, zooals in de boeken en op het tooneel van een halve eeuw geleden het jonge meisje gestileerd werd. Van kindsbeen groeiden zij op met het idee, dat een goede partij het eenige doel en de eenige hulp is in het leven. Twee zijn gelukkig onder dak. Manuel, die gierig is, werd geloodst in de armen eener rijke Chiliaansche en heeft een gezin. Philippe, minder droogstoppelig van aard, werd toegewezen aan Cristina, een rijke en warmbloedige Argentijnsche. Er behoeft niemand meer aan de vrouw gebracht te worden dan de jongste, (gelijk de ouderwetsche moeders huwelijkt Madame Leroy-Gomez uit volgens den leeftijd), de charmante, verleidelijke Jimmy, die bestemd is voor een kapitaal-krachtige, autoritaire Amerikaansche, die Dorothy heet.
Om haar te veroveren sleten moeder en zoon dank zij de subsidies van Madame Lee-Gomez een paar maanden in Pau. Jimmy is bezig de verovering te bekronen in Parijs. Hij wordt geholpen door alle wijze moederlijke raadgevingen, welke in zulke omstandigheden eertijds bij meisjes dienstig waren, om ondoordachte stappen te voorkomen. Jimmy heeft bovendien zijn instinct tot bondgenoot. Wanneer de doortastende Dorothy hem een nacht op proef vraagt, is hij leep genoeg om te weigeren. Jimmy doet niets zonder contract. Jimmy wenscht boter bij de visch. De Amerikaansche daarentegen wil geen kat in den zak koopen. Om zijn affaire te bespoedigen, zal Jimmy een verliefdheidje op touw zetten met de jonge en aardige Nicole, een meisje zonder geld en dat dus werkt. Hij doet het des te liever, daar hij in zijn binnenste weinig lust voelt, om door Dorothy in slavernij gevoerd te worden naar hare Vereenigde Staten. Hij zal de naarstige Madame Leroy-Gomez heel wat zorgen baren, vooral wanneer hij, serieus verkikkerd op Nicole, uitroept ‘ik wil gaan werken’.
Dit is de hoofd-intrige. Zij wordt gesecondeerd door verschillende bij-intriges. De ménage van Manuel leeft in een betrekkelijk geluk en heeft geen geschiedenis. De ménage van Philippe evenwel, waar de man de rol speelt der maintenee van voorheen, ligt in duigen. Philippe heeft tot stelregel, dat wie betaald wordt, niet kan liefhebben en laat zich inpalmen door een Russin, die gelijk alle Russinnen, prinses of avonturierster kan zijn of allebei tezamen.
Cristina, dol op haar man, kan een dergelijke beleediging niet verkroppen en schaft zich een cherubijn aan om hare ledige uren te vullen. Deze cherubijn, Carlos, is het type van den hedendaagschen beroepsgigolo, gelijk men ze ontmoet in de cosmopolitische hotels. Het Hollandsch, geloof ik, heeft geen enkele adaequate uitdrukking voor dit woord, dat vroeger een hartediefje aanduidde dat in zijn tegenwoordigen zin weinig minder beteekent dan de mannelijke prostitué. Carlos heeft slechts één idee in zijn kop: zich te rangeeren, een loonend huwelijk te sluiten, vóór dat zijn bekoorlijkheden versleten zijn. Maar Carlos is een pechvogel, zelfs als hij, beu van zijn ambacht, werken wil. Hij valt geregeld in verkeerde handen en volgt, eerst met Cristina, later met Lily, het zooveelste doode spoor. Als Philippe bij zijn vrouw terugkomt, wijl hij dertig duizend francs noodig heeft om zijn oneerlijke Russin de gevangenis te besparen, is Cristina royaal genoeg, om ze hem te geven. Als Philippe haar rondweg verklaart, dat hij er genoeg van heeft, om gemainteneerd te worden, zal zij veinzen geruïneerd te zijn en met deze list de liefde winnen van haar echtgenoot.
Deze list komt niet uit haar eigen brein, zij is van den maître-d'hôtel Antoine. Wanneer men in dure caravansérails als het Ritz der Place Vendôme van alles vindt, men vindt er ook een maître-d'hôtel, in rok vanaf 's morgens tien uur, correct hoffelijk onderdanig, geslepen, die de kwaliteit vereenigt van Scapin, Mascarilio en Figaro in één persoon. Zijn dienst gaat op rolletjes, wat hem vergunt, om al zijn tijd en al zijn combinatievermogens te wijden aan de liefhebberijtjes zijner gasten. Met een leelijk woord gezegd, heeft deze volmaakte gentleman dezelfde rol als de koppelaarster in de oude komedie. Met een mooi woord gezegd is hij de providentie zijner gefortuneerde klanten. Als de puissant-rijke Slavische gravin, een oud rimpelig creatuur, dat Bourdet zette als tegenhanger van Carlos, op haar jacht naar gigolo's in het Ritz belandt, pingelt zij over den prijs met den maître-d'hôtel. Zoo Philippe, die om de dertig duizend francs verlegen zit, terugdeinst voor de karwei, en zij voor het bedrag, zal het Carlos zijn. Iedereen neemt Antoine in vertrouwen en hij weet middeltjes voor iedereen. Met een perfecten tact hoort hij de zonderlingste confidenties aan, met perfecten tact geeft hij zijn wenken aan Cristina, aan de weerzinwekkende comtesse, aan Madame Leroy-Gomez en haar schitterend kroost, aan Nicole, aan Carlos.
Met den maître-d'hôtel overigens staat of valt Le sexe faible. Een gezelschap, dat niet een onbetaalbaren komiek bezit als Victor Boucher, moet zich aan dit stuk niet wagen. Met Victor Boucher is het zwakke geslacht zeker van zijn duizendste voorstelling, maar het summum van talent wordt vereischt om de op het kantje af onuitstaanbare monde, als welker burleske herder hij optreedt, aannemelijk te maken.
Met zonen als de uwe, zegt Antoine tot Madame Leroy-Gomez, behoeft u geen oogenblik ongerust te zijn. Zoodra Dorothy contractueel twee duizend dollar maandelijksch zakgeld heeft vastgelegd voor Jimmy, komt Jimmy over de brug en de comedie kan eindigen. Niet echter alvorens wij nog een kijkje krijgen op de jongste generatie, de kinderen van Manuel: het broertje wil niet met zijn zusje spelen, als zusje hem niet eerst centen geeft... Zoo regeert over al deze wezens het geld. Als ik zuinig ben met mijn twee duizend dollar per maand, rekent Jimmy de nijvere Nicole voor, kan ik over drie jaar genoeg gespaard hebben, om te scheiden en je te komen trouwen. En Nicole, de eenige nochtans die een vleugje sentiment bezit, geeft den séduisanten Jimmy niet eens een klap om de ooren.
Er wordt in dit immoreele en a-moreele zwakke geslacht, dat met zijn laatste restje ziel zijn laatste restje fierheid verloor, over alles gepraat, en op de geestigste wijze, behalve over de mannen die aan den oorsprong stonden der kolossale fortuinen van al deze koopkrachtige en kooplustige vrouwen. Of het de vaders waren of de grootvaders, of overgrootvaders, doet er niet toe, het waren mannen. Als het huidige ‘zwakke geslacht’ niet werkt, in dit stuk werken ook de vrouwen niet, op twee na: Lily en Nicole. Dit moge geen verontschuldiging zijn voor de diverse gigolo's, het is nog minder een verdediging voor hunne heerscheressen. Op den keper beschouwd zijn beide sexen aan elkaar gewaagd en even beursch.
Dergelijke dingen te moeten constateeren is misschien het verontrustendst. Indien men bedenkt, dat op ‘Figaro’ van Beaumarchais de Revolutie volgde, zou men wenschen, dat Le sexe faible geen meesterwerk ware, doch maar iets tijdelijks, iets accidenteels, iets voorbijgaands, de diagnose van een maatschappelijke ziekte, doch van een zonder ampertatie geneesbare ziekte. Misschien is het dat ook wel, niettegenstaande zijn virtuositeit. Waarover echter ga ik mij versomberen op het eind van dit relaas? Ik ben geen censor morum, ik schrijf slechts kronieken. En waarom zou alles niet exceptioneel zijn in deze comedie, buitenissigheden eener beperkte kaste, buitenissig als de lange sleepende japons, waarin de bevolking van het Ritz hier rondwandelt? Het stuk is een amusante satire, maar deze waarschijnlijkheid is me honderdmaal liever: wanneer het geld op raakt, komt alles zonder ongelukken op zijn pooten terecht.
[verschenen: 1 februari 1930]