Almazoff...?
Parijs, 22 November 1929
Sinds ruim een maand publiceeren de Fransche kranten dagelijks, geen enkele uitgezonderd, 's morgens, 's middags en 's avonds, heele kolommen over de Affaire Almazoff of over de Affaire Almazian, wat 't zelfde is. De bladen die foto's afdrukken, mobiliseeren gansche families en gansche bazars voor de gevoelige plaat: Almazoff, zijn vrouw, zijn huis, zijn villa, zijn kinderen, zijn katten, zijn winkel, zijn vrienden en kennissen, het tiental taxichauffeurs die beweren hem gereden te hebben, hun vrouwen, hun gracieuse dochters, hun verloofden, hun schoonvaders, hun schoonmaaksters, diverse handelaars in rieten valiezen, de rieten valiezen zelf in optima forma, de adres-etiquetten, de stationskruiers, de ambtenaren der bagagebureaux, hun bascules, hun registers, de politie-autoriteiten van twee steden, hun werktuigen, hun toestellen, hun huizen, hun commissariaten, hun personeel, hun familie, en weet ik wat nog meer.
Sinds ruim een maand wensch ik de Fransche kranten naar alle duivels. Wanneer ik statisticus was ging ik een lijst opmaken van de arbeidsuren, de energie, het materiaal, het geld en de massa overige dingen welke genoemde Almazoff reeds kostte aan onze maatschappij. Men zou omvallen van een zoo formidabele verspilling. Verspilling om niets, wat haar nog idioter maakt. Een hoop koude drukte voor een personnage dat absoluut niet interessant is, in de verste vette niet. Een heele natie meer dan een maand lang gebiologeerd door een individu zonder de minste beteekenis! Alle technische hulpmiddelen en millioenen hersenstelsels in beslag genomen door een personnage, dat niet de minste aandacht verdient!
Het is ongelooflijk tot welke buitensporigheden de moderne mensch, zonder dat hij er zich eenigszins rekenschap van geeft, kan afdwalen. Wij zouden de geringschattendste opinie hebben over de cultuur der Chaldeeërs en Babyloniërs, wanneer uit hun gebakken tegels en spijkerschrift gebleken ware, dat zij gedurende weken alle intellectueele vermogens hunner tijdgenooten opeischten voor een gemengd nieuwsje. Wat moet men over twee duizend jaren denken van den twintigsten-eeuwer, wanneer de Almazoff-documenten, uit de celluloid-verpakking waarin de bibliotheken haar bewaren, te voorschijn komen? Dat wij zonderlinge en nietswaardige liefhebberijen hadden, zoo knap we overigens mogen geweest zijn. Laten wij hopen dat de ratten en muizen of geëvolueerde knaagdieren der toekomst ons dit vonnis vermijden.
Gij hebt het recht na dezen uitval en deze jeremiade, om mij te vragen, waarom ik over de Almazoff-affaire de pen voer en op mijn beurt de post, de boot, de zetters, de rotatie-persen en de aandacht vorder van een afgelegen aardrijk. Het is te duidelijk om mij te verdedigen. De actualiteit is als een beurs-paniek: de eerste beweging veroorzaakt al de volgende. Wanneer op een gegeven moment niet iedereen verkoopen wil, komt er nooit een Krach. Maar zijn we ooit slimmer dan de schapen, van welke slechts één over den dam behoeft te gaan om de kudde mee te sleuren? Na een incubatie van zes weken ben ik aangestoken door den Almazoff-waanzin en bezwijk. Waardeer ten minste mijn weerstandsvermogen. In alle mogelijke letters, in ontelbare afbeeldingen heeft de naam en de man mij voor oogen gedanst en vandaag pas bezwijk ik, al protesteerend.
Het ontbreekt niet aan stof: de tewaterlating van de Surcouf, kaperkapitein naar wien de grootste onderzeeër (3000 ton) der wereld genoemd is; het wetsontwerp van een nieuwen vloot-aanbouw, even voor de Londensche marine-beraadslagingen; de Bulgaren, die felle betoogingen houden voor het Fransche gezantschap, wijl zij de aangerichte verwoestingen van een door hen zelf verklaarden oorlog niet wenschen te betalen; het poovere Plan-Young dat door die Bulgaren alweer in verdrukking raakt; de Internationale Betalingsbank, aan welke Frankrijk goedmoedig voor drie milliard Amerikaansche en Engelsche valuta zal voorschieten, alsof ze daarvoor alleen werd opgericht; de zetel dezer Bank (waar het goud en de valuta zich achter de geblindeerde kluizen zullen opstapelen) in een onverdedigde stad (Basel), vlak bij een bedreigde grens, en in een land waar de revolutionnaire elementen woeliger zijn, of zijn kunnen, dan men oppervlakkig waant; de tweede Haagsche Conferentie, welke zich even bewogen aankondigt als de eerste; Louis de Broglie, een der Nobel-prijzen; etc. etc. Stof genoeg... Doch laat mij me eerst bevrijden van een obsessie en me losmaken uit een psychose.
Eind September werd in het spoorwegstation van Rijssel onder de niet afgehaalde bagage een rieten koffer gevonden, die het lijk inhield van zekeren Rigaudin. Men had niet de minste moeite om den vermoorde thuis te brengen, want op het corpus delicti trof men alle identiteits-bewijzen en zelfs een portefeuille met de adressen en de papieren van kleine winkeliers, voor wie de overledene de boekhouding waarnam. Rigaudin was een onaanzienlijk persoon, die relaties had in anarchistische kringen en sinds langen tijd zichtbaar gekweld ging onder een geheimzinnige en hem alleen bekende bedreiging. Een jaar geleden was zijn moeder, een zekere madame Blanc, anarchiste, engeltjesmaakster en een in elk opzicht weinig recommandabel wezen, vermoord gevonden in haar woning. Zij was gewurgd met een schoenveter en het gelukte nimmer den dader te ontdekken.
Zij was conciërge geweest, en intiem bevriend met den beruchten Almereyda, stichter van het defaitistische ‘Le Bonnet Rouge’, die tijdens den oorlog wegens verstandhouding met den vijand in hechtenis genomen was en op een morgen dood in zijn cel gevonden werd, gewurgd met een schoenveter. Deze Almereyda was even intiem bevriend met den toenmaligen minister-Malvy, veroordeeld wegens hoogverraad en heden ten dage voorzitter der commissie van financiën, even intiem bevriend met deze honorabele regeeringsfiguur als met de engeltjesmaakster, en over zijn dood liepen de verdachtste geruchten.
Toen madame Blanc stierf beweerde men, dat sommige gewichtige stukken der Malvy-affaire van Almereyda's handen tijdig waren overgegaan in de hare. Toen haar zoon Rigaudin omkwam werd hetzelfde vermoeden geopperd. Ook Rigaudin werd gewurgd met een schoenveter, die blijkbaar een spécialité de la maison is.
Op den dag dat men zijn overschot vond in het rieten valies, reisde een inspecteur der Parijsche politie hals over kop naar Rijssel om in het hotel, waar Rigaudin gewoon was af te stappen, een huiszoeking te doen. Bij normale misdrijven laat men die zorg over aan de locale politie; onder normale omstandigheden doet men eer huiszoeking bij de waarschijnlijke daders dan bij het slachtoffer. Deze zaak kenmerkt zich echter door het abnormale. Het bleek direct dat de Parijsche Sûreté bedenkelijke belangen had bij de nalatenschap van Rigaudin.
Het is wonderlijk gedurende een galavoorstelling der Fransche Kamer te mogen observeeren dat de archieven, welke sommige fier zich pavaneerende staatslieden het zwaarst op de maag liggen, kunnen slingeren bij anarchisten, aborteuses en ander rapaille, waar men ze het minst verwachten zou. Dit zijn helaas niet enkel bloote gissingen. Men kan meenen dat de politie zeer onhandig en primitief te werk ging in de verdelging van dit ignobele drietal. Men kan zich verbazen dat zij met al haar macht niet over passender en minder opvallende expediënten beschikt. Men mag oordeelen, dat de stille verdwijning van een medemensch moeilijker is dan het lijkt. Maar het is onwederlegbaar, dat de Parijsche Sûreté op de onaangenaamste wijze betrokken raakte bij de opruiming dezer ongewenschte sujetten en dat zij dit niet voor eigen rekening deed. Zoo zij nog niet in alle opzichten fout is, zij liet zich met de gevaarlijkste en onbegrijpelijkste lichtzinnigheid in de kaarten kijken.
De moord op Rigaudin had uitstekend ongestraft kunnen blijven, even goed als het gewelddadig einde zijner voorgangers, even goed als zoovele andere doodslagen. Of de politie oordeelde, dat het raadzaam was om de kwade geruchten te smoren, of vreesde dat de vendetta, welke zich op het trieste trio koelde, te veel in de gaten liep, of om wat voor reden dan ook, zij wilde zich coûte que coûte meester maken van een dader. Het was in die dagen geen pretje om onder de kennissen te tellen van Rigaudin. Na een aantal lieden verhoord te hebben zonder een definitieve keus te doen, besloot men Almazoff bij den kraag te pakken, juist toen de zaak-Rigaudin het publiek begon te vervelen en men haar best in den doofpot had kunnen stoppen.
Almazoff of Almazian, Armeniër van afkomst, genaturaliseerd Franschman, is een niet geheel eerzaam kleermaker, die failliet ging en goederen onttrok aan het actief. Een man van de straat, waarvan er dertien in een dozijn gaan. Toen hij gearresteerd werd bestudeerde hij als een vlijtig leerling juist den verkeers-code, omdat hij examen wilde afleggen als taxichauffeur.
Het eerste wat hem gebeurde, was, getransporteerd te worden naar een vertrek der justitieele politie, dat sinds dertig jaar den sardonischen naam draagt van ‘kamer der vrijwillige bekentenissen’. Deze woorden drukken bloemrijker uit wat tortuur, pijnbank, inquisitie bondiger zeggen. Almazoff is daar langer dan een etmaal onafgebroken bewerkt door agenten in hemdsmouwen, onder het oog van hun chef. Geslagen, gebeukt, gestompt, geknepen, van slaap, eten en drinken beroofd, op de voeten getrapt, en alles wat het niet zeer geraffineerde Westen der twintigste eeuw durft verzinnen als martelingen. De Parijsche agenten ontdekten den tand-zenuw nog niet waarvan iemand gezegd heeft, dat, als de inquisitie hem gekend had, geen enkele beschuldiging ooit geloochend zou zijn. Wat ik, denkend aan de tandartsen, grif aanneem.
De Armeniër bekende niet, doch zijn advocaat diende een aanklacht in wegens mishandeling. Toen dr. Paul, geneesheer voor rechtszaken, ambtenaar der politie, zijn cliënt onderzoeken zou, verklaarde hij dat de voeten van den kleermaker te vuil waren om een bezichtiging te veroorloven. Voor een dokter, die elken dag in staat van ontbinding verkeerende lijken op zijn tafel krijgt, was dit een beetje te delicaat gesproken. Een goed warm bad kon de sporen der letsels op de voeten wegwisschen, doch de wonden op rug, borst en dijen bleven. Het rapport van den expert droeg echter slechts bij tot Almanzian's verderf. Want hangen zou hij.
De kranten hadden ondertusschen de ‘kamer der vrijwillige bekentennissen’ ontdekt en hieven de menschlievendste kreten aan van verontwaardiging. Ik gaf er wat voor als ik wist wat daar achter steekt. Toen 't vorig jaar De Noblet, de jonge diplomaat wien de documenten der Fransch-Engelsche marine-overeenkomst ontstolen werden, in dezelfde kamer belandde, dezelfde tortuur onderging (minder gehard dan een Armeniër, bekende hij wat men hem voorpraatte), dezelfde aanklacht indiende, verroerde niemand der journalisten een pink, waar allen eenparig voor Almazoff het harnas aanschieten der ‘rechten van den mensch’.
Daar de beschuldigde in zijn onbuigzame ontkentenissen volhardde, besloot men om andere wegen te bewandelen. In zijn huis trof men plotseling sporen van menschenbloed. Tot spijt der rechters bleken zij afkomstig van madame Almazoff, onderhevig aan heftige neusbloedingen. Wijl dit niet hielp, vond men in zijn huis equivalenten van microscopische voorwerpen, welke men uit het valies geschud had. Hing Almazoff? Neen, nog niet. De politie van Rijssel, die de eerste geweest was om den koffer deskundig te doorsnuffelen, en zich zijdelings door de sensationeele bevindingen der Parijsche politie geblameerd zag, verkondigde pertinent, dat, als sommige aanwijzingen aan haar opmerkzaamheid ontsnapt waren, dit enkel verklaard kon worden uit het feit, dat die aanwijzingen te Rijssel ontbraken en te Parijs aan den koffer moesten zijn toegevoegd. Het invloedrijke Parijs, dat over de promoties beschikt, wist hen tot zwijgen te overreden, maar dit glibberige pad werd verlaten. De reeks der schandalen had zich echter vermeerderd met eentje, dat zich door geen enkel behoefde te laten overbluffen.
Na dit échec begon de fabricatie en het défilé der valsche getuigen. Wanneer men alles vertrouwen mag wat zwart op wit te lezen staat, en niet alleen bij de vijanden van het republikeinsch régime, dan zou elke Parijsche wijk, van de deftigste tot de armoedigste, een zeker aantal individuen bevatten, die voor onverschillig welk ‘zaakje’ door de politie kunnen worden opgecommandeerd om het getuigenis af te leggen, dat de autoriteiten nuttig achten. Men zou deze individuen recruteeren onder de groote menigte van hen die op eenigerlei manier met de politie in aanraking kwamen en op zekere voorwaarden ongemoeid gelaten werden. Allen dus op wie men vat had rukten aan tegen den beklagenswaardigen Almazoff. Lieden die zes weken gezwegen hadden, werden eensklaps loslippig. Het valies werd herkend, de adreskaart, de man!
Maar ook aan deze organisatie, zoo er werkelijk een organisatie is, schijnt nog heel wat te haperen. De logica valt niet den eersten den besten ten deel zoo zij niet steunt op de waarheid, en het recht is een mechaniek, waarmee men niet gemakkelijk knoeit zonder zich in menig détail te verraden. De mechaniek zelf van het recht is een bijna volledige waarborg tegen willekeurige verkrachters. Een school voor valsche getuigen is er nog niet en ook in dit vak zal ieder min of meer begaafd zijn. Als de Sûreté trawanten had, zij leden door zich zelf en door elkaar onderling tegen te spreken het jammerlijkste der fiasco's. Almazoff is nog steeds niet schuldig bevonden. Doch steeds nog moet Almazoff hangen.
En dit is zijn affaire. De verstikkende dampen van alle modderpoelen der ongerechtigheid wasemen op uit dit onmenschelijk wanbedrijf, dat mij sinds zes weken achtervolgt met zijn sinistere en lawaaierige eentonigheid. Ik heb den moed niet om gevolgtrekkingen te maken, die voor de hand liggen. Wie zich herinnert dat de meerderheid der Tsjeka bestaat uit leden der ex-keizerlijke Okhrana, die met vlag en wimpel overliep, heeft eenige redenen om beducht te zijn, èn wegens de onbeschaamdheid waarmee men de somberste misbruiken etaleert, èn wegens de schijnbare onverschilligheid waarmee de maatschappij toeziet op een oneer voor het land en een bedreiging zijner burgers.
[verschenen: 28 december 1929]