In 't zadel
Parijs, 12 November [1929]
Allen die eenig vermoeden hebben van menschelijke waarden, en die van verre of van nabij in contact kwamen met kapitein André Tardieu (70e divisie, 44e bataljon, 7e compagnie) kregen den indruk dat de drager van een brok toekomst aan hen voorbijging. Na methodisch en langzaam zijn leven geordend te hebben, na planmatig, zonder bluf, bijna heimelijk, maar doelzeker de stellingen betrokken te hebben welke hij in zijn bereik zag, aarzelde hij niet om zijne resultaten op één kaart te spelen. Hij ging naar de loopgraven der Argonne, welke hij op honderd manieren had kunnen vermijden. De vuurproef der middeleeuwen was kinderwerk vergeleken bij de vuurproef van den Oorlog. Elke tijd heeft het ‘Godsoordeel’ waarin hij zich kenmerkt. Toen Tardieu de proef doorstond, toen hij ontsnapte aan de nauwe mazen welke de kogels der mitrailleuses vlochten langs den grond en de granaten en kanonnen in de lucht, begon men te voelen dat hij parallel liep met de evenementen, dat hij de evenementen incarneerde.
Wie deze redeneering-a-posteriori te gemakkelijk, te goedkoop vindt, bedenke dat zij vast en zeker gold voor Tardieu zelf. Ieder die genie, ieder die talenten bezat, heeft den oorlog beschouwd als de proef op de som, als een satisfecit, uitgereikt door hoogere, onzichtbare, ontoegankelijke machten. Wat Tardieu onderscheidde van de meeste anderen, wat hem boven hen verhief, wat de waarde van het oordeel vermeerdert, is, dat hij het geheel vrijwillig deed. Pas op bevel van Foch en Pétain keerde hij na een bijna doodelijke hersenberoerte terug naar de Kamer.
Allen die kapitein Tardieu dezen zomer onpartijdig aan het werk zagen als minister van Binnenlandsche Zaken, begrepen dat het uur zijner apotheose naderde en spoedig slaan zou. Het was geen kunst met de juiste gegevens voor oogen, om hem nadrukkelijk te betitelen als de coming man, gelijk ik verschillende malen deed. Tardieu's gansche wezen verraadt den chef. Zijn onverstoorbaar goed humeur. Zijn ijzeren gestel, bestand tegen alle inspanning en alle ontspanning. Zijn stalen wil. Zijn buitengewone werkkracht. Zijn onafhankelijkheid. Zijn systematisch isolement. Zijn doortastendheid. Zijn durf. Zijn strijdvaardigheid. Beter nog: zijn heele natuur verraadt den modernen chef: zijn zakelijkheid. Zijn afkeer van alle declamatie, van alle oratorische trucs, van bedotterij in elken vorm. Zijn hoekigheid. Zijn oprechtheid. Zijn helderheid. Zijn realisme. Zijn intransigentie met zich zelf en met de anderen.
Of deze eigenschappen, verzameld tusschen het enorme voorhoofd en de hardnekkige kin, ondersteund worden door bijzondere, ondefinieerbare gaven zou ik niet durven zeggen, want Tardieu geeft minder de impressie van een mensch dan van een feit. Een feit in beweging, een feit in ontwikkeling, een feit dat zich laat gaan, een feit dat naar allen schijn worden moet. Er is in Tardieu's verschijning zoo weinig strikt persoonlijks, zoo weinig relatiefs, zoo weinig zuiver individueels, er is in Tardieu's geleidelijke evolutie daarentegen zooveel elementairs, zooveel bijna louter machinaals, zooveel determinisme of, om een ouderen term te gebruiken, zooveel predestinatie, dat men de naastvolgende evenementen zou moeten kennen om dit staatshoofd verder te beoordeelen. Menschelijkerwijze beschouwd heeft hij de substantie van een dictator.
Persoonlijk evenwel, en dit is mijn overtuiging, zal Tardieu niets ondernemen om deze dictatoriale hoedanigheden aan te wakkeren of te ontplooien. Hij heeft zijn blik gericht naar verten, die zonder twijfel precies zijn, scherp-omlijnd, hij kent zijn doel, maar hij zal geen enkel oogenblik willekeurig ingrijpen om een gebeurtenis te forceeren. Hij leidt, doch zijn diepste binnenste wordt geleid. Hij is een instrument, een uitstekend, handzaam, waardevol instrument. Doch als hij zelf denkt te spelen voelt men nog de andere kracht. Tardieu werd één met Frankrijk, met de factoren, welke het vertegenwoordigt in de wereld, of zal willen, of zal kunnen, of zal trachten te vertegenwoordigen. Waar Frankrijk gaat en gaan kan zal Tardieu gaan. Waar Tardieu gaat zal Frankrijk gaan.
Geboren in 1876 en jonger dan al zijn collega's, is Tardieu een nieuweling in den Franschen regeeringsclan. De oude leiders, of de oude ploegen, die dateeren uit de vorige eeuw en uit de eerste jaren van deze eeuw, hadden zonder uitzondering gewerkt onder de obsessie der nederlaag van 1870, onder het dwangbeeld van het steeds wassende Duitsche overwicht en de jaarlijks duidelijker wordende Duitsche bedreiging. Over 't algemeen hadden zij slecht gewerkt, maar hun bestaan bleef beheerscht door de gedachte: hoe ontkomen wij aan een tweede vernietiging? Alle staatslieden die van 1890 tot 1918 in Frankrijk regeerden leefden onder den druk dezer nachtmerrie, welke hun idée fixe werd. En hoe slecht zij ook werkten, hoe roekeloos, hoe lichtzinnig, hoe averechts, tot den zomer van 1914, hoe onbereid de ramp hen ten slotte trof, het idée fixe harer nadering was hun voornaamste reden van bestaan geweest, had het weinigje energie gewekt waartoe zij bekwaam waren. Doch toen boven alle verwachting de gevreesde tegenstander in 1918 geveld werd, bevonden zij zich met den geest van oppositie, den geest van vrees, welke hun heele leven en wezen doordrenkt had, ontworteld, ontwricht in een nieuwen tijd. Hun eenige objectief ontschoot hen. Altijd hadden zij gesidderd voor Duitschland, zij gingen voort met sidderen. Wat moesten zij met den verslagen kolos aanvangen? Zij wisten het niet. Evenmin als zij wisten wat zij beginnen moesten toen de kolos dreigde. Zij waren in geen enkel opzicht constructief getraind. Nooit hadden zij geloofd dat hun land kon zegevieren. Zooals de een overrompeld wordt door de nederlaag, zoo werden zij overrompeld door de overwinning. Nauwelijks waren de triomf-fanfares voor de redders van het vaderland verklonken of de staatslieden, die de krijgsbedrijven moesten voltooien, vielen terug in hun defaitistische oriëntatie, in de defaitistische politiek van vóór 1914.
Dit is het heele geheim, de eenige psychologie der ontelbare Fransche na-oorlogsche aarzelingen: hun regeerders misten de soepelheid om zich bij een voor hen radicaal gewijzigden toestand aan te passen. Zij konden aan de overwinning niet wennen. Allen waren behept met een ingekankerde beroepsziekte, opgeloopen in 1870. Clemenceau, één bonk verweer geworden, faalde zoodra hij handelen moest in de omgekeerde rollen. Poincaré zat vastgeroest in de diplomatische gematigdheid der jaren van vernedering. Briand vervolgde zijn politiek van 1916, toen men aan den rand was van den ondergang: geen overwinnaars, geen overwonnenen, politiek die toén reeds op de exorbitante eischen van Duitschland schipbreuk leed. En terwijl het geslagen Duitschland de laatste vruchten plukte eener halve eeuw van keizerlijk, imperialistisch prestige, oogstte Frankrijk de wrange gevolgen van veertig jaren zwakheid en wanhoop.
Onder de Fransche staatslieden is André Tardieu, dank zijn leeftijd, de eerste die door deze deprimeerende stemmingen niet is aangetast, de eerste die in eene andere, een gezondere gesteltenis het bewind aanvaardt. Hij is de man van het langzame ontwaken, dat sinds elf jaren, slechts voor ingewijden merkbaar, plaats grijpt. Hij is geen dertig jaar als een maarschalk van Napoleon: dat belet hem niet om de man te zijn der jongere generatie. Geen scepticisme. Geen utopieën. Geen twijfel. Geen schroom. Geen mentaliteit van schooiers en armoedzaaiers. Geen klachten. Geen gezeur. Geen gezwets. Geen luchtkasteelen. Niet vegeteeren. Niet kijken uit welken hoek de wind waait. Vertrouwen. Willen. Volharden. Onvervaardheid als bij den aanval. Optimisme. Zooals Tardieu zijn plannen karakteriseerde: een politiek van voorspoed en veiligheid.
De chef is alles. Voor een ruim deel constitueerde Tardieu zijn ministerie uit het team dat reeds gediend had onder Poincaré en Briand, maar de eerste, dien hij naar zijn inzichten dwong, was Chéron, de ridicule en groteske Chéron van Snowden. (Wist Snowden dat Papa Chéron voor een virtuoos geldt op de mond-harmonika en gaarne deze naieve kunst-uiting protegeert als een echte Maecenas?) Chéron beschikt over vier en twintig milliard, maar onder beide vorige kabinetten hield de zuinige en voorzichtige Normandiër de koorden zijner beurs resoluut dicht. Zoo iemand niet wilde hooren praten over een vermeerdering van uitgaven of over een vermindering der fiscale inkomsten, dan was het Chéron.
Open! commandeert Tardieu met zijn klaroen-stem. Twee milliard 339 millioen ontheffing van belastingen. Drie honderd millioen voor de electrificatie van het platteland. Drie honderd millioen voor toevoer van drinkwater. Vijftig millioen voor de onderzoekingen van het landbouwkundig instituut. Drie honderd millioen als schenking aan de kassa der landbouw-assuranties. Drie honderd millioen voor de voorschot-kassen der gemeenten. Vijftig millioen voor de vrijmaking der in de bergen vereenzaamde dorpen. Twee honderd vijftig millioen voor de automatische plattelands-telefoon. Zeventig millioen voor de inrichting van radio-posten ten behoeve der boeren. Honderd dertig millioen voor herbebossching en aankoop van wouden. Vier honderd vijf en twintig millioen voor den strijd tegen de t.b.c. Drie honderd millioen voor den bouw van nieuwe hospitalen. Vijf honderd millioen voor nieuwe scholen. Honderd vijf en zeventig millioen voor schenkingen aan laboratoria en instellingen voor hooger onderwijs. Vijftig millioen voor giften aan technische scholen. Zeshonderd millioen voor wegenverbetering. Twee honderd millioen voor de opruiming der gevaarlijkste overwegen. Honderd millioen voor de binnenlandsche scheepvaart. Zes honderd zeventig millioen voor verbetering van havens en vuurtorens. Twee-en-twintig millioen voor de zeevisch-vangst. Vijf millioen voor de matrozen-kassen. Twee honderd millioen voor hydraulische en electrische werken.
Als ik goed tel maakt dit bijna vijf milliard (4.997 millioen), en met de belasting-verlichting mee 7 milliard 336 millioen. Daarbij komt een leening van drie milliard zes honderd millioen aan de kolonie Algiers. Chéron schikt zich. Chéron dokt op. Ah! Chéron, wat moet Snowden denken van deze politiek van voorspoed! Hoe zal hij het verbijten, hij die Frankrijk juist zijn voorspoed verweet?
De chef is alles. En de tweede dien Tardieu naar zijn wil plooide was Briand.
Hij heeft zijn minister van Buitenlandsche Zaken een redevoering laten houden van abdicaties en liquidaties alsof Briand nog fungeerde in een socialistisch of radico-socialistisch kabinet. Briand was magnifiek en forme, dit wil zeggen, hij was als wijlen Bouwmeester op zijn best. Bij Bouwmeester lette men dikwijls niet op een tekst, die hol, voos, bombastisch, melodramatisch en belachelijk mocht zijn. Briand had een tekst, die elk zijner doctrinaire tegenstanders der foudroyante zitting van 22 October buiten zich zelf moest brengen van verontwaardiging. Werkelijk, hij nam geen blad voor den mond. Hij had den moed te beweren dat de bezetting van Rijnland niets uitstaande had met de veiligheid der Republiek. Hij schoor de Fransche nationalisten boudweg over denzelfden kam als de Duitsche. Het plan-Young? Dat kwam in orde. De Sarre? Geen importantie.
‘Ik ben van meening dat de redevoering van den minister van Buitenlandsche Zaken evenveel dwalingen bevat als woorden,’ zei Louis Marin, de leider der Union Républicaine Démocratique, die honderd leden telt in het parlement, en de voornaamste oorzaak was van Briand's recente buiteling. Maar het Palais-Bourbon is een schouwtooneel. Men speelde een driedubbele comedie. Waarom chargeerde Briand à fond? Om de patriotten tot het uiterste te drijven, schrijft Léon Blum in de socialistische Populaire en om het kabinet-Tardieu bij de openingszitting onmiddellijk ten val te brengen. Waarom stemden Marin en zijn groep nochtans voor Briand? Omdat de looze vos zijn staart niet had kunnen verbergen en omdat de touwtjes waaraan hij trok juist een tikje te dik waren om onbemerkt te blijven, schrijft niet alleen Léon Blum, maar zei Louis Marin in de volle Kamer.
Waarom liet Tardieu Briand oreeren? Omdat hij wist dat het allemaal woorden waren, meesleepende, prachtige, magistrale en drakerige luchttrillingen, niet ondienstig voor het moment, doch zonder het minste belang, zonder eenigerlei praktische strekking. Tardieu liet hem oreeren omdat sinds twee dagen alle orders tot ontruiming der derde en laatste Rijn-zône, ontruiming die reeds in vollen gang was, waren ingetrokken. Omdat hijzelf den epiloog zou voordragen van deze mystificatie. Hij kon Briand laten ovationneeren door een parlement dat in den zevenden hemel raakte door zooveel redekunstigheid, en zelfs het parlement mocht zich dit genoegen gunnen met een rustig gemoed, want iedereen was op de hoogte omtrent de draagwijdte dier buitensporigheden. De meerderheid juichte nog harder toen Tardieu de essentieele verklaring aflegde: ‘Men had den datum van 30 Juni vastgesteld (voor de ontruiming van den Rijn), want men voorzag niet den dood van Stresemann, noch de ministerieele crisis, noch verschillende andere gebeurtenissen; maar het is meer dan duidelijk, in de huidige situatie, dat de termijn vervalt en dat de datum van 30 Juni wordt voorbehouden.’ Deze steen van het hart was den meesten nog liever dan het cadeau van zeven milliard.
Wat Briand, die Tardieu's woorden incasseerde zonder zich te verroeren, nog in dit kabinet van voorspoed en veiligheid doet, zal hij zelf het best weten. Hij laat het stellig niet bij de voetangels en klemmen welke hij voor de openingszitting had uitgezet. Het belangrijkste voor vandaag is, behalve het afstel der Rijn-ontruiming, de storm van optimisme welken Tardieu over Frankrijk ontketend heeft (voor 't eerst sinds 1918 werd de Wapenstilstand gevierd met enthousiasme) en waarvan de gevolgen onberekenbaar weldadig kunnen worden, voor ons ‘oude’ werelddeel, dat reeds te lang doorgaat voor vermoeid en versleten.
[verschenen: 12 december 1929]