Het dure Ministerie
Parijs, 5 November [1929]
De toestand was zoo klaar als een klontje. Briand struikelde over een kwestie van buitenlandsche politiek. Briand viel, omdat hij obstinaat weigerde het parlement inlichtingen te verstrekken over de verbintenissen, welke hij aanging in Den Haag. Honderd twintig radico-socialisten, honderd socialisten en een stuk van rechts, stemden tegen een autocratische aanmatiging, welke zij niet duldden, en tegen de achterdocht die uit zijn halsstarrig zwijgen voortvloeide.
Dat was duidelijk, helder, open en bloot. De conclusies lagen voor de hand: Briand liep op een dood spoor en botste tegen een stootblok; Briand moest voorlopig van de baan.
Wat zag men gebeuren? Van de drie kabinetten, waarmee men een van de langste crises, welke het land kende, trachtte op te lossen, was Briand titularis voor Buitenlandsche Zaken. Nummer één dier kabinetten was bloed-rood en voor het eerst zouden de socialisten participeeren aan het gouvernement. Doch met een luttele meerderheid van stemmen weigerde de ijlings bijeengeroepen partij-raad, in een ministerie te treden, waar zij niet de overhand hadden, en het genoegen om Briand, renegaat-socialist, te zien zetelen in een revolutionnaire combinatie, ontging aldus den sarcastischen toeschouwers.
Het tweede cabinet was granaat-rood en zwenkte naar links, voor zoover men zonder socialisten dien kant uit kon draaien. De marxistische ingrediënten werden vervangen door radico-socialistische bestanddeelen. Zoowel socialisten als radico-socialisten hadden Briand geveld met een vonnis, dat een expulsie leek, maar zoowel de eenen als de anderen haastten zich om Aristide aan de gouvernementeele tafel uit te noodigen en Briand accepteerde opnieuw.
Het derde was roze-rood, vermengd met grijs. Ook roze-rood-grijs koesterden fundamenteele bezwaren en een grondigen wrevel tegen Briand, wat Briand hun met gelijke munt vergoedde. Nauwelijks evenwel was de tint bekend, of Briand werd geïnviteerd en nauwelijks was Briand geïnviteerd of hij zegde zijn medewerking toe. In tien dagen verschoot hij driemaal van kleur, doorliep hij alle nuances van het rood. Van extremistisch, van liquidatie of uitverkoop tegen elken prijs, werd zijn politiek in tien dagen gematigd, conservatief en reactionnair. In tien dagen vond men hem bereid om achtereenvolgens internationalisten, pacifisten en patriotten te contenteeren. Dat is wel het volmaakte type van den schipperaar, dien ik verwachtte als reddenden engel. En er zijn nog altijd lieden, voor wie Briand niet gecompromitteerd is. Maar hoeveel? En voor hoelang?
Gelijk bij voorgaande crises heeft Frankrijk ook bij deze noodeloos geleden aan zijn ziekelijke manie voor een linksch gouvernement. Ofschoon iedereen weet, dat noch de radico-socialisten, noch de socialisten, noch beide groepen te zamen, een meerderheid kunnen vinden in de Kamer, en nog minder in den Senaat, was Daladier, leider der radico-socialistische fractie, de eerste, die op het Elysée werd geroepen.
Daladier is een onstuimig en vehement, een utopistisch en hersenschimmig karakter, loyaal, doch die zijn bezinning verliest bij den geringsten tegenslag en dan tekeer gaat als een dolle stier. Om de socialisten in te palmen beloofde hij den hemel op aarde: ontheffing van belastingen, ingrijpende veranderingen in de fiscale methoden, algemeene politieke amnestie (ook voor de communisten), versnelde ontwapening, directe ontruiming van den Rijn en van de Sarre, vermindering van het oorlogs-budget met één milliard. Het Fransche oorlogsbudget zou dan vijf milliard bedragen hebben, naast het Duitsche, dat reeds tot acht milliard steeg, en niemand vroeg of Daladier malende was.
Een week lang heeft zijn ministerie als een Damocles-zwaard gehangen boven Frankrijk, boven Europa, boven de wereld, en aan een gros socialistische stemmen die dit programma ontoereikend vonden, of terugschrokken voor het coëfficiënt waaghalzerij, dat het bevatte, danken wij dat deze ramp is afgewend. Een hoera voor dit grosje socialisten, die ons applaus te zelden verdienen. Men huivert bij de gedachte dat het kabinet-Daladier door roekelooze complaisances van een parlement dat zijn tramontane verloor, een maand of langer had kunnen leven. Daladier was bijna synoniem met saladier, doch voor zijn salade bleven wij gespaard.
Wat Doumergue een les had moeten zijn, werd hem door achterbaksche invloeden een aansporing. Toen een tweede poging van Daladier, nadat hem de socialistische steun ontvallen was, mislukte door duistere couloir-intriges welke Daladier en Briand binnen het etmaal van gezworen kameraden tot gezworen vijanden maakten, werd de senator Clémentel geroepen, eveneens radico-socialist, doch een graadje minder dan Daladier.
Clémentel is een ex-beau garçon, die elegante en aantrekkelijke resten overhield uit een bekoorlijk verleden. Onder den onvergetelijken Herriot was hij minister van Financiën en samen lieten zij, zonder machtiging of voorkennis van het parlement, de eerste massa papieren geld drukken, welke de munt ondermijnde en de bekende economische troebelen veroorzaakte, waarbij Herriot, op een zomeravond, bijna in de Seine geworpen werd. Zulke antecedenten maken geen bezwaar een kabinet te vormen, wanneer de Schatkist vier en twintig milliard overschot in kas heeft, gelijk men zegt. Deze antecedenten zijn in ieder geval niet paradoxaler dan de pretentie om te regeeren met een groep, welke slechts één vijfde vertegenwoordigt van het parlement. Doch hoewel de weinige bladen die nog eenige onafhankelijkheid behielden, van een ‘monster’ spraken, zou Clémentel met de geleerde doseeringen, waaruit zich een meerderheidje laat distilleeren, geslaagd zijn, zoo de woest geworden Daladier zijn kaartenhuisje niet had omver gerend. Deze sanguinische man, overspannen door een reeks van nachtelijke conferenties, en buiten zichzelf door zijn échec, vond, dat er in de portefeuille van Oorlog niet genoeg voor hem te ruïneeren viel en wilde met alle geweld Binnenlandsche Zaken.
Daladier-saladier aan Binnenlandsche Zaken stond gelijk met een wagewijde opening van alle deuren, de gevangenis-deuren inbegrepen, voor de trawanten van Moskou. Voor de belachelijke eventualiteit dat een Daladier-Kerenski in een week alle verdachten los zou laten, die men een goede week te voren als spionnen en verraders preventief had gekluisterd, bezweken de elementen die naast het bespottelijke, het gevaarlijke onderscheiden van zulk een voornemen, en daar Daladier sterk genoeg stond in zijn partij (er is geen dwaasheid, die geen aanhangers wint) moest Clémentel het opgeven.
Zonder dat de wonderlijke gril op eenigerlei wijze uit de parlementaire situatie gemotiveerd kon worden, hadden wij denzelfden dag kans op een pro-communistischen en een anticommunistischen Ministre de l'Intérieur. Niets teekent ondubbelzinniger de schromelijke verwarring en stuurloosheid, welke heerscht in de Fransche staatszaken. Toen Doumergue tegen zijn zin (hij zelf is min of meer radico-socialist), maar door de arithmetische verhoudingen der Kamergroepen gedwongen, eindigde, waar hij had moeten aanvangen, en André Tardieu de opdracht gaf een regeering samen te stellen, begon Tardieu, na het obligate beraad met den onmisbaren Briand en na diens toezegging, dezelfde manoeuvre, welke zijn voorgangers den nek brak. Gebiologeerd door het politieke idée fixe, waarvan men gaarne de juiste gronden zou kennen, ging zijn eerste gebaar naar het gematigdste deel der radio-socialisten. Het scheelde een haar, of het bekwam hem slecht, want hij had aangekondigd dat zijn ministerie binnen vier en twintig uur het licht zou aanschouwen en zijn eerste consultaties met de onhandelbaren liepen spaak.
Tardieu bereikte evenwel zijn positie in het Kapitool, waarop hij sinds twintig jaar vlast, niet om haar zich door een blunder te laten ontsnappen. Te middernacht was zijn kabinet op de been en kon zich met vale, bleeke, vermoeide gezichten, uitgemergeld door tien slapelooze nachten, laten fotografeeren. Het telde zestien ministers (drie meer dan het vorige) en twaalf onderstaatssecretarissen (zeven meer dan het vorige), dit is 28 heele en halve portefeuilles. Er ontbraken Tardieu dus 28 stemmen, zeide men, een toespeling makend op de gewoonte, dat de ministers en hun onderstaatssecretarissen aan de stemmingen deelnemen. Wanneer men nagaat, dat een minister jaarlijks 180.000 francs kost, een onderstaatssecretaris 100.000, dat drie nieuwe ministers en zeven nieuwe onderstaatssecretarissen, behalve hun traktementen, een heele rompslomp aan gebouwen, personeel, bedienden, etc. etc. met zich sleepen, kan men Tardieu's kabinet geen voordeelig koopje achten. De staatsruif is er goed voor. Maar denzelfden dag, dat Tardieu zich op deze dure manier een wellicht précaire meerderheid aanschafte, overhandigde President Hoover aan Madame Curie een chèque, om het ééne gram radium te koopen waarvoor in Frankrijk geen geld was.
Tijdens deze gemouvementeerde regeeringscrisis vonden drie voorvallen plaats, die ons ten zeerste geboeid hebben.
Primo: de krach in New-York. Wie toeschouwer kon blijven tegenover zulken cycloon (de Parijsche beurs, die slechte dagen genoeg achter den rug had, spaarde zich een paniek en de nervositeit was lang zoo hevig niet als bij de Herriotsche débâcle van 1926), wie aan het veilige strand de tornado kon zien woeden, amuseerde het, de Amerikaansche financieele professoren foutief te zien en hen daarbij op heeterdaad te betrappen. De Haute Banque van Wall Street beging kapitale vergissingen in haar conceptie en in haar hanteering van de financieele mechaniek; daarover is men het eens. Het zijn echter de groote Amerikaansche bankiers die aan Europa lessen geven van financieele wetenschap en financieele moraal, Amerikaansche bankiers, Amerikaansche experts (Dawes, Young etc.), die de Europeesche zaken leiden. In de bliksems van den krach is ons een licht opgegaan, waarom Washington niets te maken wil hebben met het plan-Dawes, het plan-Young en de Superbank. Dat heele rommeltje is export voor Europa. De Regeering der Vereenigde Staten heeft slechts een matig vertrouwen, en terecht, in haar eigen experts. De volgende krach zal de krach zijn der Internationale Betalingsbank, een uitvinding dier zelfde bankiers, doch waar de Federal Reserve Board zich wijselijk buiten houdt.
Secundo: het gunstige resultaat van het Hugenberg-plebisciet. Ondanks de sociaal-democratie, ondanks de adviezen van bisschoppen, van handel, van maarschalk-president Hindenburg, van den Beierschen kroonprins in eigen persoon, ondanks het verbod aan ambtenaren om te teekenen, ondanks een even machtige actie tegen als vóór het ‘Volksbegehren’ en ondanks de perfecte dolheid, de enorme stupiditeit der onderneming, heeft men meer dan vier millioen Duitschers gevonden, die zich wilden derangeeren, om de extravagantste motie, welke in het brein van een Teutoon kon opkomen, te steunen met hun adhesie. Vier millioen door-dik-en-dunners. Vier millioen, die dwangarbeid eischen voor de ministers van het Reich, die het Young-Plan durven teekenen. Vier millioen, die zich verbijten van ongeduld bij het provisorisch resultaat van het Plan, dat de som der Duitsche herstellingsschulden vermindert met honderd milliard goud-mark. Vier millioen, die meenen, dat men vier jaar in ‘vijandelijk’ land rooven, stelen, verwoesten, vernietigen en de nederlaag lijden kan, op rekening van den tegenstander, zonder dat het hun een cent kost.
Zeker, het succes is relatief. Het had erger kunnen zijn. Het Plan-Young zal geratificeerd worden door den Rijksdag. Maar vier millioen Duitschers hebben zonder eenige consideratie gestalte en uiting gegeven aan de hoogste absurditeit, die tegelijk het hoogste onrecht is. Dat glijdt den Franschen niet langs hun koude kleeren.
Tertio: Roechling, industrieel magnaat, is door het Duitsche gouvernement benoemd tot chef der Duitsche delegatie welke de onderhandelingen zal voeren betreffende het Sarre-bekken. Om de kieschheid dezer keuze ten volle te savoureeren, moet men weten, dat Roechling door een Franschen krijgsraad ter dood veroordeeld is wegens plundering, wijl de systematische en complete verwoesting der fabrieken van Mont-Saint-Martin, Briey en Longwy (Duitschlands voornaamste metallurgische concurrenten) geschiedde onder zijne leiding. Ten overvloede heeft Roechling nooit opgehouden de anti-Fransche propaganda te financieren in Elzas-Lotharingen, voerde hij een felle campagne tegen de verdragen van Locarno en tegen de politiek van Stresemann. Dit is, wat men noemt, de juiste man op de juiste plaats. Zoo hebben de Duitschers altijd in hun binnenste een demon, die hun parten speelt en waartegen zij machteloos zijn. Soms is het er één, soms zijn het er vier millioen.
Onder deze omstandigheden krijgt Briand nogmaals het woord. Zal hij praten? Zal hij kunnen sussen? Hij kent zonder twijfel vele kluitjes, om een parlement in 't riet te sturen en hij zal ze benutten met zijn gewone virtuositeit. Als Tardieu echter, de redacteur van het Verdrag van Versailles, zoo onbezonnen zou zijn, om de onbezonnenheden te dekken van hem, die het Verdrag van Versailles bezig is te sloopen onder de ongunstigste voorteekenen, dan zal de comedie kort duren. Menigeen staat gereed om alarm te slaan en tegen de feiten, die Briand dagelijks desavoueeren, is niemand opgewassen. In afwachting hebben wij in plaats van den onbekookten, onbekwamen Painlevé, als minister van Oorlog Maginot, den langsten man van Frankrijk, verminkt in de krijgsbedrijven tot verdediging van zijn land, en geen wolkenkoekoeksheimer. Dat is ten minste één goed ding.
Tardieu zal doorgaan met de communisten te temmen. Dat is het tweede. Als Briand nu maar wilde, of als Briand nu maar kon...
[verschenen: 3 december 1929]