Fair Play
Parijs, 29 October [1929]
Dus de B.I.T. - men spreekt natuurlijk uit: de Biet - dit is het Bureau International du Travail, of de I.A.B., het Internationaal Arbeidsbureau, een der hoofd-organen van den Volkenbond, en in zijn hooger personeel bestuurd door Franschen (de citoyens Albert Thomas en Léon Jouhaux), onderneemt op verzoek van den heer Ford, den bekenden automobielfabrikant en auteur van verschillende bundels amusante moppen, een industrieele en economische enquête in Europa, om den grooten man, die de auto's laat vermenigvuldigen als microben, de motieven te verschaffen, de salarissen, die hij betaalt in zijn Amerikaansche werkplaatsen, naar hun reëele waarde uit te keeren aan de arbeiders, die hij gebruikt in zijn Europeesche fabrieken.
Ik ben omslachtig vandaag, maar accuraat. Om volledig te zijn, had ik tusschen twee komma's nog moeten inlasschen, dat de Biet, of de Iab, voor dit karweitje het honorarium opstrijkt van 25.000 dollars. Alsof de citoyens Thomas en Jouhaux niet genoeg hadden aan hun kolossale traktementen! Alsof de Biet armoede leed in haar Geneefsch paleis en met het vorstelijk budget, dat de gemengelde Europeesche belastingbetalers tot haar beschikking stellen! Alsof zij uit eigen middelen geen enquête kan opzetten, wanneer zij dit noodig acht! Men behoeft niet te informeeren, waarom Ford zoo scheutig is. Voor Ford's portemonnaie beteekent vijf en twintig duizend dollar niet meer dan een royale fooi. Het lijkt mij veel onbehoorlijker, dat de Biet zoo happig is. Met het uitgeloofde sommetje laat zulk een lichaam zich niet omkoopen, en onder de gebruikelijke verontwaardiging zou zij een dergelijke insinuatie van de hand wijzen.
Laten wij het debat op een betamelijk niveau houden. Voor vijf en twintig duizend dollar kan men verleid worden, zonder de minste inbreuk te plegen op de cijfers, of op de fatsoenlijkste beginselen, om niet verder te zien dan de neus lang is. Met deze veronderstelling komen wij de Biet op geen enkele wijze te na. Zonder dat het in haar statuten staat, dat zij nooit verder kijken zal, dan een normale neus, deed zij sinds haar oprichting niets anders. Het moet haar slechts een lichte inspanning kosten, om op aanmoediging van Ford daarmee voort te gaan.
Niemand zegge ‘mij een biet’, want dat zou voorbarig zijn. Als het onwaarschijnlijk is, dat Ford ooit een automobiel-fabriek gaat bouwen in Holland, morgen kan iemand met eenzelfde voorstel komen aandragen voor de kolen, voor de turf, of voor onverschillig wat. Een plan, dat men vandaag bescheidenlijk beperkt tot Europa, kan morgen worden uitgebreid tot de koloniën en tot Azië. Vandaag de auto, morgen de rijst, het graan het heele planten- en delfstoffen-rijk.
Waarom zou de Javaansche, de Chineesche, de Italiaansche rijst-arbeider een lager loon genieten dan de rijst-arbeider in Californië, waarom zou de dokwerker van Shanghai, Canton, Dakar of Soerabaia goedkooper lossen, dan de dokwerker van Frisco of van New-York? Rijst is rijst voor Ford en een haven is een haven. Zijn philantropie daarenboven kent geen grenzen, ik verzoek u dat te gelooven. Hij is bezield met de alleredelaardigste gevoelens. Op het moment interesseert zijn verheven menschenliefde zich alleen voor den misdeelden Europeaan. Zoodra het in zijn kraam te pas komt (wat zeg ik!), zal hij niet rusten, vóórdat de negers en negerinnen in Oebangui, of elders, den Amerikaanschen Standard of life deelachtig worden.
En als het Ford niet is, zal het een ander potentaat zijn uit de Far West, die bathrooms, conserven, colbertjes, of andere blijken van beschaving te plaatsen heeft. Al zouden wij Hollanders bij een soortgelijke actie nimmer een stuiver verliezen, laten wij bewonderen, met de sterkste dosis ironie, waartoe wij in staat zijn, hoe Franschen de zaken behartigen van Frankrijk, hoe zij het Trojaansche paard of de Bredasche schuit geestdriftig binnen de reeds deerlijk gehavende economische wallen sleepen. Voor het prikje van vijf en twintig duizend dollar zijn de heeren van de Biet waarlijk subliem. Wanneer voor Ford rijst rijst is, voor hen is Amerika en Europa precies eender, op de patroons na.
De patroons zijn achterlijke botteriken, die niets snappen van de kwestie der hooge salarissen, te stom om te begrijpen, dat, hoe meer een arbeider verdient, hoe meer hij koopt. Idioten, die uit conservatieve koppigheid, uit sleur, uit luiheid, uit stunteligheid zich vastklampen aan een gedragslijn, waarbij zij schade lijden, doch waaraan zij als karnpaarden gewend zijn. Hoe eenvoudig niet waar? Betaal het dubbele loon om den omzet en de winst te verdubbelen. Stakkerds van patroons. Heb je ooit zulke stommeriken gezien? Zoo redeneeren Ford en de citoyens Albert Thomas en Léon Jouhaux, die hem de statistieken bezorgen, volgens welke de Amerikaansche en Europeesche salarissen kunnen geëgaliseerd worden. En mag ik even, alvorens verder te gaan, een vraag stellen, een stupide vraag zonder twijfel in de oogen dezer illustre economisten? Ik doe het en laten zij mij antwoord geven: Wat weerhoudt de Amerikaansche patroons, die zooveel snuggerder zijn dan de Europeesche, wat weerhoudt hen, om de loonen in hun eigen land nogmaals te verdubbelen, als het systeem van ‘hooger loon staat gelijk met hooger consumptie’, in die mate onfeilbaar is? Een order aan de kassiers en zij kunnen de gansche wereld, de Europeesche afzetgebieden incluis, aan hun laars lappen. Geen crises meer, geen overproductie, geen export-problemen! Onbegrensde, onmetelijke voorspoed! Wanneer zij daarmee nog niet tevreden zijn, dan kunnen zij de loonen verdriedubbelen. Wat weerhoudt hen, philanthropen die ze zijn?
De ezels van patroons daargelaten, zijn Europa en Amerika dus net eender, naar de opvattingen van Ford en van de socialiseerende theoretici der Biet. En men heeft zooveel mallote ideeën in de koppen gehamerd, waarom zou dit er nog niet bij kunnen? Hoeveel spontane, welgezinde lieden moeten niet voor de vuist weg gedacht hebben: Wel ja, waarom niet? Arbeid is arbeid.
Wat voor verschil maakt het, of men een spade zet in Meppel of in Tintellust, dat ik tusschen haakjes midden in de Sahara heb aangetroffen, in Duivendrecht of in Council Bluffs (Iowa)? Groote hemel, er loopen zooveel naïevelingen, zouden er anders een Ford, een Thomas, een Jouhaux loopen, ik bedoel, zouden deze gedrieën op de naïevelingen kunnen speculeeren, wanneer zij niet krioelden? Praat hun niet over grondstoffen, welke Amerika tegen lagen prijs en overvloedig bij de hand heeft, terwijl de meeste Europeesche landen ze op zware kosten uit verre gewesten moeten aanvoeren, wanneer zij ze niet duur van de Amerikanen koopen.
Vertel hun niet, dat wij een recente wereldoorlog achter den rug hebben, waarvoor Europa wissels teekende tot astronomische bedragen. Die wissels moeten gehonoreerd worden. Wie meent gij, dat ze betaalt? Ik wil niet zeggen het Kapitaal, om geen enkelen socialist te froisseeren. Dat zou trouwens niet heelemaal juist zijn. Neen. Men betaalt ze met de totale bedrijvigheid van een land, met de havens, de spoorwegen, den landbouw, met alle industrieën, dit wil zeggen: met wat er overschiet, wanneer ieder ongeveer de maag vol heeft. Men betaalt ze zelfs bijna uitsluitend aan Amerika. Ieder voorwerp, in Europa vervaardigd, van een jasknoop tot een luxe-wagen, elke aardappel, die er groeit, is hereditair belast met dezen vloek, en elk salaris, in Europa neergeteld, is geknot door de tergende, maar onverbiddelijke snoeimessen van den fiscus.
De Europeesche patroons hebben hunne zooveel slimmere Amerikaansche collega's niet afgewacht om de mirobolante effecten eener hooge salaris-politiek te ontdekken - wat niet wegneemt, dat mijn bovenstaande stupide vraag van kracht blijft. Met de milliarden, welke wij naar New-York exporteeren, zou de Europeesche fabrikant uitstekend zijn loonen kunnen verhoogen. Met wat wij importeeren aan grondstoffen dito.
Ford is te leep om niet te weten, dat in de kosten-berekening van een Fransch industrieel één derde van den fabrieksprijs wordt geboekt voor de schatkist. Als Ford zoo onnoozel zou zijn, Thomas en Jouhaux weten het drommels goed. Alors, quoi? De prijzen verhoogen om de loonen te verhoogen? Een mooie grap! Wanen de fantasten der Biet misschien óók, dat de impertinente en zotte Europeesche patroons hun verkoopprijzen regelen naar willekeur en welbehagen? Dat zou tafeltje-dekje zijn, evenals in Genève. Dat ware een nog genialere oplossing van alle economische moeilijkheden, dan de mirifieke politiek der hooge salarissen. Het is beschamend, dat men het den heeren moet inlepelen, omdat het een waarheid is als de grootste koe van het aardrijk, de koeien der Vereenigde Staten niet uitgezonderd!
Amerika produceert ook! Amerika produceert zelfs harder dan Europa, wat spoedig ieder kind zal leeren op school. Onze industrieelen, gemutileerd door den fiscus, gehandicapt door de grondstoffen, sloven zich reeds dag en nacht uit om niet duurder te produceeren dan Amerika, wat spoedig ieder kind zal ondervinden. Met onze milliarden moderniseert de Amerikaan zijn fabrieken en koopt de nieuwste machines om voordeeliger te produceeren en sneller. Nog krasser: Amerika weert zich met hand en tand tegen de Europeesche productie: het algemeene indexcijfer der Amerikaansche protectie bedraagt 51 pCt. voor Engeland 33 pCt. (juist, voor het vrijhandelende Engeland!), voor Italië 17 pCt. voor Duitschland 16 pCt., voor Frankrijk 12 pCt., voor Holland 4pCt. Wij, dwaze Europeanen, zijn zoo goedig om de Amerikaansche waren met open armen te ontvangen. Laten wij het eerst eens hebben over hoogere tarieven en daarna over hoogere salarissen.
Dat Ford een oogje toeknijpt voor deze serie van evidenties is begrijpelijk, omdat hij zijn concurrenten wil verpletteren met alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen. Dat Jouhaux en Thomas daarentegen, voor een bedrag van vijf en twintig duizend dollar, hun Europeesche en volkenbonderige arbeiders, bedaard en zonder dat hun geweten rimpelt, op een schuitje laden, dat vast en zeker te gruzelementen moet varen tegen de klippen en in de stormen, welke zij oproepen, zie, dat gaat alle perken te buiten. Men mag socialist zijn zooveel men verkiest, men blijft verantwoordelijk. Wie zal deze roekeloozen ter verantwoording roepen?
Want alles in dezen opzet is verdacht, troebel en dubbelzinnig. Ford salarieert dus zijn Fransche arbeiders volgens Amerikaanschen standaard. Hij betaalt een lossen werkman, niet gespecialiseerd, zonder vakkennis: 6,75 francs per uur, d.i. 67,5 cent. Wellicht is dat bedrag nog beneden overzeesch tarief. Doch geen enkel Fransch bedrijfsleider kan zonder zich te ruïneeren een loon uitkeeren als dit, wat voor den puissanten Ford een pietsje is. Wat deert het echter dezen om tien jaar met verlies te werken, wanneer hij in dat tijdsverloop tien concurrenten in den grond boort en door den onvermijdelijken terugslag op de overige nijverheid conflicten en onevenwichtigheden schept, waarbij de Amerikaansche industrie kan gedijen? Mon Dieu, dat is het ergste niet, dat is tenminste redelijk en logisch. De kern der zaak, de zwakke, de zieke, de rotte plek, komt pas aan 't licht, als men vraagt, waar hij het geld vandaan haalt om deze hooge salarissen te dekken. Hij wil immers bewijzen, dat de reëele hooge salarissen van Amerikaanschen Standard of life even vanzelfsprekend zijn voor Europa als voor Amerika? Dan moet hij zijn philanthropie bekostigen uit zijn Europeesch budget en niet uit zijn Amerikaansch budget. Dan moet zijn Europeesch budget volkomen onafhankelijk zijn van zijn Amerikaansch budget.
Welnu, op een vraag van den vertegenwoordiger der Fransche patroons betreffende dit essentieele punt, heeft Ford's vertegenwoordiger geantwoord met het smoesje: ‘deze kwestie is op 't oogenblik niet in behandeling.’
Die uitvlucht weegt zwaarder dan een bekentenis. Maar ik ben gansch bereid aan Ford deze krijgslisten, deze bedriegelijke voorspiegelingen, hoe dreigend ook voor een rustige economische toekomst, te vergeven. Wie in deze affaire rondweg misdadig, rondweg verraderlijk handelt, is de B.I.T. en haar arrivistische chefs. Waar elk rationeel arbeidsleider had moeten protesteeren tegen een artificieele salarisverhooging (het sluwste dumping, dat men ooit verzon), maakten zij zich willens en wetens medeplichtig aan een hinderlaag, welke voor hun eigen lichtgeloovige troepen gespannen wordt: de eerste die het boeten zal is de werkman.
[verschenen: 27 november 1929]