Het plotselinge sterfgeval
Parijs, 25 October 1929
Eigenmachtig te beschikken over de geheime fondsen, met milde hand de sommen rond te strooien die niemand controleert, mooi en bestendig weer te commandeeren in alle kranten, zich als een bioscoop-held bij elke reis te laten toejuichen door een troep figuranten van de politie, de oogendienarij, de vleierij, de kruiperij drijven tot een hoogte waar vorsten en zonne-koningen geduizeld zouden hebben - dat alles haalt niets uit, wanneer het niet accoord gaat met de brute feiten. Ik schreef 3 September dat Briand zou vallen, en Briand viel op den eersten dag dat hij zich na de vacantie en na het Haagsche avontuur vertoonde voor het Parlement.
Had ik geluisterd naar de escorten zijner veile hovelingen, ik zou precies het omgekeerde geschreven hebben. Maar ik heb meer respect voor het feit dan voor de kunsten, knepen en streken van alle minister-presidenten der aarde en het feit gaf mij gelijk: Briand, gelauwerd in Genève, gelauwerd in Parijs, Briand moest vallen.
Laten wij de mechaniek even demonteeren en kijken hoe ze werkt.
Sinds den oorlog, die voor een deel gevoerd is tegen de persoonlijke, min of meer absolutistische politiek van keizers en koningen, was het in Frankrijk gewoonte geworden om het Parlement bij alle preliminaire beraadslagingen, besprekingen, onderhandelingen tusschen mogendheden uit te schakelen, en het aan den dijk te zetten zoolang het op den gang der zaken invloed en toezicht kon uitoefenen. Gelijk Willy eertijds entrevues had met Nicky, met Frans-Joseph, met Eduard, zoo had Clemenceau entrevues met Wilson of met Lloyd George, Herriot met MacDonald, Briand met Stresemann of Chamberlain. Men trof elkaar in een herberg, die op slag historisch werd, op een golf-link en smoesde in een prieeltje of onder het lommer van een boom. Dat men bij die onderonsjes zijn vest kon losknoopen, een strooien hoedje droeg, een pijp smookte, elkaar den arm gaf na een goed glaasje, was het eenige wat ze democratischer maakte dan de onderonsjes van Willy of Nicky in groot uniform, in een paleis, in een kasteel, op een yacht, of op een vervaarlijken oorlogsbodem. Het resultaat bleef eender. De natie, en de vertegenwoordiger der natie, het Parlement, wist van de conversaties, van haar tendenties, van haar gevolgen, niets dan wat men het terloops beliefde op de mouw te spelden.
Het was onder een mom van democratie niet alleen je reinste geheime diplomatie, maar ook je reinste autocratie. Zonder twijfel behield het Parlement in laatste instantie zijn soevereine zeggenschap, en kon de conclusies van al dat heimelijk gekonkel stemmen of verwerpen. Doch door de gecompliceerdheid der behandelde onderwerpen, de langdurigheid der beraadslagingen, de menigvuldigheid der betrokken personnages, hun prestige dat solidair was geworden met het prestige van hun land, het risico eener weigering, door het karakter van voldongen zaak dat de overeenkomsten dikwijls reeds hadden aangenomen nog vóór zij tot stemming kwamen, door al deze verwikkelingen en vertakkingen was de rol van arbiter voor het Parlement meer nominaal dan effectief geworden. Het zag zich steeds in het nauw gedreven met hetzelfde ministeriele refreintje: stem zooals je verkiest, maar opgepast voor de nationale en internationale complicaties.
Aan dit nooit falend systeem dankte men het Verdrag van Versailles, dat niemand bevredigde, maar dat niemand na de eindelooze disputen der diverse regeeringen dorst afketsen of amendeeren; de marine-conferentie van Washington, waar Briand op eigen houtje de decadentie bezegelde der Fransche vloot; de onvoordeelige en onrechtvaardige regeling der schulden; het verdrag van Locarno, het Dawes-plan, de stabilisatie der munt, het Young-plan, en de huidige liquidatie van den oorlog.
Het systeem werd aanvankelijk vergemakkelijkt door het blind vertrouwen, dat men uit de overwinning geërfd had. Dat dit vertrouwen hoe langer hoe misplaatster bleek, zelfs bij een persoonlijkheid die zich taboe wist te maken als Poincaré, zou geen enkel député tot een gezonde reactie gedwongen hebben, wanneer niet van lieverlede het kapitaal aan militairen, moreelen en economischen voorsprong, dat men door de krijgsbedrijven verworven had, was ingeteerd en uitgeput. Zoolang men concessies kon doen uit een overvloed en uit vrijen wil, zoolang schikte men zich. Met een obligate grimas, met tegenspartelen, maar men eindigde immer met opdokken. Wanneer alle dingen een kwaden kant hadden, ze hadden ook een goeden kant om zich mee te sussen.
Ieder begreep dat dit niet eeuwig kon duren en ieder voelde den stekenden angel dezer onvermijdelijke zekerheid. Het kritieke uur der rekenschap echter werd steeds verschoven tot later. En elk jaar werd de bodem der schatkist, welke Foch op een onvergelijkelijken dag boordevol overhandigd had aan het civiele gezag der natie, elk jaar werd die bodem zichtbaarder.
De uiterste grens der duldzaamheid nochtans werd op de Haagsche Conferentie niet overschreden omdat men de laatste reserves zag aangesproken (de derde Rijn-zône en het Saar-gebied), maar omdat drie harde, onbezonnen woorden van Snowden alle sluiers afrukten van de zorgvuldig verhulde werkelijkheid. Men kan zich geen idee vormen van de kneuzing, welke de termen grotesque and ridiculous, gericht tot den braven, dikken, jovialen Chéron, die ze slikte zonder te kikken, toegebracht hebben aan het Fransche gemoed. Het waren woorden die aanstonds vleugels kregen om later te prijken in de geschiedenisboeken. Zij resumeeren de periode van den moeilijken vrede op een wijze welke voor den Franschman in de hoogste mate grievend moest zijn. Daarvoor had men zich tot over de ooren in de schulden gestoken, daarvoor was men gefailleerd, daarvoor was men pacifist geweest, daarvoor stond men op 't punt om de laatste waarborgen prijs te geven: om door een bondgenoot beschimpt te worden, zooals de staatslieden der Republiek den vroegeren vijand nooit beschimpt hadden.
De wonde sloeg naar binnen. Men was inderdaad grotesque and ridiculous, doch in een anderen zin dan Snowden het bedoelde. Men wreef zich de oogen uit en keek rond: Engeland verbrijzelt zijn banden met het continent; Polen rumineert oude rancunes uit tijden toen het méér vroeg dan men geven kon; - het zal altijd geholpen willen worden; maar zal het ooit helpen? -; Joego-Slavië kan elken dag uiteenspatten; Roemenië is gedesorganiseerd door binnenlandsche strubbelingen; Tsjeko-Slowakije heeft de handen vol met zijn eigen organisatie en wordt gehandicapt door talrijke onbetrouwbare elementen; Griekenland wrokt vol verbittering; Italië boudeert en reikt druiven die waarlijk te zuur zijn; Spanje blijft onveilig door taaie Duitsch-gezinde invloeden.
Gewoonlijk gaat men van de gedachte uit, dat Duitschland, zoodra de Rijn ontruimd is, zich op Polen zal werpen. Maar als het zich in plaats van op Polen, dat voldoende koest gehouden wordt door Rusland, zich op Frankrijk wierp? Op wie zou men mogen of kunnen rekenen? Op niemand. Stresemann, de eenige Duitsche staatsman, dien men ter verantwoording zou kunnen roepen voor een daad van trouwbreuk en verraad aan den vrede, Stresemann, de eenige Duitscher op wien de Briandistische politiek steunde, werd door een ontijdigen dood geveld. Reeds Stresemann had moeite, om zich te handhaven tegenover de opdringende pangermanen. Hoe zal het zijn opvolger vergaan? Hoe zal het hem vergaan wanneer het Rijn-pand is ingelost, de laatste barrière is weggeruimd? Moet men niet nu reeds alle krachten inspannen om het Hugenberg-plebisciet over het Plan-Young, zoo niet te verijdelen, dan toch te neutraliseeren in zijn uitslag, die een catastrofe kan worden wanneer het Duitsche volk tegenstemt?
En dit verzet breekt los terwijl de Franschen nog in Mainz staan. Terwijl de Franschen nog in Mainz staan profeteert Von Seeckt over den volgenden oorlog.
Men keek ook rond in het eigen land. De Noordergrens ligt open als in 1914. De nieuwe Oostergrens bleef gelijk men haar elf jaar geleden veroverde. Op verschillende plaatsen zijn de oude grenspalen nog niet verzet. Geen enkel verdedigingswerk is uitgevoerd of zelfs maar begonnen. Drie senatoren, onder wie een generaal, hebben officieus den beraamden vestingarbeid geïnspecteerd, waarvoor sinds lang credieten zijn uitgetrokken. Zij hebben niets gevonden. Overal moet de eerste steen nog gelegd, het eerste beton nog gegoten worden. Het blijkt dat de Generale Staf het niet eens kon worden over den aard der uit te voeren werken. De Generale Staf heeft noch een stelsel, noch stellingen, tegenover den wetenschappelijken krijg der toekomst. Men heeft Painlevé, minister van Oorlog, tot de orde geroepen. Painlevé viel uit de wolken, en brabbelde iets wat geen enkelen strategischen zin had. Over vier jaar, beloofde hij, en met dubbele ploegen, kan alles klaar zijn.
Als de Generale Staf verdeeld ligt over de vestingwerken, hij is het nog meer over de weermacht. Beroepsleger of volksleger of een amalgamatie van beiden? Hij kon niet kiezen. De één-jarige dienstplicht zou in 1930 worden ingevoerd op voorwaarde dat een beroepskader van 106.000 man vóór dien tijd geteekend had. Het beroepskader is verre van volteekend, doch de één-jarige dienstplicht vangt aan. Het gevolg is dat Frankrijk, te beginnen bij dit najaar, zich zonder dekkingstroepen bevindt, achter welke men zonder gevaar kan mobiliseeren.
Het treft samen dat de ontwrichting compleet werd op een oogenblik, dat vitale beslissingen genomen moeten worden. Maar als men niet militair beschut is tegen de Rijn- ontruiming, is men tenminste financieel beschut? Bestaat er eenige kans, dat de Duitsche verplichtingen, voortvloeiend uit het Plan-Young, gecommercialiseerd zullen zijn, dat het fameuze Plan, waarvan de heele Fransche economie afhangt, op zulk wijze in beweging gezet zal worden, dat Duitschland het niet meer ontwijken of ontduiken kan? Evenals over alle andere tast men over deze vraag in het diepste duister. Wat beloofde Briand in Den Haag? Zooveel als Stresemann beweerde, d.i. de ontruiming zonder condities, ontruiming in elk geval, of zoo weinig als sommige leden van Briand's kabinet beweerden, d.i. ontruiming op stipte voorwaarden, militaire en financieele?
Niemand weet het. Doch de meerderheid van het Parlement wenschte niet nogmaals geplaatst te worden voor het executiepeloton van een fait accompli. Hier raken wij het cardinale en het gevoeligste punt van het mechanisme: of Briand te veel of te weinig beloofde, vallen moést hij. Want al wat hij beloofde, zou voor de nationale meerderheid van het Parlement altijd te veel, en voor de internationaliseerende minderheid altijd te weinig lijken. Het kon niet anders in deze radelooze en redelooze verwarring, of een paradoxale samenmenging van beide stroomingen zou hem omverwerpen. Beide groepen hadden er genoeg van om gemanipuleerd te worden als marionetten. En Briand was gedoemd tot zwijgen zoowel tegenover zijn meerderheid als tegenover zijn minderheid en misschien zelfs tegenover de Duitschers.
Frankrijk arriveerde aan de hachelijkste halte zijner na-oorlogsche geschiedenis. Het ziet dat een behoudende politiek, evenzeer door de innerlijke verscheurdheid zijner burgers, als door de evolutie der Europeesche mentaliteit, voortaan tot de onmogelijkheden behoort; het voelt instinctief dat een liquidatie-politiek, welke het land geheel onvoorbereid al pari zou zetten naast zijn vroegeren tegenstander, het ten verderve kan voeren. Hier is dus geen plaats voor een waren staatsman, die de factoren koelbloedig wikt en weegt, noch voor een avonturier die een waaghalzerij roekeloos aandurft. Hier is slechts plaats voor schipperaars. Maar al zou die schipperaar Briand heeten (waarom zou deze fenix niet voor de dertiende maal uit zijn asch herrijzen?), de fatale Duitsche vervaldag wordt een dag van verval welke eindelooze crises gaat openen, waarvan deze eerste spoedig de onschuldigste zal blijken.
[verschenen: 29 november 1929]