De vreemde methoden der Tsjeka
Parijs, 8 October [1929]
De Ambassade der Sovjets in de Rue de Grenelle, is het tooneel geweest van handelingen, welke misschien niet uniek zijn in de annalen der diplomatie, doch waarvoor men terug moet gaan tot de Spielburg, de Schlüsselburg, de Venetiaansche gevangenissen en andere beruchte kerkers, om haar weerga te vinden.
Terwijl zijne excellentie Dowgalewski voor het wederaanknoopen der diplomatieke betrekkingen in Engeland vertoeft - waar het Labour-kabinet, dat om de duiten zoo driest optreedt tegen Frankrijk, om de duiten zoo ootmoedig zich betoont voor de Moscovieten - stapt aan het Russisch Gezantschap een der heeren af van de Tsjeka. Eigenlijk moet ik zeggen, van de Geepeeoe, of juister nog, van de Oogeepeeoe (afkorting van Obyedinennoé Gossoudarstvennoé Polititcheskoïye Oupravlénié: geünifieerde politische Staatsleiding) waarachter de bolsjewisten de vermaledeide Tsjeka poogden te camoufleeren, doch de letters geepeeoe willen er niet in en zullen nooit gangbaar worden. Men voelt instinctmatig, dat het beter is het beest bij zijn naam te noemen.
Er stapte dus op het Russisch territorium der Rue de Grenelle, in afwezigheid van den Gezant, een hoog ambtenaar af van de Tsjeka. Tusschen haakjes: er loopen over de rol der Tsjeka te Parijs de zonderlingste geruchten, die Henderson, hoe ook gebiologeerd door de duiten, verstandig zal doen te controleeren, vóórdat hij zijn onverzoenlijke vijanden opnieuw installeert aan de Theems. Een volledige sectie van de Geepeeoe-Tsjeka zou sinds eenigen tijd in ons midden zijn en arbeiden onder directie van iemand, die zich Vladimir Janovitsj laat noemen, en wiens ijverigste medewerkster zijn vrouw moet zijn.
Onder het gevolg van dit sympathieke echtpaar zouden zich vijftien ‘executie-agenten’ bevinden. Om de Ambassade niet te compromitteeren, of haar niet erger te compromitteeren, dan zij reeds is, sloegen zij hun kwartier niet op in het Gezantschap, doch een eindje uit de buurt. Van dezen observatiepost af vertrekken elken dag breedvoerige rapporten naar Moskou. In geheimschrift, of gecijferd natuurlijk, want de correspondentie der diplomaten, ondanks alle declamatorische vertoogen, wordt nog steeds omhuld met de dikste sluiers der diepste verborgenheid, alsof men onder bandieten leeft, die elkaar heel wat te verbergen hebben.
Maar wat het vreemdst en het gekst is: Zijne Excellentie Dowgalewski zelf bezit den sleutel niet van dat geheimschrift. Om geaccepteerd te worden door de posterijen en om tegen elke mogelijke onbescheidenheid gevrijwaard te zijn, moeten de missives der bende echter het zegel dragen der Ambassade. Dowgalewski kan dus elken dag voor het geval staan, dat hij zijn visa verleent aan een rapport, dat zijn terugroeping eischt. Men heeft meermalen gezegd, dat Rusland niet geregeerd wordt door de dictatoren van het proletariaat, maar door de Geepeeoe-Tsjeka, voor wier oppermachtige tyrannie alles moet buigen of barsten. De paradoxale situatie van den Parijschen gezant levert een van de duidelijkste bewijzen, om dit vermoeden te staven.
Wij sluiten de haakjes. Toen de Tsjekistische hoofdman op de Ambassade was aangekomen, begaf hij zich regelrecht naar de appartementen van den eersten gezantschapsraad, een zekeren Bessodowsky, die in de afwezigheid van Dowgalewski zijn functies vervulde. De Tsjekist had maatregelen te nemen, welke even kras als urgent waren, en die blijkbaar niet tot de terugkomst van den ambassadeur konden worden verschoven. Er brak een hevige twist uit tusschen de twee bolsjewistische persoonlijkheden. In elke andere Ambassade van den ganschen aardbodem, behalve in de Russische, zou de gezantschapsraad zijn personeel geroepen hebben, met het bevel, den indringer op straat te zetten. Doch niet hier.
Bessodowsky werd gesommeerd, om de Ambassade op staanden voet te verlaten en zich denzelfden avond naar Moskou te begeven, teneinde verantwoording te geven van zijn politiek beleid. Toen hij weigerde en op staanden voet demissioneerde, maakte de Tsjekist zich met behulp van het personeel meester van den plaatsvervangenden gezant en sloot hem met vrouw en kind op in zijn kamers. De telefoon-draden werden doorgesneden en Bessodowsky ontdekte spoedig, dat hij hermetisch van de buitenwereld was afgezonderd.
Dat was geheel in communistischen stijl: Toen de onlangs ontslagen redacteuren van L'Humanité zich volgens gewoonte naar hun krant wilden begeven (de stumperds wisten van niets) vonden zij de lessenaars bezet door een fonkelnieuwen redactie-staf en de toegangen tot de bureaux versperd door met knuppels gewapende volontairs. Als het aldus reeds in Frankrijk toegaat, wat moet er dan in Rusland gebeuren! (Variant op de testamentische woorden: Als men zoo omspringt met het groene hout, wat zal er dan met het dorre geschieden?)
Hoewel zijn kerker voor het moment weinig onaangenaams had, leek hij den gevangenen niet te minder onheilspellend. Bessodowsky kende zijn pappenheimers. Vooral bij de Sovjets wordt men niet vice-gezant, zonder zekere proeven van geschiktheid te hebben afgelegd, en de hemel weet welke proeven. Hij had waarschijnlijk alle redenen om No. 79 van de Rue de Grenelle te houden voor een roovershol, waar het in de hoogste mate ongewenscht kon zijn, den nacht door te brengen. Temidden der groote stad was hij geïsoleerd van de menschheid, als in een onbewoond oord en overgeleverd aan zijn belager en diens onderdanige trawanten. Hij zou een aardig boekje kunnen opendoen over de bolsjewistische gebruiken, als hij ons vertellen wilde, welke gevaren er in zijn hoofd rondspookten, en wat hij precies vreesde. Duchtte hij, dat men hem met zijn familie verpakken zou in de diplomatieke valiezen, om, zorgvuldig gecacheteerd, verzonden te worden naar de boorden van de Moskowa?
De diplomatieke valiezen smokkelen geen vrouwelijke ondergoederen meer, zooals in de gelukkige dagen van weleer. Onder de zegels der legatie van Afghanistan, reisden zware kisten heroïne en cocaïne, genoeg om gansch Parijs te vergiftigen. In het station van Rijssel werd pas een rieten koffer ontdekt, dat een in tweeën gevouwen, behoorlijk gewurgd individu bevatte, die nauwe relaties onderhield met de anarchisten en de politie. Wat telt een menschenleven voor de paar lieden, die over het wel en wee beschikken van millioenen genummerde onderdanen? Kijkt men in 't veen op een turfje?
Heeft men niet openlijk geïnsinueerd, dat het de Intelligence Service was, die den jongsten anti-fascistischen aanslag beraamde en uitvoerde aan de Côte d'Azur, waarbij twee Italianen omkwamen, alleen voor het plezier, de Fransch-Italiaansche betrekkingen te vertroebelen? Bessodowsky moet eenigszins vertrouwd geweest zijn met de afgrijselijke keuken, welke altijd gekookt werd in het politioneele Rusland en welks recepten de Tsjeka en de Geepeeoe niet alleen overnamen, maar ook nog aandikten. Van één ding in ieder geval zijn wij zeker: Bessodowsky vreesde in zijn huiselijke gevangenis het ergste.
't Eerste wat de vice-gezant, die geen toestel bezat om een S.O.S. te seinen, dus overwoog, was zijne ontsnapping en de bevrijding van vrouw en kind. Terwijl de Tsjekist in Rusland orders vraagt omtrent het lot, dat men zijn vertegenwoordiger wenscht te bescheren, opent Bessodowsky een venster en laat zich neer in den tuin der Ambassade.
Het is nacht. Van het belendende perceel, dat toevallig onbewoond ligt, ziet hij zich gescheiden door een muur van drie meter hoog. Met een wanhoop, die zijn krachten verdubbelt, en met een thuis gefabriceerde touwladder, slaagt hij er in de hindernis te overwinnen. Gelukkig was de muur niet voorzien van glasscherven, want het behoort niet tot de courante eventualiteiten, dat eminente hoogwaardigheidsbekleeders van een gezantschap willen losbreken, en men kan niet aan alles denken. Maar de volgende tuin heeft geen uitgang en is omgord met een muur van vier meter. De voortvluchtige diplomaat zegeviert ook over dit beletsel. Met bloedende handen en gelaat, met de kleeren aan flarden, gekneusd en ontdaan, laat hij zich neervallen op het terrein van een aristocraat, een gefortuneerden graaf.
Eindelijk bij beschaafde wezens! Hij ijlt naar het naburig politie-bureau en vertelt den commissaris zijn ongehoorde wederwaardigheden. Hij stelt zich onder bescherming der Fransche autoriteiten. Hij vraagt smerissen en klabakken, die een bolsjewist niet noemen kan, zonder ze uit te schelden, tot bijstand voor zijn eega en kind. De commissaris toont geen rancune en wil gaarne een expeditie-corps zenden, om de belegerden te ontzetten. Maar de exterritorialiteit, waarmee de woningen der vertegenwoordigers van vreemde mogendheden begunstigd zijn? De Ambassade der Sovjets is Russisch grondgebied. Men zou een diplomatiek incident verwekken, dat de ernstigste gevolgen kan nasleepen, wanneer men de poorten ging forceeren van een gezantschap. Zou men niet reeds lang huiszoeking gedaan hebben in het spionnennest, dat No. 79 van de Rue de Grenelle vormt, wanneer de exterritorialiteit het niet verhinderde?
De Russische Ambassade geniet haar eigen rechtspraak, haar eigen gezagsuitoefening, en een Parijsch commissaris heeft daar niets te maken. Qu'à cela ne tienne!, roept Bessodowsky enthousiast uit. Een gezant kan de exterritorialiteit opheffen, zonder andere formaliteiten dan zijn toestemming. Ik ben de plaatsvervanger van Dowgalewski. De Tsjekist bezit geen enkelen wettigen titel, heeft geen enkele volmacht. Ik ben officieel en reglementair in functie. Ik hef mijn exterritorialiteit op. Ter hulp!
Liever taxichauffeur, liever portier van een nachtkroeg, liever bordenwasscher, dan terug naar Moskou! En de commissaris (le commissaire est bon enfant luidt een Fransch gezegde) was zoo humaan om op deze redeneering, die après tout juist was, in te gaan. De vrouw en het jongetje, die slapeloos den uitslag wachtten van vaders escalade, werden uit de communistische Bastille bevrijd. Een telefoontje van het ministerie van Binnenlandsche Zaken had verlof gegeven, er een conflict met de Sovjets op te wagen. De gelegenheid was te mooi om onbenut te passeeren.
Een etmaal later berichtte het agentschap Tass, dat de eerste gezantschapsraad van zijn ambt ontheven was en dat men den minister verzocht had om den heer Bessodowsky van de lijst der diplomaten te schrappen. Twee dagen later meldde men, dat belangrijke malversaties in het beheer van den vice-gezant de oorzaak waren der ‘terugroeping’, waaraan hij zich niet wilde onderwerpen. De Sovjets zijn in hun eerste leugen niet gestikt en voor hun tweede niet gehangen. Niemand gelooft aan hun fabel, die door Bessodowsky terstond is tegengesproken. Dat men van de afwezigheid des gezanten gebruik maakt, de boeken te onderzoeken, is reeds een beetje verdacht. Maar onverschillig welk voorwendsel kwam gelegen, om een zoo extra ordinair schandaal te bemantelen.
Bessodowsky, die in een hospitaal ligt en doods-benauwd is voor de vijftien ‘executie-agenten’, wijt zijn avonturen aan de oneenigheden over binnen- en buitenlandsche politiek, welke hem sinds eenigen tijd scheidden van de machthebbers op het Kremlin. Wat zoowel den eenen als den anderen uitleg aangaat, kunnen voor mijn part beide partijen gelijk krijgen. Of een Tsjekist, die het lieflijke etiquet draagt van Rosenmann, met de revolvers in de vuist, een plaatsvervangend gezant kan komen opsluiten (in afwachting van verdere représailles) voor een malversatie of voor een politiek geschil, verandert niets aan het feit, dat een Sovjet-ambassade drommels lijkt op een moordkuil.
Wij zijn Bessodowsky eenige erkentelijkheid schuldig voor deze revelatie. Als men zoo terroristisch durft optreden in het hartje van Parijs en tegenover hooggeplaatste personen, behoeft niemand in het onzekere te verkeeren over de methoden, welke men toepast in het beklagenswaardige Rusland en tegenover verschoppelingen als alledaagsche burgers.
Dat is de moraal der geschiedenis, de spontane kreet van iemand, die het weten kan: liever alles, dan terug naar Moskou! Die kreet kan het effect van heel wat handig geënsceneerde propaganda-reizen neutraliseeren. Ik durf wedden, dat de Sovjets het gaarne betaald hadden met al de sommen, welke hun de model-gevangenissen en andere exemplaire inrichtingen gekost hebben, wanneer zij dien kreet hadden kunnen smoren.
[verschenen: 16 november 1929]