De mogelijkheid van eene Fransch-Duitsche Alliantie - Eene zeer ingewikkelde kwestie
Parijs, [ca. 4] October [1929]
Een goedgunstig toeval heeft gezorgd, dat mijn brief van 20 Augustus over Arnold Rechberg's groote plan, dien ik verstuurde, toen de vonk nog één kilometer van het kruit was, u bereikte in de volle actualiteit der ontploffing. Laten wij in de eerste plaats dat minzame toeval dankzeggen (wat mij betreft op de knieën) en dan bewonderen, hoe knap en met hoeveel overleg de Europeesche regisseurs hun zaken regelen.
Toen de nationalistische L'Avenir Rechberg's proposities publiceerde aangaande een Fransch-Duitsche alliantie, gestipuleerd tot in de puntjes, gaf niemand in Frankrijk, noch in Duitschland asem en liet men het idee over aan zijn lot. Het leek een begrafenis zesde klas te krijgen, zonder trom of trompetten. Maar toen een maand later een der ondergeschikte organen van Stresemann als bij verrassing gewag maakte van de niet-officieele conversaties, en onthullingen beweerde te doen, welke op hetzelfde oogenblik en na een lange reis het bureau onzer hoofd-redactie binnenliepen, raakte Europa in rep en roer, gelijk past bij een aanslag tegen de antieke fundamenten van ons werelddeel. En al anticipeer ik niet gaarne onbestendige dingen als de politiek en de actualiteit, het zal mij verwonderen, zoo de kwestie niet nog even brandend is, wanneer deze correspondentie haar weg beëindigt.
Aanvankelijk scheen het, alsof men het veelbelovende project wilde smoren in zijn kiemen. Men openbaarde het als een complot. Van beide kanten werden de amateur-diplomaten onder handen genomen als samenzweerders tegen de veiligheid van den Staat.
Wacht men niet op een Fransch-Duitsch verbond sinds de vierde en vijfde eeuw onzer jaartelling, toen de Germanen voor het eerst Gallië overstroomden en doordrongen tot Bordeaux? Daaraan kan men de moeilijkheid, de kwasi-onoplosbaarheid meten van een probleem, dat oud is, doch als de Geschichte van Heine, in 1914 nog nieuw bleek. De Germanen hebben nooit meer geplunderd en gemoord te Bordeaux, maar steeds kwamen zij terug, en er zijn volkenpsychologen, die denken, dat zij niet zullen kunnen laten, het avontuur nogmaals te wagen. Alles wat begint in Duitschland, lijkt den Franschen een hinderlaag en zij wantrouwen zelfs de cadeaux. Wanneer de Teutoon iets beraamt, moet hij er voordeel in zien, want nimmer dreef hij de edelmoedigheid zóó ver, dat hij werkte tot zijn schade.
Dat is redelijk. Doch in hoeverre kan het Duitsche profijt nadeelig of verderfelijk ageeren voor Frankrijk? Zoo het aantrekkelijk is, een bond te sluiten met verscheurende machten, de kans bestaat altijd dat men opgegeten wordt. Over twintig jaar zullen ze je plukken als een roos, heeft Clemenceau gezegd tot zijn landgenooten. Als zij je plukken als een roos, meenen wij, kunnen zij je ook plukken als een kip, wat veel onaangenamer is. Het blijft steeds veertig millioen tegen tachtig millioen, wijl de moeders staken en zelfs de vaders. Voor het moment toont Rechberg, sprekend in naam der racisten, pangermanisten en andere stahlhelmers, zich welwillend. Hij laat Frankrijk de mooie rol, het overwicht, de praedominantie, uitgedrukt in de cijfers 5 en 3, die aan geen enkele realiteit beantwoorden, die enkel verklaarbaar zijn door de overwinning van 1918. Wie waarborgt, dat deze excessieve goedgezindheid duren zal, en dat Duitschland, wanneer de eerste schrede gedaan is, niet rationeelere verhoudingen zal wenschen, om dit laatste spoor zijner nederlaag uit te wisschen? De troepen-verhouding zou dan 3 tot 5 worden, ten nadeele van Frankrijk. Briand heeft gezegd, dat er geen overwinnaars zijn, noch overwonnenen. Wanneer Duitschland zulk een begrijpelijken, billijken wensch tot Umwertung der Werte te kennen geeft, waarmee, op welken grond, zal men hun verhinderen hem te vervullen?
Want merk op, dat er in de Fransch-Duitsche alliantie-plannen geen sprake is van ontwapening. Integendeel. De racisten, pangermanisten en overige stahlhelmers, hebben een aantal junkers, ex-officieren, ex-nur-feste-druff'ers, die onder dak gebracht moeten worden en wier hoogste lust het is, met een sabel te rinkelen. Rechberg vermeldde expresselijk deze nobele categorie van verbroederaars, voor wie het Fransch-Duitsche bondgenootschap allereerst een verdriedubbelde Reichswehr beduidt. Zij droegen wapenen en voerden oorlog sinds menschenheugenis. Zullen zij tammer zijn dan nu, wanneer men hen opnieuw in uniformen steekt en laat paradeeren?
Hoe lang zal de alliantie duren, zoodra zij goed en wel in het zadel zitten? Aan alle zijden van den horizon koesteren zij rancunes, die oud en onverdelgbaar zijn als hun steeds gistende bloed. Is het niet aanbevelenswaardiger, voor Frankrijk, voor Europa, voor de menschheid, om dezen sujetten hun angels te onthouden, zelfs al zouden zij er over kankeren tot het einde der dagen? En voor het geval, dat de alliantie zou duren, voor het geval, dat zij loyaal zouden blijken, ronduit, zonder slag om den arm tegenover Frankrijk, in welke avonturen zullen zij Frankrijk kunnen meesleuren ten opzichte van andere naties?
Een Fransch-Duitsche alliantie, zooals Rechberg onomwonden verklaart, beteekent de gezamenlijke hegemonie over Europa. De Franschman mag van zichzelf veronderstellen, dat hij deze hegemonie verstandig zal gebruiken. Na 1918, na zijn verknoeide overwinning, heeft hij daartoe eenig recht. Doch Duitschland? Welke bewijzen leverde het, dat het met dit gevaarlijk speelgoed weet om te gaan? Er zijn nog andere naties in Europa met een bevolkingsaantal, dat voor strategische combinaties meetelt. Als men ze uitnoodigt tot een tafelronde en als zij de uitnoodiging kunnen accepteeren, welk nut hebben dan nog de wapenen? En als de wapenen geen nut hebben, wat gaat Rechberg dan aanvangen met zijn junkers, ex-officieren en ex-nur-feste-druff'ers? Men kan ze niet allemaal naar China zenden. Doch wanneer om de een of andere reden (en de redenen zullen niet ontbreken) sommige naties geen zin voelen, toe te treden tot den bond, welk een situatie zou een Fransch-Duitsche alliantie onder deze omstandigheden scheppen voor Europa? Precies dezelfde, welke met andere ingrediënten heerschte vóór den wereldoorlog: Een bom, die vroeg of laat moet barsten.
De zaak is dus minder eenvoudig en minder wenschelijk, dan ze op het eerste gezicht schijnt. Er komt nog bij, dat Frankrijk, om zich te dekken tegen Duitschland, een systeem van bondgenootschappen construeerde, met Polen, met Joego-Slavië, met Tsjecho-Slovakije, met Roemenië, dat bij een alliantie tusschen Parijs en Berlijn in duigen zou vallen. Dit is onvermijdelijk. De ruïne van wat sinds tien jaren met moeite en diplomatiek beleid werd opgebouwd, zal het grootste deel van den prijs vertegenwoordigen, welken de Duitscher zal eischen voor zijn samenwerking, voor zijn ‘fusie’, voor zijn provisorische vassaliteit. De een zal zich trouweloos verraden wanen, de ander zal zich met achterdocht afwenden en nieuwe steunpunten zoeken. Waar heeft Duitschland geen ‘eischen’, waar heeft het geen minoriteiten, waar geen stamverwanten onder de bondgenooten van Frankrijk?
Van den Duitschen gezichtshoek uit, zijn de eischen gerechtvaardigd en zelfs het internationale oog beschouwt ze dikwijls met instemming. Bracht één gouvernement handiger dan Duitschland het beginsel van Machiavelli in beoefening, die leert ‘dat steeds herhaalde revendicaties eindigen met rechten te vormen’? Maar is het niet reeds levensgevaarlijk voor Frankrijk, dat het door een intieme samenwerking met Duitschland den schijn zou wekken van de doelwitten in het Oosten en Zuid-Oosten van Europa stilzwijgend te gedoogen, of te eeniger tijd genoodzaakt te kunnen worden, deze openlijk te homologeeren? Fourneerde Frankrijk daarvoor gedurende tien jaren wapenen, munitie, instructeurs en leeraars aan de scholen voor krijgskunde? Zij, die bij de simpele vermelding van een Fransch-Duitsche alliantie, spraken van een samenzwering, van een complot om Frankrijk te isoleeren, om het moreele vertrouwen zijner bondgenooten te ondermijnen, overdrijven waarschijnlijk, doch opperden geen onmogelijkheid.
Rechberg met zijn cartels, is de boeman der kanselarijen. Wat vermogen zij tegen zijn economische structuren? Zij redigeeren vodjes papier, die bij de eerste windvlaag wegdwarrelen. Hij, Rechberg, ankert of entert twee naties met hare werkelijke, tastbare belangen. Mag het ons bevreemden, dat de kanselarijen ondersteboven stonden, zoodra hij met zijn ontstellend plan voor den dag kwam? Voor Rechberg is een bondgenootschap tusschen Frankrijk en Duitschland logischer, aangewezener, nuttiger, minder kunstmatig, reëeler dan een bondgenootschap tusschen Frankrijk en Polen. En de diplomaten zijn niet zoo dom, om te bespeuren, dat Rechberg au fond gelijk heeft.
Het blijft de vraag slechts, of de affaires van banken, handel en industrie, voldoende zijn, om de aarde te besturen in de verhouding der volken, of zij boven het recht staan, boven instinctieve nationale aspiraties, boven nooit te controleeren factoren van ras, van geest, van en boven de menigvuldige obscure stroomingen, waaraan het leven onderworpen blijft.
Duitschland vraagt den Poolschen corridor en naar de jongste berichten is de inwilliging van dezen eisch onontwijkbaar bij de bondgenootschappelijke onderhandelingen. Zes maanden geleden zou ik nog gedacht hebben: geef hun in 's hemels naam den corridor, dan is die zaak uit de wereld. Ik geloof dat de meeste Europeanen er zoo over dachten, en ook de meeste Franschen. Maar in den afgeloopen zomer verscheen een boek van Casimir Smogorzewski, dat tot titel draagt La Pologne, l'Allemagne et le ‘Corridor’, en ik moet zonder omwegen bekennen, dat ik tegenover de massa van onomstootelijke feiten, in dit werk vermeld, niet anders doen kan dan aanhanger te worden van dezen ongelukkigen corridor.
De auteur toont aan, dat, wat de Duitschers den ‘corridor’ noemen, geen uitvinding is van het Verdrag van Versailles; dat dit verdrag slechts een toestand consacreerde, welke door een speling der natuur van de onheuglijkste tijden af bestaan heeft. Om raadselachtige en ondoorgrondelijke redenen waren de Polen in dezen ‘corridor’ taaier tegenover de Teutoonsche indringers, dan zij elders bleken; immer vormden zij er een aanzienlijke Poolsche bevolkingsmeerderheid, ondanks alle vreedzame en gewelddadige pogingen tot koloniseering of germaniseering; juist de kiesdistricten, die [op] het oogenblik den corridor uitmaken, vaardigden zonder onderbreking Poolsche vertegenwoordigers af naar den Reichstag.
De namen Dantzig en Pommeren trouwens hebben niet de minste beteekenis in het Duitsch, en worden slechts verstaanbaar in het Poolsch. De ‘corridor’ helaas, is niet een corridor gelijk Smogorzewski er nog twaalf andere opsomt, in Italië, in Zwitserland, in Frankrijk, in Turkije, in Lijfland, in Canada, in Noord-Amerika, in Alaska, in den Congo, en zelfs in Holland (een inwoner van Terneuzen kan niet per trein naar Rotterdam gaan, zonder België te passeeren), de Poolsche corridor is geen geografische corridor, geen corridor, ontstaan door een modern verkeersmiddel, of door de afwezigheid van een verkeersmiddel, de Poolsche Corridor is een ethnografische corridor, een menschelijk wig, dat de gril der natuur, de kracht van het ras, of welke andere oorzaak ook, meer dan acht eeuwen gehandhaafd heeft in den flank van Duitschland, een wig, dat de Duitschers noch met geld, noch met wapenen, noch met onderdrukking, noch met schattenverslindende propaganda, noch met de meest wreede chirurgie hebben kunnen uitrukken. De geheime geest van het Poolsche volk, als ware hij begaafd met inzicht, de genius van het ras, dat leven en bloeien wilde, bewaarde, behoedde zich tegen drie onderdrukkende, tyrannieke naties, tegen de Duitschers, tegen de Oostenrijkers, tegen de Russen, die Polen wegvaagden van de kaart, bewaarde zich eene uitweg naar de zee. En wat het merkwaardigst is in het verborgen wroeten dezer ondoofbare kracht: niet naar de richting van Memel, een zand-gat, doch naar de richting van Dantzig, een bruikbare haven. Dit is dus de Poolsche Corridor: een ethnografische uitmonding van Polen; een uitmonding, welke stand hield tegen alles.
Terecht plaatste de auteur zijn boek onder het motto: navigare necesse est, vivere non necesse, het devies van den Hanza-bond: varen is noodzakelijk, leven is niet noodzakelijk.
Het is waarschijnlijk, dat Smogorzewski velen Franschen de oogen zal openen en dat de corridor, die voornamelijk bekeken werd als een Poolsche levensvoorwaarde, in de toekomst allereerst beschouwd zal worden als een onvervreemdbaar Poolsch recht. Laten de Duitschers, laat Rechberg, zich neerleggen bij een evidentie. Genoeg bedenkingen reeds pleiten tegen een Fransch-Duitsch verbond. Al lijkt het menigeen de eenige uitkomst, nimmer zal men het koopen en inaugureeren met een rechtsverkrachting. Uit moreele, uit sentimenteele èn uit practische overwegingen.
Ook de Franschen lazen Machiavelli. Zij vergaten niet, dat de sluwe zin over ‘herhaalde eischen, die eindigen met rechten te vormen’, gevolgd wordt door de waarschuwing ‘dat de mededinger die zwak genoeg is, om voor dergelijke vragen te wijken, blijft zitten met een handvol vliegen’: con un pugno di mosche in mano. Zij weten, wat het bondgenootschap met Polen waard is. Zij zullen lang en voorzichtig afwegen, in hoeverre een Fransch-Duitsche bond kan deugen, en ik geloof niet, dat de eerste president der Duitsche Republiek, die een vriendschappelijk bezoek komt brengen aan Parijs, Hindenburg zal zijn.
[verschenen: 11 november 1929]