Negentig in de schaduw
Parijs, [eind] September [1929]
Ik heb tot dusverre niet durven schrijven over de warmte, maar nu ze voorbij is, nu een stijve bries de eerste noten en kastanjes afwaait, voel ik, dat mijn coupletje over Phoebus, alias den koperen ploert, niet gemist zou kunnen worden. Gij zoudt u met reden mogen afvragen, of hij zijn ravages niet uitstrekte tot deze lachende oorden. En als het u misschien irriteerde (dit vooral vreesde ik) het kleinzeerig Europa u uit alle hoofdsteden te zien berichten, dat het er heet was, mogelijk interesseert het u te hooren, hoe wij ons gedroegen bij 90° in de schaduw.
Welaan dan. Menigen dag zijn wij knocked down geslagen. Het minst te beklagen waren de dames, het ergst er aan toe waren de katten en de mannen. De katten, aan wie overigens weinig vrouwlijks vreemd is, laten zich nog niet scheren, en de mannen bleven als vanouds de slachtoffers der correctie. Terwijl de dames eenparig, de leelijke en de mooie, de dikke en de dunne, hare kousen uittrokken, alles afwierpen, wat een tot de uiterste limite gerekte eerbaarheid kon toelaten, en onze opinie niet vroegen over deze vereenvoudigde kleeding, konden wij niet lunchen, geen bittertje drinken in hemdsmouwen, zonder erop te worden aangekeken, zonder iets van onze reputatie in te boeten.
Wij sleepten niet alleen onze sokken, maar onze boorden en onze jassen tot de zevende verdieping. Wij hebben de charmante sexe door onze straten bij trossen zien rondwandelen in badcostuum en men beweert zelfs, dat zij op sommige plaatsen niet meer droegen dan een lapje in duodecimo-formaat, dat is het twaalfde van een vel druks.
Ik heb dat nergens aanschouwd, om u de waarheid te zeggen, doch het lijkt me geenszins met de mogelijkheid in strijd. Zij, die in woord en geschrift het heftigste verzet aanteekenen tegen onze tyrannie, zij doen wat haar behaagt. Het zou echter niet in onze koppen moeten opkomen om haar voorbeeld te volgen, om te gaan flaneeren in een badpakje. Al ben ik geen anti-feminist, en al kan ik me Briand of president Doumergue moeilijk voorstellen met bloote armen en bloote beenen, er zijn oogenblikken geweest, dat deze ongelijkheid van rechten tegenover het fatsoen ons verdroten heeft. Wij namen revanche door allen, die geen kousen droegen, den toegang tot onze bureaux te verbieden. Hoewel hare protesten tegen dezen aanslag op hare vrijheid doordrongen tot de dagbladen, zijn wij onvermurwbaar gebleven.
Al is het spinrag van een zijden kous een minder doeltreffende scheidslijn dan het zwaard, dat Siegfried legde tusschen hem en Brünnhilde, het was een grens welke wij gehandhaafd hebben. De kantoren zijn dus niet ontaard in cabinets particuliers.
Het heeft, dank zij de hitte, niet aan komieke geschiedenissen ontbroken. Een burgemeester moest een huwelijk inzegenen tusschen een Amerikaansche en een Turk, allebei in costume de bain, en er was geen enkel wetsartikel, dat hen kon beletten te trouwen in deze dracht. Men heeft gedineerd met tafellaken, servetten en eetservies op de banken van de ondergrondsche. Het reglement had zulke gebeurlijkheden niet voorzien. Een bedelaar legde zich te slapen in de schaduw der huizen, na met krijt de aanbeveling op het trottoir geschreven te hebben: ‘Kalmte s.v.p.; ik heb niets noodig.’ Een ander, dommelend in het lommer van een der stations, antwoordde den agent, die hem wakker schudde: ‘Ik wacht op den trein.’ Het was een gezegende tijd voor alle excentriciteiten. Een richard, verwant aan den eigenaar van een der grootste bazars, ontdekt midden in den nacht en na een copieuze fuif, een prostituée in lompen, slapend op een bank. Hij wekt haar, neemt haar mee naar zijn weelderige woning, laat haar door zijn bediendentroep afwasschen, oppoetsen: manicureeren, pedicureeren, coiffeeren, toiletteeren, richt een souper aan met de eerste oesters en champagne, noodigt haar in zijn sponde, en zet haar den volgenden morgen in haar zelfde plunje, met haar zelfde vodden, op straat.
Deze roué dacht misschien een sprookje te spelen. Ik hoop voor hem, dat hij zijn speelnootje van één nacht nooit terugvindt onder de furiën van een volksoproer. Uit deze dagen dateert ook de nieuwste geestigheid van Tristan Benard. Bij een vriend moet hij op de broeierige trap ruimte maken voor een kruier, die op zijn schouders een ouderwetsche staande klok verhuist. Hij stoot zich een beetje aan het meubel en zegt met zijn zachtste stem: ‘Waarom doe je niet liever zooals iedereen, beste kerel, waarom draag je geen armbandhorloge?’
Het zou een wonder zijn, wanneer deze magnifieke, maar droge zomer, niet gewerkt had op het brein der uitvinders, die in aanmerking komen om ons water te verschaffen. Overal is er water, in den grond, in de lucht, in de lichamen, en het komt er slechts op aan, om het in ons bereik te brengen. Gewoonlijk kiezen wij de eenvoudigste methode en graven een put, of halen het uit de rivier, of wachten tot het regent. Maar het gebeurt, dat de putten leeg worden, dat de bronnen ophouden te vloeien, dat de rivieren opdrogen. Het gebeurt, dat het niet regent, ondanks de spreuken van toovenaars, die invloed beweren uit te oefenen over dat element, ondanks de kanonnen, ondanks processies en bedevaarten. Wij hebben sinds verscheiden dagen wolken, maar nog steeds geen water. Wat te doen in zulke gevallen, als de hemel onverbiddelijk blijft? Wat te doen in de woestijn?
Een ingenieur, die den goed-Hollandschen naam draagt van Knapen, bracht de oplossing. Twee jaar geleden, toen Rockefeller de vorstelijke gift schonk, waarmee de paleizen van Versailles gerestaureerd konden worden, wat mooi is (maar zouden geschenken van een olie-koning aan een Staat niet tevens gevaarlijk kunnen zijn?), en inderdaad gerestaureerd werden, wat nog veel mooier is, werd Knapen beroemd door de even simpele, als goedkoope manier, waarop hij de muren der reusachtige, onbewoonde gebouwen, aangevreten door de vocht, drooglegde.
Hij bracht op regelmatige afstanden buisjes aan in de dikke wanden, wier nattigheid ontelbare kolonies van schimmelplanten voedde, en binnen drie maanden had hij ze bevrijd van de vloeistoffen, welke er zich ophoopten sinds Lodewijk XIV. Die buisjes, schuin naar beneden hellend, van weerszijden en tot halverwege in den muur bevestigd, waren vervaardigd van een poreus materiaal en haar geschiktheid tot afvoer berustte doodgewoon op de activiteit van natuurlijke verschijnselen, welke men condensatie en saturatie noemt.
Zij voerden hem tot een idee, dat voor de hand lag: de lucht produceert water tot ons ongenoegen, waarom zou zij geen water produceeren tot ons nut? Alle vochtigheid is te wijten aan een onbeduidend temperatuursverschil. Lucht, die verkoelt, condenseert een gedeelte van haar vochtgehalte, wat iedereen heeft kunnen waarnemen aan een karaf koel water, welke beslaat met een zilverigen damp. De dauw is een verschijnsel van denzelfden aard.
Het binnenste der muren van Versailles was meer dan verzadigd en met den simpelen toevoer van buitenlucht kon men al het overtollige vocht aftappen. Waarom zou men niet, uitgaande van hetzelfde beginsel, een toestel construeeren dat op gelijke wijze de liquide bestanddeelen van den dampkring opslorpte en omzette in bruikbaar water? Dat was even simpel als het ei van Columbus. Ieder kon het weten Men behoefde er slechts aan te denken.
Men had er trouwens reeds aan gedacht. In den Caucasus, in Perzië, in de Krim, hebben reizigers geweldige pyramiden van gebroken kalksteenen gesignaleerd, die eertijds, honderden jaren vóór Christus, door kanalisaties verbonden waren met een reservoir. Rondom de stad Theodosia, in de Krim, een der oudste Grieksche kolonies, telde men er nog dertien. De waterleidingen en de reservoirs zijn verwoest door den tand des tijds of door de barbaren, doch de gevaarten van lossen steen staan nog altijd overeind en getuigen van het vernuft en den practischen zin der voormalige bewoners, verdwenen in den nacht der eeuwen.
Men heeft becijferd, dat deze installaties zeven honderd kubieke meter water konden leveren per dag. Het waren lucht-putten in den eigelijken zin van het woord. Door een automatische wisselwerking van luchtstroomingen, werden de zevenhonderd duizend liter druppel voor druppel onttrokken aan de atmosfeer. Die lucht-putten kostten geen onderhoud, geen toezicht, en hielden nooit op te stroomen. Volgens de tabellen van Regnault levert één kubieke meter gesatureerde lucht van 30 graden, welks temperatuur verlaagd wordt tot 20 graden, 13 gram water en zal 21 gram water afstaan, wanneer de temperatuur zakt tot 10 graden. De antieke Grieken hadden de tabellen van Regnault niet afgewacht om het waterprobleem, dat zich in deze streek voor hen stelde, bewonderenswaardig en geniaal op te lossen.
Toen zij het niet vonden in den grond, trokken zij het met een ongeëvenaarde scherpzinnigheid uit den hemel. Het grootste raadsel is, dat zulk een ontdekking verloren kon raken en dat geen enkele der latere generaties haar heeft weten te benutten. Hoeveel meer waarde heeft een greintje intellect voor het menschdom, dan alle andere raseigenschappen tezamen!
Knapen, de opvolger dezer primitieve genieën, zal zijn luchtputten niet bouwen als pyramiden, en als het beginsel behouden blijft, de kei-stapels worden vervangen door constructies, ingericht volgens de nieuwste wetenschappelijke gegevens, en die het hoogste rendement zullen bereiken. Hij geeft haar den vorm van een toren, rond of vierkant, van een hooimijt, van een termieten-woning, of van een reusachtige meloen-klok. Zij zullen in beton zijn of in steen. De inwendige kamer, door een menigte gaten verbonden met de buitenlucht, zal het uitzicht krijgen eener fantastische grot van stalactieten en toegerust zijn met een grillige hoeveelheid vooruitspringende hoeken en punten, welke sneller verkoelen, dan de compacte massa's en die de condensatie verhaasten. Bij voorkeur zal men de luchtputten bouwen op verhevenheden. Met honderd vierkante meter condenseerende oppervlakte, denkt de ingenieur vijftig duizend liter water per dag te verzamelen, wanneer het klimaat een beetje meewerkt.
Een Franschman, Knapen is Franschman, denkt natuurlijk in de eerste plaats aan Algiers en Tunis, waar elk jaar aanzienlijke kudden vee bezwijken door de droogte. In 1926, toen de omstandigheden bijzonder rampspoedig waren, stierven er in Tunis 600.000 schapen van dorst, om te zwijgen van de andere runderen en van de menschen. Men is dus begonnen met proefnemingen in Noord-Afrika. Wanneer ze succes hebben, wanneer het procédé even goed lukt in de twintigste eeuw, als in de dagen vóór Homerus, zal de waarde dezer koloniën op onberekenbare wijze stijgen. Knapen twijfelt er niet aan. Als wij naar hem luisteren, belooft hij de Sahara met zijn lucht-putten om te scheppen in een paradijs-tuin.
En dan? Ik heb er niets op tegen en propageer het idee voor ieder, die worstelt met watergebrek. Maar de Fransche graanoogst was dit jaar overvloedig, wat den speculanten de kans gaf, de boeren door de koersdalingen bijna te ruïneeren. De landbouwers, overgeleverd aan de kolossale internationale maalderijen-trusts, zijn zóó gemaltraiteerd door de beursschuimers, dat het gouvernement heeft moeten ingrijpen, om een catastrofe te verhinderen. Wat de Pharao van Egypte reeds bleek te bezitten, toen Joseph's zeven magere koeien hem zeven magere jaren voorspelden: silo's, waarin het graan geconserveerd kon worden zonder te rotten, of zonder opgegeten te worden door de ratten, een voldoend aantal dezer silo's ontbreekt nog in het van de hand in den tand levende Frankrijk.
Doch waarom zwartgallig te eindigen, na welgemoed begonnen te zijn? Die silo's worden gebouwd. En zoodra wij inlichtingen hebben over de resultaten der luchtputten zal ik ze u melden. Als wij er te lang op moeten wachten, begin dan zelf, wanneer het u dienstig lijkt. Het is net zoo'n idee om geëxploiteerd te worden door anderen.
[verschenen: 1 november 1929]