Utopieën
Parijs, [medio] September 1929
De groote moeilijkheid, wanneer een staat zijn onderdanen gaat assureeren, ligt hierin, dat men weet waar hij begint, doch niet waar hij ophoudt.
Wie principieel voor één assurantie is, tegen de gebreken van den ouderdom b.v., moet logisch redeneerend voor allen zijn. Waarom zou een staat zijn onderhoorigen verzekeren tegen ziekte of tegen ongevallen, en niet tegen brand, waterschade, inbraak, levensmiddelenduurte, onweders, hagelslag, droogte en andere lastigheden?
Er zijn particuliere maatschappijen voor deze ongemakken, zult gij zeggen. Maar voor ziekten waren er aanvankelijk ook particuliere maatschappijen. Wie een principe stelt moet eveneens de consequenties aanvaarden. En wanneer eenmaal het principe gesteld wordt dat de staat verzekert, waarom zou de staat o.a. niet verzekeren tegen Beursverliezen? Ik sluit de beroepsspeculanten niet uit (om welke reden zou ik? ma foi!), maar denk vooral aan de duizenden kleine spaarders, die hun effecten zien rijzen of dalen zonder dat zij er den minsten invloed op kunnen uitoefenen. Een beursmagnaat in Londen, die een collega in Brussel om een futiele oorzaak den nek wil breken, kan even nadeelig zijn als een microbe welke een epidemie verwekt. Een beursmagnaat kan een vorm zijn van het fatum, in niet geringeren graad dan een bacil of een springende stoomketel.
En waarom zou de staat niet assureeren tegen het risico van wedden bij rennen, of in 't algemeen tegen het risico van alle mogelijke spel? In een land waar de liefhebberij voor sport van paarden, honden, fietsen, auto's en motoren een ongemeenen bloei kent en gepaard gaat met een volmaakt gereglementeerden hartstocht tot wedden, zou zulk een instelling beantwoorden aan een nationale behoefte. Het publiek der kuuroorden en badplaatsen heeft recht op dezelfde protectie tegen de hinderlagen van het baccarat, het trente et quarante, den chemin de fer der casino's.
Het zijn niet enkel de kapitalisten die zich gaarne overgeven aan de passie voor de kaarten. In een ware democratie moet iedereen niet alleen zijn lever, maag en nieren kunnen verzorgen, maar moet ook iedereen banco kunnen roepen, al ging het om tien millioen. Het spel zou er bij winnen. Het zou gelouterd worden van alle betrekkelijkheden. Het zou ‘absoluut’ worden gelijk sommige muziek, een soort van l'art pour l'art. Ieder zou mogen gokken voor fenomenale bedragen en ieder zou gedekt zijn.
Zoo zou men ook visschers en jagers, zoowel de professionals als de amateurs, kunnen verzekeren, tegen alle deficit en zelfs tegen alle excedent hunner vangsten. De staat zou de landbouwers, de boomkweekers, de hoenderfokkers, de veetelers, kortom de gansche productie van een land (waarom zou ik nog détailleeren?) kunnen waarborgen tegen de toevalligheden van elk bedrijf. Men kan reeds bij particuliere ondernemingen een polis nemen welke het jonge meisje op haar twintigste jaar een bruidschat, den jongen man na zijn diensttijd een begin-kapitaal belooft. Lijkt het niet de plicht van een staat om ook de zorg van deze assurantie op zich te nemen? Elk meisje zou voortaan geboren worden met een huwelijksgift, elke jongen met een som gelds om de kat uit den boom te kijken.
Wanneer de staat allen in de ‘unieke school’ een ‘unieke opvoeding’ geeft, waarom zou hij niet een ‘uniek kapitaal’ bepalen om den struggle for life, bij welken ieder verzekerd is tegen alles en nog wat, te beginnen? Ik ga hoe langer hoe verder. Wat weerhoudt mij? De staat zou best elken burger, arm of rijk, oud of jong, een minimum inkomen kunnen garandeeren van twee duizend gulden per jaar. Waarom niet? Voor Nederland zou dit een bagatel vormen van vijftien te kapitaliseeren milliarden.
Dit alles is ernst of luim, al naar gij wilt. Maar zoo ik de staatsman ware, die de wet op de sociale assuranties, dienstboden-verzekering, ouderdoms-verzekering, etc. had ingediend, of zoo ik slechts het eenvoudige Kamerlid ware dat ze stemde, ik zou geen enkel geldig contra-argument weten, wanneer men mij vroeg om consequent te zijn.
***
Als de assuranties een geluk uitmaken, dan wordt de Franschman op 5 Februari 1930 weer een tikje gelukkiger. Op dien dag zal één derde der bevolking worden uitgenodigd, zich goedschiks of kwaadschiks aan officieele loketten te komen verzekeren tegen alle risico van ziekte, invaliditeit, ouderdom en overlijden. Een leger van nieuwe ambtenaren, onttrokken aan de werkelijke, nuttige productie, die reeds handen te kort komt, zal het land overzwermen met stapels paperassen. De pompen van den Staat zullen elk jaar ettelijke supplementaire milliarden opzuigen en aan de circulatie onttroggelen. Het aantal en de duur der ziekten zullen bij de ingeschrevenen verdubbelen, alsof allen geslagen zijn door de elfde plaag van Egypte, welke Mozes niet voorzien kon. De levenskosten zullen automatisch stijgen omdat de nieuwe bedrijfslasten automatisch en liefst meervoudig verhaald zullen worden op de verbruikers. Zoo zullen de verbruikers twee- of driemaal hun mirifieke assuranties betalen volgens de ironische wetten van den vicieusen cirkel.
Wij hebben dit plezier reeds ondervonden met den 8-urigen werkdag, - wij kunnen het opnieuw kennen. Wij zijn rijk genoeg, wat?
Niets nieuws, meent gij? Neen, helaas. Men spiegelt zich niet meer aan anderen en men spiegelt zich niet meer zacht. Als Duitschland zijne onderhoorigen assureert, kon Frankrijk achterblijven? Alle fabels worden op den duur verwezenlijkt en ook de fabel van luilekkerland. De ongelukken-verzekering, net als bij de Duitschers, had reeds een enorme fraude te voorschijn geroepen, waaraan patiënten, dokters, verpleegsters en apothekers om 't hardst medewerkten. Voor een snee in den vinger nam men een week vacantie met behoud van loon. Men fabriceerde medicamenten welke de onbeduidendste wonde rekten zoolang het den smokkelaars beviel om te leegloopen. De apothekers boekten massa's drankjes en zalfjes welke nooit geleverd waren. Ieder kreeg zijn part. Men richtte trusts, concerns, associaties op tot exploitatie van fictieve kneuzingen. Een verzwikte knie werd een onuitputtelijke bron van inkomsten. De arbeider was in den zevenden hemel; de dokter onderhield een stal van renpaarden, de apotheker een harem.
Beteugeling van deze misbruiken bleek bijna uitgesloten, behalve wanneer de durf brani werd. Een heir van rechercheurs in alle spreekkamers, agents provocateurs in alle fabrieken zouden niet bij machte zijn om een eigenschap uit te roeien welke zoo menschelijk is als luilakken op kosten van den patroon. Zag men ooit de repressie slagen van een bedrog waarop men te voren een premie zet? Men had waarschijnlijk beter gedaan door te denken aan den voorlaatsten zin van het Onze Vader: en leid ons niet in verzoeking.
En wat zal het worden wanneer de nieuwe wet in werking treedt! Het is reeds zoo verleidelijk om te lijntrekken gratis, zonder dat 't iets opbrengt of kost, hoe zalig zal het lijntrekken worden wanneer men er winst uit kan slaan! Om de simulanten af te schrikken heeft men wel bepaald, dat de lijder voor 15 pCt. in de dokterskosten zal bijdragen; maar wie zal niet met enthousiasme 15 pCt. storten, zoo hij zeker is met een beetje handigheid 30 of meer terug te krijgen? Werkelooze was reeds een loonend baantje en toen de franc laag stond zagen wij Engelsche werkeloozen hun penningen verteeren tot aan de Riviera toe. Ziek zijn zal een nieuw loonend baantje worden. Zooals in een middeleeuwsche Cour des Miracles, gelijk Victor Hugo er eene beschreef in Notre Dame de Paris, de verminkten 's avonds hunne krukken, bulten en verbanddoeken afwierpen om met gezonde ledematen de gebedelde duiten te verbrassen, zoo zullen in de verlichte twintigste eeuw de lammen loopen, de blinden zien, de dooven hooren, zoodra zij eenmaal de contrôle gepasseerd hebben. Zijn wij niet knapper in 't natuurgetrouw nabootsen van puisten, gezwellen, misvormingen en kwalen dan die stumpers uit een donker tijdperk? Hebben wij niet reeds een t.b.c-lijder gezien, die kunstmatig zooveel Koch-bacillen produceerde in zijn spuwbakje als noodzakelijk was om op andermans kosten te rentenieren en getroeteld te worden met versterkende middelen?
Voor de menschelijke vindingrijkheid breekt een tijd aan van onbegrensde mogelijkheden. Wat zal er op dit gebied nog uitgedacht worden, waarvan wij in onze humanitaire lummeligheid nooit droomden:
Want is het niet lummelig? De ervaring heeft vastgesteld, dat een onverzekerde zieke gemiddeld geneest in vier weken, dat een bij een particuliere maatschappij verzekerde zieke geneest in acht weken, maar dat een door den Staat geassureerde zieke in doorsnee twaalf weken noodig heeft voor zijn convalescentie. Als ik filosoof was zou ik zeggen: daar heb je den mensch van Rousseau, den mensch die van nature onschuldig is als een engel, wanneer men slechts werkt op zijn goede instincten, daar heb je hem in al zijn rechtschapenheid!
Maar laten wij bij het feit blijven: het lang geconstateerde feit dat een simpele assurantie het risico verhoogt. Men observeert het sinds er assuranties bestaan. Men observeert het zelfs bij de brand-assurantie, voor welker inbreuken het wetboek van strafrecht nochtans zonder meedoogen is. En toch zijn wij idioot genoeg om een nieuw experiment te beginnen op een terrein waar zelfs de ezel, de spreekwoordelijk domme equus asinus, het begrip kreeg om te simuleeren; waar duizend toeren van schijnziekten of malaises kunnen uitgevoerd worden zonder dat de dader zoo dom behoeft te zijn om zijn hachje te wagen. Zijn we hardleersch, koppig en verkwistend genoeg?
Laten wij nog een blik slaan op het mechanisme der wet. Zij is een model van demagogie, dit speciale soort van waanzin. Verzekerd zijn alle Fransche burgers, wier jaarlijksch salaris de 15.000 francs niet overschrijdt of 22.500 francs zoo hij drie kinderen heeft. De arbeider betaalt 5 pCt. van dat salaris aan het nationaal bureau voor sociale assuranties, de patroon van zijn kant betaalt ook 5 pCt. per man.
Op papier is dit prachtig. Maar in werkelijkheid: Een bijoutier die per week voor 50.000 gulden omzet met behulp van twee bedienden, betaalt zijn 5 pCt. per man evenals de fabrikant of de groot-boer die hetzelfde omzet-cijfer slechts bereikt met honderd arbeiders. Deze laatste betaalt dus vijftig maal zoo veel! Een bank-employé en een winkelbediende zijn onderworpen aan hetzelfde reglement als de poedelaars van smelt-ovens, de taxichauffeurs, de lei-dekkers en andere gevaarlijke ambachten. Men heeft uitgerekend dat iemand, die op zijn 16e jaar 5 pCt. begint te storten, op zijn vijftigste jaar aan kapitaal en gecumuleerden intrest een som bijdraagt, welke drie maal hooger kan zijn dan het gekapitaliseerde bedrag dat zijn staatsuitkeering vertegenwoordigt. De staat in dit geval wordt dus woekeraar en oplichter.
Doch dat alles daargelaten: hoe lang denkt men dat de arbeider zich zal laten besnoeien met 5 pCt. zonder tegen te spartelen in den vorm van acties om loonsverhooging? En hoe lang zal het duren voor dat de patroons hun 5 pCt. hebben ondergebracht in de bedrijfskosten? Of dit lukken zal tegenover de internationale concurrentie is een andere vraag. Maar gelijk zij is beteekent de wet een belastingvermeerdering van 10 pCt. op de nationale economie. Een cadeau om zóó verzekerd te worden!
Men schat de jaarlijks te innen bedragen op 7 à 8 milliard. En wat doet men met die milliarden? Men hoopt zonder twijfel dat ze niet allen onmiddellijk zullen verdwijnen in uitkeeringen. Niet zoo gauw. Men hoopt dat er wat van zal overblijven om over dertig jaar de gansche vandaag arbeidenden natie te pensionneeren. Onderwijl zullen ze dus beheerd moeten worden, zullen ze moeten fructifieeren. Denk aan den stuiver, die, belegd tegen 5 pCt. bij de geboorte van Christus (niemand helaas heeft er toenmaals aan gedacht!) in 1929 tot een goudklomp zou gewassen zijn zoo groot als de aarde!
Hoe zal de Staat zijn milliarden beleggen? Particuliere maatschappijen worden, wat dit aangaat, door den Staat op de strengste wijze gecontroleerd. Zal de Staat zich zelf controleeren? Er zijn geen solidere dingen op de wereld dan Staatspapieren. Zal de Staat dus Staatspapieren koopen? Om ze te doen stijgen, om conversies te bewerkstelligen, welke den rentevoet zullen kunnen verlagen? Wat een ideaal middel om een schitterend figuur te slaan! Maar de afgrond roept den afgrond, zooals men leest in een psalm. De afgrond van den Staat zou op die manier alles verzwolgen hebben. En men weet wat er terecht komt van kapitalen welke neertuimelen in de afgronden van den Staat.
Men heeft nog nooit gezien dat zij groeiden tot een goudklomp zoo groot als de aarde. Af en toe blijkt echter alles plotseling spoorloos verdwenen, krimpt de munt tot één vijfde, gelijk in Parijs, of tot nul gelijk in Berlijn. Voor de menigten der geassureerden is dit een zwaarder risico dan alle beroepsongevallen en alle ziekten. Want dertig jaren is lang in het leven van een Staat. In dertig jaren kan veel gebeuren waarvan nog géén polis rept!
Doch de verzekerden, de goeden en de kwaden, marcheeren. Men heeft hen voorgepraat dat de sociale assuranties een weldaad zijn, een edenisch tijdvak openen, en als zij het misschien niet gelooven, zij zijn in ieder geval van plan er uit alle krachten van te profiteeren, onder het motto: après nous le déluge. En Snowden zal de Franschen opnieuw benijden, omdat alles loopt alsof het gesmeerd is!
[verschenen: 21 oktober 1929]