Een ramp
Parijs, [ca. 31] Augustus [1929]
Het ziet er uit, alsof het niets is, maar het resumeert alle buitelingen, bokkesprongen, narrekappen en bakersprookjes, waarmee men een volk, dat viermaal revolutie maakte voor ‘de vrijheid’, zoet houdt.
Den dag (28 Augustus), dat te Parijs het bericht binnenkwam van Philip Snowden's overwinning op de Haagsche Conferentie, zond de politieprefect agenten per fiets naar alle bioscopen met het bevel, om de gefilmde actualiteiten, waarin de Chancellor of the Echequer optrad, weg te laten.
Het stroeve gelaat van den man of Yorkshire verdween van het witte doek. Snowden's ultimatum-politiek en de afloop der Conferentie waren zóó weinig naar den smaak van den gemiddelden Franschman, dat men betoogingen vreesde. Die Franschman nochtans kreeg al het nieuws, dat zijn veiligheid en zijn portemonnaie kon dreigen, met geperfectionneerde sourdines. Het koper en het slagwerk speelden de in stukken gesneden vrouw naast de bewonderenswaardige reis om de wereld van den Graf-Zeppelin.
Een autocraat zou niet anders gehandeld hebben, dan de politieprefect. ‘Hoe wil je regeeren zonder geheime fondsen?’ riep eenmaal een loslippig minister uit in de volle Kamer. Geheime fondsen, dit wil zeggen omkooperij van Pers en nieuwsagentschappen, zijn niet meer voldoende. Naast de macht van het dagblad, rees de macht in het kwadraat van de lichtkrant, welke direct is, niets verdoezelen kan, welke permitteert, om onpopulaire personen op stel en sprong uit te jouwen in effigie, zooals men vroeger hinderlijke menschen, die men niet te pakken kreeg, verbrandde, opknoopte of te kaak zette in hun beeltenis. Men kan een lichtkrant niet nuanceeren, gelijk een artikel of een telegram. Men verbiedt haar dus.
Dat is heel mooi; doch wat blijft er bij dit systeem over van de democratie? De man-in-de-straat heeft zijn mond te houden en te zwijgen als een mof; hij weet niets van regeeringszaken; hij is onderdaan; wanneer men geld noodig heeft, betaalt hij; wanneer het spaak loopt, mobiliseert men hem met politie en gendarmen; wanneer hij tegenspartelt wordt hij in vrachtauto's gereden naar het executie-terrein. Zoo dachten ook Lodewijk XIV en Wilhelm II over die problemen. Zoo stelt ook het gouvernement der Republiek ze. Men heeft aanplakbiljetten afgerukt en optochten verboden. Men heeft de stemmen gesmoord van honderd duizenden oud-combattanten. Men heeft de cavalerie van St. Georges (dit zijn de bataillons van klinkende munt) laten chargeeren onder oogluiking der overheid. Men supprimeert de lichtkrant.
Welk een misère! En hoeveel zijn 't er, die aldus manoeuvreeren achter de schermen, tegen den zin der natie, met complete verkrachting der democratische beginselen? Twintig misschien. In ieder geval niet meer. Ik heb maling, au fond, aan de democratische beginselen. Maar wat mij verontrust in zulke dubbelslachtige gesteldheid is dit: Vandaag laveeren die twintig om obscure redenen (redenen welke ‘het volk’ niet begrijpt en afwijst) naar een liquidatie van den oorlog. De opinie van het volk, of zij juist is of onjuist laat ik daar, wordt met alle beschikbare middelen verstikt. En wanneer het op een zeker moment dien twintig zou bevallen om wegens andere obscure redenen den vrede te liquideeren? Die veronderstelling heeft niets gewaagds. Niemand weet wat de politiek dier twintig drijft naar deze of gene richting. Zij doen wat zij willen. Doch laten zij niet meer praten over het volk, de natie, de publieke opinie, de democratie. Het volk is voor alle verleden of komende complicaties niet verantwoordelijk.
Als ik me zoodanig warm maak voor de censuur van een lichtkrant, concludeer daar niet uit, dat ik animositeit zou koesteren tegen Philip Snowden. Integendeel. Snowden is burger van Engeland dat zingt ‘Britannia, rule the waves’; waarvan elk inwoner de onverzettelijke spreuk in zijn borst draagt ‘wright or wrong, my country’. Socialist of niet, internationalist of niet, Snowden werd geboren op het eiland, in het rijk, dat, vervoerender dan eenig ander land van de globe, zich verheerlijkt zag, bezongen werd door zijn grootsten dichter. Kent gij de tirade van John of Gaunt tot den Duke of York uit ‘King Richard II’ van Shakespeare? Veroorloof me dat ik haar citeer, al mocht gij ze kennen. Zij verheugt het hart en zij verklaart Snowden.
‘This royal throne of kings, this scepter'd isle,
This earth of majesty, this seat of Mars,
This other Eden, demi-paradise;
This fortress, built by nature for herself,
Against infestion and the hand of war;
This happy breed of men, this little world;
This precious stone set in the silver sea,
Which serves it in the office of a wall,
Or as a moat defensive to a house,
Against the envy of less happier lands;
This blessed plot, this earth, this realm, this England,
This nurse, this teeming womb of royal kings
Fear'd by their breed, and famous for their birth,
Renowned for their deeds as far from home,
(For Christian service, and true chivalry)
As is the sepulchre in stubborn Jewry
Of the world's ransom, blessed Mary's son:
This land of such dear souls, this dear dear land,
Dear for her reputation through the world,
Is now leas'd out (I die pronouncing it,)
Like to a tenement, or a pelting farm:
England, bound in with the triomphant sea,
Whose rocky shore beats back the envious siege
Of watery Neptune, is now bound in with shame,
With inky blots, and rotten parchment bonds;
That England, that was wont to conquer others,
Has made a shameful conquest of itself:
Ah, would the scandal vanish with my life,
How happy then were my ensuing death!’
Zoo denkt een Engelschman over Engeland, in verzen, welke men niet lezen kan zonder een huivering van verrukking, in verzen welke in geen enkele andere taal, oud of nieuw, geëvenaard worden. Snowden zal zijn land niet verpachten als een ellendige hoeve, met een paar klodders inkt, en met banden van rottend perkament. De bestemming van dit ‘dierbaar dierbaar land’ (welk een teedere kracht in de herhaling van dat ‘dear’!) dat gewoon was anderen te veroveren, is even veilig toevertrouwd aan de waakzame handen van Snowden als weleer aan het zwaard zijner doorluchtige koningen. En als een Internationale Betalingsbank Europa moet boeien, wees er van verzekerd dat Londen de sleutels zal bewaren van de kluisters en de kluizen, dat Snowden zich gelukkig zal achten te sterven, wanneer met zijn dood het schandaal zou verzwinden dat Londen ophield Clearing-House te zijn der aarde.
Een dergelijke vastberadenheid is opbeurend en benijdenswaardig. Engeland ware Engeland niet zonder zulke mannen, die steeds het welzijn van het Vereenigd Koninkrijk plaatsten boven andere, secundaire princiepen. Maar kan men onverschillig blijven tegenover het lot van Frankrijk, dat zich op elke conferentie (die van Den Haag was de één-en-dertigste) ziet gestooten worden van nederlaag naar nederlaag? Zou men niet wenschen, dat zijn leiders een greintje dier vaderlandsliefde getuigden, welke Snowden bezielde? Kan men zonder deernis eene natie, die den oorlog won, zien verglijden in een dof en wezenloos defaitisme? Wie had niet, zwijgend, betere dingen verwacht, dan deze instorting? Waar zal dit volk, tenzij in de wanhoop, nog ooit de veerkracht vinden, om zich te verzetten, wanneer verzet te eeniger tijd onvermijdelijk wordt? Want, als Elzas-Lotharingen zich losscheurt (en dit wordt elken dag waarschijnlijker), wat zal Frankrijk gewonnen hebben door zijn offer, behalve millioenen dooden en verminkten, schulden, belastingen en puinhoopen?
De moreele satisfactie voor heroïeke wapenfeiten! Maar deze wegen geen minuut op tegen de 28 millioen kubieke meter loopgraven, welke men heeft moeten dempen in één enkel departement, tegen de 53 millioen vierkante meter prikkeldraad welke men in één enkel departement - en zoo waren er tien departementen - heeft moeten wegruimen. Op eigen kosten...
De Franschman verloor niet alleen een ronde som gelds op de Haagsche Conferentie, hij verloor den Rijn, en Mainz, bolwerk van het Europeesch bestand, bolwerk, volgens Foch, van den vrede, zal 30 Juni 1930 ontruimd zijn. Ik wil het niet gelooven vóór ik het zie gebeuren, maar men doet alsof Briand, die stuurde alsof de Conferentie moest stranden, Briand, die er in naam van Frankrijk alle belang bij had om de Conferentie te laten verongelukken, Briand, die onverhoopt geholpen, als 't ware uitgedaagd, bijkans genoodzaakt werd door Snowden om de miserabele conferentie te doen kelderen, Briand heeft haar in een dollen nacht gered en geloodst naar de goede haven. Welk een reeks van mysteries! Zal het Parlement hem desavoueeren, wanneer het in October of November bijeengeroepen wordt om zijn besluiten te bekrachtigen? Ik weet het niet omdat ik niet meer waag te begrijpen. Maar het zal niet lang meer duren of de politieprefect zal ook het aanschijn van Briand moeten schrappen van de licht-krant.
Mag ik u zonder omwegen mijn meening zeggen? De Haagsche Conferentie is een ramp. Een ramp omdat ieder, over de hoofden der volkeren heen, gedaan heeft alsòf. Men riep Generaal Guilaumat, Commandant van den Rijn, naar Den Haag. En wat kon Guillaumat, wanneer hij niet liegen of huichelen wilde, in den raad der ‘zes’ of der ‘vier’ anders gezegd hebben, dan wat hij twee jaar geleden zwart-op-wit schreef:
‘Alle inlichtingen stemmen overeen, om te bevestigen dat de Duitsche Regeering de uitvoering van een plan najaagt, dat beoogt om in de bezette gebieden een macht te vormen, welke, wanneer het geval zich voordoet, in staat is om ras tegen ons op te treden.
Niets zal de uitvoering van dit program kunnen belemmeren, zoodra het Rijngebied door de geallieerde troepen zal ontruimd zijn.’
Het is zeer onwaarschijnlijk, dat generaal Guillaumat, wiens rapport overigens gestolen werd, zich vergiste. Het is onmogelijk, dat de in Den Haag vergaderende staatslieden deze observaties niet kenden. Al deze staatslieden doen dus, alsof... alsof wij leefden in het broederlijkste, het openhartigste, het vredelievendste der werelddeelen.
Een ramp, een ramp, welke ieder kan zien aandreigen, die zijn oogen niet in den zak draagt. Victor de Marcé, Raadsheer van de Rekenkamer, lid van den Hoogen Raad van het Bureau voor Statistieken, honorair leeraar aan de Ecole des Sciences politiques, een man van getallen dus, géén heethoofd, geen overprikkelde, geen hitser, maar een koelbloedig, droog, dor technicus, becijfert in de Revue politique et parlementaire, een gedegen, ernstig en, onder ons gezegd, onleesbaar, wetenschappelijk tijdschrift, - Victor de Marcé becijfert:
dat Duitschland met de credieten, uitgetrokken voor zijn zware artillerie, gedurende de laatste vijf jaren 1.982 kanonnen heeft kunnen vervaardigen (het maximum, dat het Verdrag van Versailles toelaat, is 288);
dat Duitschland met de credieten, uitgetrokken voor zijn lichte bewapening, van 1925 af tot heden 20.153 mitrailleuses heeft kunnen fabriceeren. (Het maximum van Versailles is 2.000.) Met twee duizend mitrailleuses wapent men 100.000 manschappen, met twintig duizend één millioen);
dat het ontwapende Duitsland voor zijn oorlogsbudget van 1928-1929 een bedrag uitschreef van 1.472 millioen marken, d.i. 8.832 millioen francs. Dit Duitsche budget der ontwapening is één milliard, 278 millioen francs hooger, dan het totale budget van de totale Fransche weermacht, gendarmes, politie, Algiers, Tunis, Marokko, de Sarre, de Rijn, Syrië, het Oosten en het civiele vliegwezen inbegrepen. Het oorlogsbudget van het z.g. militaristische Frankrijk bedraagt inderdaad slechts zeven milliard 544.994.000 francs. Trekt men er redelijkerwijze de uitgaven af voor de koloniën, dan bedraagt het Fransche oorlogsbudget slechts 6.085.325.000 francs. Het oorlogsbudget van het ‘ontwapende’ Duitschland is dus twee milliard, 747 millioen francs hooger dan het oorlogsbudget van ‘het militaristische Frankrijk’.
Deze cijfers zijn onweerlegbaar. Ze zijn schrikbarend.
Wie bedriegt men? Waartoe? Wie voert men ten verderve? Met welk doel? Ten bate van wie, van wat? Wat kan er voor goeds groeien uit de onbeschaamde, gewetenlooze misleiding van diplomaten, die doen alsof, met een wonderbaarlijke, plotselinge eensgezindheid, na drie weken gekrakeeld te hebben als marktventers? Ik heb geen grondiger verlangen, dan dat de toekomst mij in het ongelijk stelle. Doch wanneer gunstige machten te elfder ure niet ingrijpen, dan is de Haagsche Conferentie - een ramp.
[verschenen: 11 oktober 1929]