De ziekte van Poincaré
Parijs, 30 Juli 1929
Hoe meer ik de zaak overweeg, en ik herkauw ze sinds drie dagen, hoe minder verklaring of verontschuldiging ik vind voor Poincaré. Het staat dezen minister-president, dien men slechts ziet verschijnen in dagen van rampspoed zooals een Kamerlid smaadde, vrij om zijn ontslag te nemen; zonder twijfel. Ik ben niet bijzonder gesteld op dit type van den doorsnee-Franschman, die in plaats van grijze substantie een stuk gecristalliseerd kwarts lijkt te dragen onder den schedel, en met sinistre logica wat zwart is wit, wat krom is recht praat. Ik geef gaarne het kruis na aan dezen man, die met behulp van enorme dossiers en redekunstige haarkloverijen elken schijn wist te redden, doch in wiens goed geschilderd perspectief men niets vond dan loos gezichtsbedrog.
Zijn demissie ging vergezeld van bijzonderheden, welke mij doen vragen hoe ik 't heb en waar ik ben. Ik vertoefde niet in een droom nochtans. Ik heb de integriteit, de probiteit, het patriottisme, de werkkracht, de taaiheid van Poincaré, alles zien dekken wat sinds jaren dekking behoefde. Zijn wijdgestrekte mantel borg alles wat bij aarzelende lieden een referentie noodig had of een alibi; alles wat zonder genade opgeruimd, weggeveegd, onschadelijk gemaakt had moeten worden. Doch Poincaré zelf bleef immuun te midden van deze besmettelijke wasems en men excuseerde hem om Raisons d'État. Hij was de eenige die zijn land kon voegen tot een zeker evenwicht en zelfbewustzijn, harmonie en waardigheid, de eenige, wiens prestige zich genoeg vereenzelvigde met den luister van Frankrijk om opgewassen te zijn tegen ongehoorde, onbegrijpelijke fouten, de eenige, over wien men nooit twijfelde zonder een vleugje hoop. De eenige.
Dit was geen waan. Dit was een équivoque, geduld uit nooddwang. Dit équivoque had kunnen duren tot Poincaré's laatsten ademtocht. Poincaré was voor het zinkende Frankrijk een wrakhout, dat men in de schipbreuk nam zooals het kwam, waaraan men zich met een wanhoop, welke altijd wanhoop zou blijven, vastklampte. ‘Poincaré of de ondergang’ was de leus geworden, een dogma, zelfs bij een deel zijner vijanden. Hij was niet alleen de dictateur malgré lui, maar ook malgré tous. Zijn eigen aanhangers volgden hem met wrevel. Doch men had noch iemand anders, noch iemand beters. Poincaré weg, dat was de débâcle, de verbrokkeling, de ontreddering, het moeras.
Hoe verhoudt hij zichzelf tegenover dit dilemma waarin zijn natie gevangen zit? Vergrijsd als hij is in de kronkels van den politieken sérail, kan hij den ernst der situatie niet onderschatten. Na den Wapenstilstand van 1918 bevond Frankrijk zich niet meer voor beslissingen, welke zoo zeer zijn levensbelangen en zijn toekomst raken als bij de Conferentie der Gouvernementen, die vergaderen in Den Haag. Alle vroegere bondgenootschappen dissolveerden in het egoïsme of in de onverschilligheid, en Frankrijk staat alleen met vitale kwesties, welke andere landen niet kennen. ‘Zoolang wij den Rijn hebben, is oorlog onmogelijk’, waarschuwde Foch, en na hem de generaals Mordacq en Guillaumat. Wie durft deze garantie gering achten? Wie durft met een licht hart de deur openen, waardoor nieuwe rampen haar tocht kunnen beginnen over Europa?
Het Fransche leger, dat zich inricht voor den éénjarigen dienstplicht, verkeert in volle reorganisatie, wat voorloopig gelijk staat met desorganisatie. De eerste spade voor de versterkingswerken der Fransche Oostgrens moet nog in den grond gezet worden. Kan men, mag men den Rijn ontruimen met een onverdedigd land? Zonder ontruiming, echter, geen plan-Young. En over dit plan-Young is niemand tevreden. Duitschland niet omdat het boven zijn krachten gaat. Engeland niet omdat Frankrijk te veel ontvangt. Joego-Slavië en Italië niet omdat zij hun part te laag achten. Polen beeft ondertusschen voor zijn corridor, welks voornaamste bastions aan den Rijn liggen. Praag ducht de omcirkeling welke een Anschluss zou teweeg brengen, waarvan Berlijn en Weenen alleen worden teruggehouden door de troepen die de bruggehoofden bewaken van Mainz tot Karlsruhe. Hoeveel wisselvalligs en riskants, hoeveel onzekerheid in de Ontruiming! Wie is onnoozel genoeg om te meenen dat de Franschen ooit weder de onneembare stellingen zouden betrekken na ze eenmaal verlaten te hebben? Geen redelijk mensch kan dit ernstig overwegen. Eenmaal ontruimd blijft ontruimd.
Onder deze omstandigheden, vol bedreiging, en waarbij de geringste misstap noodlottig kan worden voor zijn volk, treedt Poincaré terug in zijn tent. Op 't oogenblik dat al zijn gezag, al zijn voorzichtigheid onontbeerlijk kunnen blijken, in deze uren van crisis en ontegenzeggelijk gevaar voor de Fransche toekomst, zegt Poincaré: ‘Ik heb mijn land drie jaren lang ononderbroken gediend; het schijnt mij toe, dat ik het recht heb aan mij zelf te denken en aan mijn eigen leven.’ Wat zou men gezegd hebben van Foch, die aan dezelfde ziekte leed als Poincaré, wanneer hij in 't vierde jaar van den oorlog geredeneerd had gelijk de minister-president, op wien de meerderheid der Franschen hun laatste hoop vestigden? Hij ware terecht beschuldigd van zwakheid, van lafheid; vermoedelijk van desertie. Is de huidige Fransche crisis minder zwaar dan in het vierde jaar van den krijg? Geenszins, en dit zal spoedig blijken.
Zoo deze plotselinge instorting van Poincaré's psychisch weerstandsvermogen raadselachtig is, nog zonderlinger wordt zijn gedrag wanneer men de ratificatie der Amerikaansche Schulden beschouwt onder den gezichtshoek van Poincaré's ziekte en demissie. Zijn ongesteldheid kan ernstig zijn en ik weerspreek dit niet. Doch een ongemak, waaraan vele grijsaaards lijden, komt niet uit de lucht vallen. Nooit! Poincaré kende zijn ziekte niet alleen verleden week, maar reeds verleden maand, en zeer waarschijnlijk reeds verleden jaar.
Wat is nu het het geval? Poincaré, die de ratificatie in 1926 nog met hand en tand bestreed, die nooit een geldige oorzaak gaf voor de onverklaarbare zwenking welke hem ratificateur deed worden, Poincaré, die wist, dat hij de eenige man was in Frankrijk, invloedrijk en gezagvol genoeg, om een meerderheid te dwingen tot bekrachtiging der draconische Amerikaansche eischen, Poincaré, die wist dat de ratificatie alleen gestemd zou worden omdat hij haar vorderde, omdat hij de vertrouwenskwestie stelde, omdat men, wat het ook mochte kosten, hem niet wilde verliezen als hoofd der regeering, zelfs niet tot den prijs van 272 milliard. Poincaré had zijn ziekte aan de Kamer verborgen. Zonder ministerieele preoccupaties, schrijft het gemodereerde Journal des Débats, zouden 403 stemmen zich geconcentreerd hebben tegen de factuur van Shylock, zou zij met een overweldigende meerderheid verworpen zijn. Honderd députés offerden hun convictie op voor Poincaré, die reeds vast besloten was, om af te treden, die zijn ziekte reeds een week, een maand, een jaar kende, die met méér redenen had kunnen demissionneeren vóór dan ná de ratificatie. Honderd députés lieten zich bedotten door de heimelijkheid van een politicus wiens geweten zeldzaam ruim moet zijn, om zijn toevlucht te zoeken in zulke listen.
Het is een les, om overtuigingen nooit te verloochenen. Maar is zij loyaal? Neen. Is zij geoorloofd? Neen. De geschiedenis zal haar kwalificeeren in de juiste termen. Nogmaals zijn de Franschen verrast, om geen sterker woord te gebruiken, door de onberekenbaarheid van een hunner leiders. Nogmaals zijn zij bedrogen in hun vertrouwen, en ten overvloede door hem van wien zij dachten dat hij hun belangen het meest scrupuleus, het rondbarstigst zou handhaven.
Welke conclusie vloeit voort uit deze ongehoorde premissen? Onvermijdelijk deze: De ratificatie moest gestemd worden. De Charta Magna waarop voor een menschenleeftijd de Europeesche schatplichtigheid gecodificeerd staat mocht niet verzwakt en ontzenuwd worden door de ontstentenis van den weerbarstigsten en onbuigzaamsten der schuldenaars. Als Frankrijk, dat het koppigst weerstand bood, niet geratificeerd had, zou het een slecht voorbeeld gegeven hebben, geschikt om de dertien andere cijnsbare naties aan te sporen tot verzet. Occulte invloeden of occulte bevelen hebben dit belet. Men heeft becijferd dat het jaarlijksch tribuut, dat Frankrijk storten zal aan de Vereenigde Staten, ongeveer een halven dollar beduidt per Amerikaan. Dit schijnt een beetje zuinig gerekend, doch wij gelooven gaarne dat het den Yankee niet te doen is om den pot doch om 't spel. Den pot kunnen zij missen en zelfs het totaal der Europeesche Schulden beteekent per Amerikaanschen kop niet meer dan een aalmoes. Het spel echter is de financieele, economische, politieke en moreele hypotheek waarmee Europa door de Amerikaansche Schuldvordering belast wordt, hypotheek welke de ratificatie van Frankrijk definitief bezegelde.
Het is van gewicht om alle détails te kennen der handeling welke de Oude Wereld tot 1988 onmondig maakt tegenover den onverzadelijken concurrent. Frankrijk hadde stand gehouden tot het uiterste als het niet met de grofste middelen misleid was. Zonder een korreltje zand in de urethra, zei Pascal, zou Cromwell meester der aarde geworden zijn. Zonder een verheimelijkte inflammatie van den prostaat van Poincaré ware ons werelddeel aan een negen-en-vijftig-jarige knechtschap ontsnapt. Het heeft een haar gescheeld. De eigenzinnige heeren Hoover, Stimson, Mellon en Borah, zeer tevreden en voldaan, hebben gelijk dat zij hun satisfactie betuigen over de opluchting, welke zij danken aan de fopperij van Poincaré. In gecommandeerden dienst had deze ex-minister-president niet naarstiger kunnen ijveren voor een dubieuze zaak, welke de immense meerderheid zijner landgenooten veroordeelt.
Doch alle dingen hebben hun tijd: een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen. Het zou te mal zijn als déze dingen konden duren.
[verschenen: 19 september 1929]