De capitulaties
Parijs, 23 Juli [1929]
Ondanks de munitie over welke een gouvernement beschikken kan in een land, waar de bedenkelijkste overredingskunsten inheemsch zijn, passeerde de ratificatie der Amerikaansche Schulden de linies van den tegenstander slechts met een meerderheid van acht stemmen.
Wanneer men van de 300 afgevaardigden, die zich vóór de ratificatie verklaarden en den bijnaam kregen van esclavagistes, of slavenhalers, de vijftien ministers en onder-secretarissen aftrekt, wier plicht het was de regeering te steunen, dan verkrijgt men een minderheid van zeven stemmen. Tégen stemden 292 députés, ongeveer de helft der Kamer, nadat men unaniem en met handopsteken de Engelsche Schulden geratificeerd had. Men wilde op deze wijze het fundamenteele verschil onderstrepen dat men maakte tusschen de Engelsche en de Amerikaansche Schulden. Bij de financieele besprekingen tijdens den oorlog was John Bull niet minder hebberig en geldgierig dan Uncle Sam. Doch daarna heeft Engeland onveranderlijk de stelling gehuldigd, dat het van Frankrijk geen cent zou vorderen, welke van het Vereenigd Koninklijk niet te voren geëischt was door de Vereenigde Staten. Met zijn handopsteking drukte het Fransche Parlement een nuance uit, welke veel leek op een kaakslag.
Zoo is alles verloren behalve de eer. De zeshonderd aanwezige afgevaardigden hadden vier en twintig onafgebroken uren vergaderd in een temperatuur van zweetbaden. Wanneer het hier heet is, en de thermometer wees sinds enkele dagen 95 gr. Fahrenheit in de schaduw, dan is het hier heeter dan overal elders, omdat de gebouwen niet zijn ingericht voor een voldoende luchtverversching. Maar de volksvertegenwoordigers hadden besloten de beraadslagingen niet te schorsen, alvorens een resultaat bereikt was, wel wetend, dat zij het zonder dezen dwang nooit eens zouden worden. Overwerkt, overprikkeld door de inspanning, de vermoeienis, de hitte, de verstikkende atmosfeer, raasden zij als dollen, als gevierendeelden, als gemartelden in de folterkamers.
Het was een pijnlijk en belachelijk schouwspel om dit bataillon van redelijke menschen te zien aangegrepen door een delirium. Doch laten wij ook dit hun toerekenen als verdienste. Zij zijn in het juk gegaan met de wanhoopskreten eener waanzinnige smart. En er was reden voor. Zij verbonden de vaders, de kinderen en kindskinderen hunner natie tot de onvoorwaardelijke betaling van 272 - twee honderd twee en zeventig - milliard francs. Voeg hierbij drie honderd milliard binnenlandsche schuld. Denk daarnaast aan het niet te becijferen kapitaal der millioenen dooden, verminkten, verminderden. Gij hebt dan een balans der Overwinning, een balans, waarvoor de onversaagdste moet terugdeinzen. Welk volk zou niet huiveren voor een toekomst, welke het ingaat met een ballast van 572 milliard schuld? Men noemt dat liquidatie van den Oorlog!
Het onbegrijpelijkst in deze heele ratificatie-zaak is de houding geweest der regeering en der groote Pers. Al hadde er slechts één zwak en nietig argument bestaan, om niét te ratificeeren, dit argument had met energie en volle overtuiging uitgebuit moeten worden door een gouvernement en een Pers, welke tegenover de belangen eener gemeenschap, een juist, een normaal standpunt innemen. Er was niet één argument - daar waren er tien, daar waren er twintig, en niet zwakke of nietige, maar krachtige, logische, onaanvechtbare, categorische. Ten gunste van deze argumenten streed niet alleen de ongeschreven moraal, de onvermijdbare gerechtigheid, elementaire billijkheid; of, bij gebrek aan beter, het summiere fatsoen, en het laatste restantje schaamtegevoel - want er zijn fatsoenlijke Amerikanen - eener onbarmhartige natie, die reeds de helft bezit van den aanwezigen goudvoorraad der planeet.
Ten gunste dezer argumenten streden bovendien eminente mannen, financiers, industrieelen, geleerden, diplomaten, staatslieden, die documenten hanteerden en getallen. Al hadden zij een onaanzienlijke minderheid vertegenwoordigd, een gouvernement had op hen kunnen, op hen moeten steunen.
Zij vormden echter geen minderheid, zij vormden een potentieele meerderheid, een meerderheid, welke bij de geringste aanmoediging van regeeringswege verpletterend ware geworden. Waarom heeft het gouvernement deze argumenten, en de verdienstelijke, betrouwbare mannen, die de argumenten voorstonden, beschouwd en behandeld als een gevaar, als een bedreiging? Ziedaar, voor mij, het ondoordringbaar, onaanneemlijk geheim der ratificatie, haar met alle gezond verstand spottende absurditeit.
In 1926 was Poincaré stokstijf anti-ratificateur. In 1929 was dezelfde Poincaré hardnekkig ratificateur. Hij heeft niet uitgelegd, door welke motieven deze omzwaai verklaard kan worden. Men heeft ze hem ook niet gevraagd. Het accoord Mellon-Bérenger, dat met acht stemmen meerderheid gevoteerd is, werd in 1926 beklonken door het Cartel. In 1929 stemt hetzelfde Cartel bijna unaniem tegen het accoord, dat door Poincaré, het zwarte schaap der Cartellisten, met hand en tand verdedigd wordt. Voor de zooveelste maal sinds 1926, sinds de nederlaag van het Cartel, welks noodlottige successie hij erfde, bevindt Poincaré zich in een paradoxale situatie. Hij voert een program uit der oppositie, dat indruischt tegen zijn vroegere overtuiging, hij voert het uit met een parlementairen aanhang, welke dat program steeds bekampt heeft, hij voert het uit onder het verzet van hen, die nochtans dat program indienden. Om het ministerie te nekken, zag men gezworen ratificeerders van links even anti-ratificateur worden als de Poincaré van 1926. Om het ministerie te redden, zag men onverzettelijke anti-ratificateurs van rechts ratificeeren. Liever dan Poincaré te verliezen, teekenden zij den wissel van 272 milliard. Nooit werd een ministerie duurder betaald. En het is de vraag, of deze dubbelzinnigheden en verloocheningen het politieke bestaan van Poincaré en zijn kabinet zullen bestendigen. Laten wij de eenige en duidelijke les trekken uit deze halfslachtigheid: het ontbreken van een groot, gezagdragend man, in staat om Poincaré te vervangen, kan een exorbitante som kosten.
Maar dit is confusie der binnenlandsche politiek. Deze verloochening der principen ter wille van een bedriegelijke veiligheid of ter wille van een blinden haat, is onmiskenbare verrotting. Doch wat is in deze ongezonde verwarringen de psychologie van Poincaré, de eenige figuur in Frankrijk, rondom welke een schijn van autoriteit zich nog kan concentreeren?
Zijn pleidooi voor de ratificatie heeft drie dagen geduurd in een benauwende warmte, in een stemming van koorts en paniek. Toen hij klaar was, werd hij ziek. Poincaré wordt het volgend jaar zeventig, en zijn uitputting behoeft niet geveinsd te zijn. Het had er echter veel van weg, dat hij de députés en hun beraadslagingen minachtend en dictatoriaal den rug toedraaide. Het had er even veel van weg, dat hij met zijn driedaagsch pleidooi zich kweet van een opdracht, welker vervulling hij endosseerde aan anderen.
Wat ging er om in zijn binnenste hart, terwijl hij koud en zakelijk de mislukkingen en de fouten analyseerde van vijftien jaren roekeloos financieel beleid, van een vijftienjarige zich op de grenzen van landsverraad bewegende lichtzinnigheid waarbij de tekortkomingen van een Napoleon III, van een Bazaine, pekelzonden worden? Wat verborg hij achter de nuchtere opsomming der reeks van schrijnende feiten, waarin de vroegere geassocieerde bondgenoot zich wreeder betoonde voor het doodgebloede Frankrijk, dan wanneer het een vijand gegolden hadde?
De tegenstanders van Poincaré zeggen, dat hij het dossier pleitte van Amerika, en het dossier van Frankrijk vergat. Zonder twijfel. Maar welk een dossier bleek het Amerikaansche proces! Een koelbloedig, maar schrikbarend requisitoir. Achter elke phrase spookte de stelligheid, dat ook het pact van Shylock commercieel volmaakt en règle was. Als deze regelmatigheid een aantal Franschen betwistbaar lijkt, hoe kunnen de Amerikanen een parallel dulden die zich onweerstaanbaar opdrong? In den doodsnood van Verdun nam Frankrijk de kapitalen op, waarmee de Yankee woekerwinsten maakte. Men heeft tien jaar lang om een rechtvaardige reductie gevraagd, gesmeekt, gebedeld. Neen, onherroepelijk neen. Geen reductie.
‘Als wij onze inkoopen betaald hadden tegen normale prijzen - zei Poincaré - zou onze schuld in enorme proporties gereduceerd zijn. Menigmaal heeft het gouvernement deze redeneering gehouden. Maar wij hadden hier niet de noodzakelijke gegevens, om aankoopen, gedaan in het buitenland, te reviseeren. En Amerika heeft deze mogelijke reducties nooit in overweging willen nemen.’
Zoo de Amerikaan zulke consideraties verdraagt, zonder zich aangetast te voelen in zijn eer, waarom springt het Fransche Parlement niet verontwaardigd op bij deze zinnen, welke niet meer en niet minder beduiden, dan dat Amerika de verificatie der rekeningen niet heeft toegestaan? Ik zou een dozijn dezer zinnen kunnen citeeren uit Poincaré's redevoering, waar een gedempte toorn kookt, welke slechts de gelegenheid zoekt, om uit te vlammen. Zeker, Poincaré had de wenken tot protest kunnen aandikken. Doch is het Fransche Parlement samengesteld uit botteriken? Realiseeren zij de beteekenis der woorden enkel, wanneer zij gericht zijn tot den ouden vijand? Nooit sprak Poincaré vlijmender, schamperder over Duitschland dan hij gesproken heeft over Amerika, dat een bevriende natie is.
In waarheid, hij pleitte niet het dossier, hij pleitte de ratificatie. Hij pleitte ze misschien niet eens, hij constateerde haar onafwendbaarheid. De ratificatie tout court, zonder reserve-clausule voor 't geval Duitschland niet betaalt, zonder revisie, zonder contrôle van de geleverde goederen en den betaalden prijs, zonder reductie, zonder te kikken over de 7 milliard 400 millioen goud, die de Engelschen als borg eischten in Londen, en over de ongeveer 25 milliard goud, die de Amerikanen als borg eischten in New-York, waar het nog altijd verhypothekeerd ligt; het goud, gram voor gram bijeengeschraapt voor de Overwinning, het goud dat over 59 jaren pas door beide lommerds zal worden ingelost!
De ratificatie, gelijk de Amerikanen haar opvatten: aan handen en voeten [gebonden]. En kon Frankrijk er nog aan ontsnappen? Het kon de 10 milliard der Stocks op 1 Augustus betalen. Maar had Philip Snowden, de Engelsche thesaurier, de Franschen niet verwittigd dat hij krachtens een vroegere overeenkomst het recht had een gelijk bedrag op te vorderen van Frankrijk, als Frankrijk betalen zou aan Amerika? Dat ware dus twintig milliard geworden: aderlating waartegen de substantie van geen enkel land is opgewassen.
Noch Poincaré, noch Briand, die de leiding der debatten overnam, noch de Pers heeft het signaal durven geven, dat het Fransche Parlement en de natie eendrachtig en moedig rondom hen zou hebben verzameld in een protest tegen de Amerikaansche schraapzucht. De regeering heeft alles in het werk gesteld, om een conflict met Washington te ontwijken en geen enkele maatregel, om de kreten der nationale conscientie te smoren, is verwaarloosd. Zij heeft affiches van de muren laten rukken, manifestaties verhinderd, requesten genegeerd. Zij heeft een beroep gedaan op de signatuur van Frankrijk, waar geen signatuur bestond, en tegenover een land, dat tweemaal de signatuur van een President desavoueerde.
(Wilson teekende het Verdrag van Versailles en een garantie-traktaat, waarvoor Frankrijk de essentieelste waarborgen liet schieten!)
Om de ratificatie te bemachtigen, moest Briand, de man van het Kellogg-Pact, een beroep doen op de mogelijkheid van een lateren oorlog, waarbij de financieele hulp van Amerika wederom noodig zou kunnen blijken...! Men heeft zich waarlijk voor niets geschaamd. Men heeft niets verzuimd in het openbaar en vermoedelijk nog minder achter de schermen. En heel deze tactiek, al deze onverholen en verborgen manoeuvres, al deze bange en onverklaarbare ijver, al deze autocratische pressie leverde het magere resultaat van acht stemmen meerderheid, of zeven stemmen minderheid. Boven al deze krampachtige pogingen blijft het onderdrukte protest zweven van het Fransche volk. Naast dit voorshands stomme verzet en deze zwijgende verbittering zal de onomstootelijke macht der feiten ageeren als werktuigelijke bondgenoot. De Amerikanen hebben het onderste uit de kan gewild? Welnu, zij zullen zooals ieder ander het deksel op den neus krijgen. Naast veertien andere naties wordt Frankrijk in de slavernij gevoerd eener 59-jarige schatplichtigheid. Deze tragische solidariteit kan de eerste stap worden tot de eenheid van Europa, Amerika wijst niet alleen den weg. In zijn verblinding dwingt het om dien te gaan.
[verschenen: 14 september 1929]