Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDe gefedereerde Saten van EuropaParijs, 19 Juli [1929]Zooals ik u onlangs meldde, schreef de Revue des Vivants een prijs uit voor de beste thesis over de toekomstige constitutie der Gefedereerde Staten van Europa. Daar de Revue des Vivants, verzamelpunt voor allen, die liberaal en ‘Europeesch’ denken, nauwe betrekkingen onderhoudt met regeeringskringen, kon haar mooie vlieger niet ontgaan aan de blikken van Aristide Briand. Hij kan zelfs opgelaten zijn onder diens goedkeurende medezegging. Wat er ook van zij, terwijl men het probleem stelt, om het te doen oplossen door de beste intellectueelen van het werelddeel, bericht Briand, dat hij het bij de najaarszittingen van den Volkenbond zal lanceeren in de daadwerkelijke politiek. De utopisten wrijven zich de handen, de realisten wrijven zich de oogen. Beiden zien den Franschen minister van Buitenlandsche Zaken in zevenmijlslaarzen, de eenen tot hun tevredenheid, de anderen tot hun schrik. Beiden houden dezelfde redeneering, die ongeveer op 't volgende neerkomt: Zoowel van een continentaal, als van een planetair standpunt beschouwd, is de toestand van Europa erbarmelijk. Men kan de naties, welke niet een of ander geschil met elkaar hebben, op de vingers tellen. Over de eenvoudigste zaken wordt men het niet meer eens. Uit louter koppigheid disputeeren Parijs en Londen langer dan een maand over de plaats, waar het Plan-Young herbedisseld en herbeslecht zal worden door de internationale staatslieden. Dat belooft wat. Zwitserland kibbelt met Frankrijk over de ‘vrije zône’ van Genève, een stuk land, zoo groot als een der domeinen van de familie Rothschild. België ruziet met Holland; Bulgarije met Servië; Lithauen met Polen; Hongarije met Roemenië; Tyrol met Italië; Duitschland met alle naties, waar een groep Duitschers woont of woonde, en die kan worden opgeëischt; Rusland verbijt zich schuimbekkend en zou niets liever doen dan van leer trekken in 't Oosten of in 't Westen. Hoeveel Onteenigde Staten en hoe weinig Vereenigde! En als zij niet harrewarren, blokkeeren zij zich achter douanetarieven, om locale industrietjes op de been te houden, of gewoon voor het plezier, dat zij hebben, een buurman te treiteren. Liever dan naar hartelust te eten, sluit Oostenrijk zijn deur voor Servische varkens; het haalt zich liever den buikriem aan, dan ijzer, dat het te veel heeft, te verkoopen aan de gehate Joego-Slaven. De Parijsche transport-maatschappij becijfert de verliezen, welke zij jaarlijks lijdt door de verkeersversperringen in de Ville-Lumière op 300 millioen francs. Hoeveel milliarden zou Europa jaarlijks wegsmijten aan de verkeersversperringen, welke grenzen heeten en douane-stations? En zooiets, terwijl de Chemin de fer du Nord, van Parijs naar Brussel super-pacifics doet rijden met 120 kilometer per uur; zoo iets in de eeuw der vliegmachine, der automobiel, der radio. Dit is het continentale aspect der kwestie: Een federatie in dergelijken janboel, een federatie te midden van die elkaar jonassende, dood-concurreerende, myopische, egoïstische staten en staatjes? Onmogelijk, zeggen de realisten; nonsens, bluf, gedaas in de ruimte. Wij hebben u in de gaten, roept men uit Duitschland, Italië en Engeland, Marianne tegemoet: achter uw charmante mombakkes verbergt gij uw ouden trek naar hegemonie, welke gij gaarne ongemerkt zoudt binnensmokkelen. Briand, president van Europa, Parijs hoofdstad, het Fransch diplomatieke taal... welk een droom! Wilt gij me gelooven, dat er een massa Franschen zijn, die daar geen steek voor voelen? Wie dacht je beet te nemen, schreeuwen zij even hard tot Briand als tot degenen onder de Duitschers, die zich niet weerbarstig toonden voor zijn plan: een federatie, dat is de Anschluss van Oostenrijk, de herziening der Poolsche en Boheemsche grenzen, de revisie, of het bankroet van het Verdrag van Versailles, Duitschland, de groote oweeër, en wij Franschen, het kind der rekening. Nauwlijks te berde gebracht, schept de Federatie reeds kansen tot een aantal successie-oorlogen. Alweer een protocol, alweer een pact, alweer een tractaat, alweer een chimère, alweer een grootspraak, meenen de ontelbare tegenstanders van het plan, verwoed en ongeloovig. De utopisten blijven onvervaard in dit rumoer. Zal men in Europa nooit iets kunnen ondernemen, vragen zij, zonder onder de verdenking te vallen van te ageeren tégen iemand? Briand is loyaal en te goeder trouw. Juist omdat een Federatie onmogelijk schijnt, juist omdat zij een hersenschim lijkt, een droom, een onbereikbaarheid, juist daaruit putten wij ons enthousiasme. Het Europeesch krakeel, de Europeesche dolheid, mogen oogenschijnlijk bewijzen, dat een Federatie onmogelijk is, zij bewijzen vooral, dat zij noodzakelijk is. Wij, utopisten, optimisten, stellen het probleem niet met de steriele negatie eener uitkomst, maar wij admitteeren en zoeken de solutie. Er was een tijd, dat de term ‘Het Westen’ een collectieven zin had, een rede van bestaan was en een werkelijkheid. De tijd kan terugkeeren, dat vrije volkeren, bestaande uit vrije menschen, gezamenlijk een ‘Westen’, een ‘Avondland’ zullen doen herrijzen, bestemd tot een groote en vreedzame toekomst. Wat wij achtervolgen is géén utopie, wanneer wij bij de verwezenlijking van het plan methodisch en consequent te werk gaan. Met twee pijlers als Frankrijk en Duitschland tot basis, is de constructie solide en duurzaam. Beide kunnen een magnetisch veld vormen, welks attractie het geheele continent zal bestrijken. Welke opofferingen zou men niet brengen voor zulk een ideaal! Terwijl aldus reeds de commentaren onweeren over een idee, dat misschien alleen bedoeld werd als proefballon of diep-lood,Ga naar voetnoot57 specificeerde Briand nog niet of zijn Federatie alleen politiek zal zijn, of ook economisch. Hij hield het voor vanzelfsprekend, of hij liet het wijselijk in het midden. Kan men het woord economie uitspreken, hetzij bij den Volkenbond, hetzij bij een hypothetische Federatie, zonder te botsen tegen de Vereenigde Staten van Amerika? Briand wilde zijn hoofd nog niet stooten. Maar hier raken wij het planetaire aspect der kwestie. Het is evident, dat, zoolang Europa verdeeld ligt in een dertigtal kankerende, kribbige staten en staatjes, er niet te beginnen valt, nòch naast, nòch tegen Amerika, ook al zijn we vier honderd millioen Europeanen tegen honderd twintig millioen Yankees. Het is even duidelijk, dat alles onherroepelijk moet spaak loopen in Europa, wanneer Amerika de protectionistische en imperialistische gedragslijn blijft volgen, welke het elk jaar, dat den oorlog volgde, geaccentueerd heeft. Het is den Yankee niet genoeg, dat vijftien volkeren hem gedurende meerdere generaties een vrekkige schatting betalen, hij wil bovendien een tol heffen, welke allen Europeeschen export naar Noord-Amerika onvermijdelijk moet lamleggen, en hij zal ons hoogstwaarschijnlijk verbieden, hem met gelijke munt betaald te zetten, wanneer dit in onze koppen mocht opkomen, d.w.z. wanneer wij de discrete, hoffelijke nota's onzer diplomaten gingen vervangen door maatregelen, waarin Amerika te onzen opzichte zoo gul en zoo expert is. Heeft het op het Amsterdamsch congres der gedelegeerden van de Kamers van Koophandel der beide werelden niet verzocht (en gedaan gekregen!) dat dit onderwerp niet zou worden aangeroerd? Men moet stekeblind zijn, niet te merken, dat Europa met dit systeem over tien jaren gekoloniseerd zal worden - en op onze kosten - door de Noord-Amerikanen. Men moet onmetelijk naïef zijn om op dit gebied een doeltreffende hulp te verwachten van den Volkenbond en van zijn fameus economisch comité. Er zijn te veel buiten-Europeesche hoofden in den Volkenbond, om op economisch terrein ooit tot eensgezindheid te geraken. Er is te Genève ook te weinig durf, te weinig realisme voor practische actie. ‘Waar gaat het over?’, zooals Foch zeide, wanneer hij een beslissing te nemen had. Het gaat over kleinigheden, over nietigheden, over détails. Het gaat over de chicanes, waarin de Amerikaansche douane zich zoo vindingrijk toont. Chicanes, welke, oppervlakkig beschouwd, niets om 't lijf hebben, maar die een export-handel ruïneeren door verhooging der bedrijfskosten, zooals Le Temps schrijft. Wanneer de appel-producenten van Californië op elk exemplaar hunner vruchten zullen moeten stempelen grown in California, elk exemplaar moeten omwikkelen met een zijig papiertje en een strikje, in plaats van ze bij hectoliters tegelijk in koel-booten te storten, dan wil ik graag de gezichten zien van Amerikaansche Senatoren. Die stempel, dat papiertje, dat roze lintje zijn één van de Amerikaansche exigenties tegen den Europeeschen handel. Zoo'n methode te copieeren zou een schuchter begin beduiden, maar dat ondanks al zijn schuchterheid in het erbarmelijk verscheurde Europa ondenkbaar is. Zulke methoden kunnen slechts imponeeren en slagen, wanneer het totale continent ze zonder defectie, zonder onderkruiperijen toepast. Zulke methoden, die billijk zijn, omdat ze immers Amerikaansch zijn, kunnen enkel ingevoerd worden door een gefedereerd Europa, waar alle takken der productie en consumptie, zich solidair verklaren. Geen enkele Europeesche natie is economisch krachtig genoeg om op haar eigen houtje wetten te maken tegen Amerikaansche dumping, pariteit te vergen tusschen den prijs ter plaatse en den prijs van export, inzage der boeken te eischen, contrôle van fabrieksprijzen, arbeidsloonen, en waarde van grondstoffen - allemaal Amerikaansche methoden. Elke geïsoleerde diplomatieke actie zal schouderophalend geclasseerd worden door de almachtige heeren van Washington. Hoe lang daarentegen zou Amerika weerstand kunnen bieden aan een Gefedereerd Europa? Geen half jaar. Het ligt niet in de lijn van den staatsman om zulke dingen met name te noemen. Maar Briand weet even goed als ieder ander, dat de Europeaan, in de situatie, welke hem beschoren is, maling heeft aan een politieke federatie. Dat zou nòg een gat in de lucht beteekenen. Dat zou nòch doel, nòch reden hebben. Dat heeft zelfs een menigte niet te onderschatten bezwaren. Het merkwaardige echter is, dat al deze bezwaren vervallen, zoodra men ze beschouwt uit den economischen hoek, en zoo ze al niet vervallen, dat ze hun prijs waard worden. De dag is niet ver meer, dat de baten eener economische federatie zullen blijken op te wegen tegen de nadeelen eener revisie van het Verdrag van Versailles, of eener wijziging der Duitsche Oostgrens. Er zijn lieden, zooals Paul Bourget, die vreezen, dat het een gefedereerd Europa spoedig vergaan zou als het immense Romeinsche Rijk, waar de Pax Romana gevolgd is door een algemeene intellectueele en spiritueele inzinking. ‘Tusschen de Grieken, die de wetenschappen gegrondvest hebben, en de Middeleeuwers, die ze terugwonnen, hebben de Romeinen niets ontdekt, niets uitgevonden...’, zegt de historicus Pierre Duhem. Fustel de Coulanges beweerde: ‘Gedurende deze vier eeuwen deed de mensen geen enkele ontdekking, vorderde de wetenschap geen schrede.’ Plinius de Oude zuchtte reeds over de intellectueele dofheid zijner tijdgenooten: ‘Alleen toen de wereld bestond uit beperkte en vrije vaderlanden, wist men waarlijk wat werken was.’ En Camille Jullian lichtte deze ontboezeming toe als volgt: ‘De toevloed van internationale betrekkingen vertroebelde den blik en de gedachte der menschen, zoodat de waarheidzoeker zijn taak niet meer volbrengen kon gelijk vroeger, tusschen de kalme en bedaarde muren van een vaderstad, die hij liefhad.’ Om geen enkel der bezwaren, welke hier tegen de ‘Gefedereerde Staten van Europa’ worden aangevoerd te verzwijgen, vermeld ik ook deze. Maar zij lijken mij zeer gezocht en zeer eenzijdig. Want al zou het waar zijn, dat de Pax Romana niets, absoluut niets nieuws of belangrijks voortgebracht heeft op geestelijk gebied - wat schromelijk overdreven is - de wereld baarde tijdens die eeuwen het Christendom, tot welks snelle verspreiding de uitgestrektheid van het Romeinsche Rijk niet weinig bijdroeg. Het een lijkt mij ruim het andere waard. Er mogen trouwens analogieën zijn tusschen de positie van het oude Rome te midden der barbaren en het door twee gekleurde en ontwakende continenten omringde Europa, - Europa bezit een overvloediger materiaal van inboorlingen dan het Rome der Keizers, en zal dit nog langen tijd bezitten. Dergelijke vergelijkingen echter van psychische mogelijkheden zijn even ongegrond als overbodig. Naast het Florence van Dante, maakte het Oostenrijk van Beethoven den indruk van een werelddeel, wat Beethoven, nòch Haydn, nòch Mozart verhinderde, er te componeeren. Ik zou dit voorbeeld kunnen vermenigvuldigen met duizend andere, om aan te toonen, dat tusschen de vierkante kilometers van een vaderland en een kunstenaar, niet de minste verhouding bestaat van oorzaak en gevolg. Waarom zou in een Gefedereerd Europa het ‘kleine vaderland’ moeten verdwijnen, of moeten ophouden zijn invloed uit te oefenen? Integendeel. Men kan zich uitstekend een gefedereerd Europa verbeelden, waarin de nationale karakteristieken zich nog meer zouden verbijzonderen dan voorheen: als de kleuren van een mozaïek, als de thema's eener symphonie. Doch ik bespeur, dat ik sterk ga overhellen naar de utopisten. Laten wij de September-redevoering van Briand afwachten, om definitief te beoordeelen, of hij de onontkomelijke ontwikkeling der geschiedenis zal bespoedigen. |
|