Bij de Quat-z'Arts
Parijs, 13 Juli 1929
De ‘rapins’ van de Ecole des Beaux Arts hebben ook dit jaar getracht een heelen nacht levend en licht te maken met de traditioneele fantasieën van het Bal des Quat-z'Arts. Bezitten wij een term voor rapin, waarmee de kunstschildersleerling wordt aangeduid? Ik geloof het niet. Evenmin als voor ‘carabin’, dat den student in de medicijnen aanwijst. Verfkwast en palet, snijmes en pillen, verloren in deze woorden alles wat kan herinneren aan school, dwang of beroep. Rapin en carabin behooren tot een vocabulaire dat nergens ontstaan kon dan in het Quartier Latin, waar men sinds generaties het leven begint als een dolle klucht, als een onbesuisde snakerij, in een bohème die zich buiten de wet en buiten de maatschappij plaatste zoo lang men wilde haren te ruien had. Het Bal des Quat-z'Arts was de laatste eener reeks buitenissige ceremoniën, welke zich van de verste en duisterste middeleeuwen af hadden voortgezet onder het argwanende oog van kerkelijke of wereldlijke overheid.
Het eerste dezer gecostumeerde danspartijen, welke synoniem werden met duivelachtige bacchanalen, vond plaats in 1892 en ging ongemerkt voorbij. Maar het tweede reeds ontketende den ‘bond tegen openbare onzedelijkheid’. Een senator diende een aanklacht in bij den Procureur der Republiek, er werd een vervolging ingesteld tegen de organiseerders en er braken relletjes uit, waarbij per ongeluk een doode viel. Alles wat op dit bal te zien kwam en aanstoot kon geven bepaalde zich tot twee modelletjes, van welke het eene ten naasten bij naakt was en het andere schrijlings op een ezel reed in haar hemdje.
De derde manifestatie getuigde van een onberispelijke correctie, welke den schilder Gérome deed uitroepen: ‘Het Leger des Heils. Dank je wel!’ Bij het vierde had men den stijl en den durf te pakken welke men niet meer zou verloochenen ondanks de heftigste protesten. ‘De vlucht van Caïn’, parodie op een beroemd doek dat hangt in het Luxembourg, opende deze periode van ononderbroken losbandigheid. Stuk voor stuk kwamen alle tijdperken aan de beurt, alle civilisaties welke gecombineerd konden worden met een burleske teugelloosheid. Het eene jaar herrezen de nuditeiten van het oude Egypte. Een volgenden keer vierde men kermis te Byzantium. Daar men beloofd had dat onder het gevolg van Theodora en haar gunstelingen geen naaktheden zouden optreden, had men wingerd bladeren gedistribueerd met verplichte gebruikmaking.
De belofte en de verplichting bleken allebei ijdel. De ‘Agonie van Rome’ was een even rijk en weelderig thema. Men had de loges der Salle Wagram veranderd in tempels en paleizen. Men gaf panem et circenses. Het brood bestond uit champagne en de spelen werden vertoond door worstelaars, zwaardvechters, de legioenen van Varus (gecommandeerd door een kolossaal Russisch officier, die tijdens den oorlog generaal was), Messalina in de ontuchtige huizen van Suburre, christinnen overgeleverd aan de beesten en martelaars op een kruis genageld.
Een andere maal zag men het mysterieuze en sadistische Indië met zijn gedrochtelijke afgodsbeelden, zijn priesters, zijn gewijde courtisanen, zijn bayadèren, zijn benevelende parfums die de zaal vulden en het publiek van de wijs brachten. Zoo passeerde men orgiastische nachten in Carthago, bij de Barbaren, bij de Hunnen, bij de Inka's, in Duizend-en één-Nacht, bij de Babyloniërs (de couturier Poiret stelde Nebucadnezar voor op een wagen, getrokken door groene en blauwe slaven), bij de Kmers, of in Athene, aan den voet van den Acropolis, het Athene der philosophen, epheben, hetairen en drinkgelagen. Deze festijnen uit het ‘antieke Griekenland’ vielen in het jaar 1914; een paar maanden later trokken de Grieken van het Bal des Quat-z'Arts als roodbroeken naar Lotharingen en Charleroi om er te vechten en te sneuvelen.
Dit jaar was men op Kreta, het Kreta van den Minotaurus en Pasiphaë, die kroop in de bronzen koe der mythologie, het wonderlijke Kreta van den stier, dat zooveel overeenkomsten heeft, tot in de vrouwenkleding toe, met het hedendaagsche Parijs.
Men gaf aan elk gekozen tijdperk een of twee willekeurige kleuren, wit en rood b.v. voor de Romeinen, blauw en groen voor Byzantium, welke het bacchanaal domineerden. Bij de défilé's en optochten werd niet gekeken op de kosten en wie een hoofd-rol had hield zich in zijn costuum aan de historische gegevens. Voor de overigen waren alle grillen of grappen gepermitteerd. Men zag er gepluimde salade-emmers als hoofddeksels, prei-bladeren als gewaden, wapenrustingen gemaakt van blikken trechters, halssnoeren van uien. De muts, welke door dierenbeschermers der praehistorische dagen dat er geen auto's rolden, uitgevonden was om de paardekoppen te beschermen tegen hitte en zonnesteek, werd door narren van belletjes voorzien en gedragen op het Bal des Quat-z'Arts. Het was de tijd toen Kees van Dongen, onlangs genaturaliseerd tot Franschman, een dakkamertje bewoonde op de hoogste trappen van Montmartre waar geen kunstkooper doordrong.
Maar in die gouden eeuw was niets duur. Men had de luisterrijkste praalwagens voor een prikje en de bazars of de uitdragers leverden de costumes. Tegenwoordig is alles veranderd en de fresco's, de stoeten, de feestmalen, de revues, de décors slonken tot een minimum. De geïnviteerden beschilderen zich de bloote huid met groen, rood, oker, geel of blauw, al naar gelang de omstandigheden. De electrische schijnwerpers, deze feeërieke redders van alle kleine budgetten, doen de rest. Hoeveel magnifieke staatsie en praal zou de wereld nooit aanschouwd hebben, wanneer Egytenaren, Assyriërs, Chaldeeërs, Grieken en Romeinen de gekleurde zoeklichten gekend hadden!
Sinds de jaarlijksche saturnaliën van de Quat-z'Arts in 1920 hernomen zijn, spreekt men niet meer van wingerd-bladeren. Toen het brandscherm van ijzer en vuur, dat van 1914 af over de menschen hing, was opgetrokken, toen men een hoop oude vertrouwde dingen poogde te hervinden, keek men langs eene aarde waar alles anachronistisch was geworden. Het Quartier Latin bestond nog en bewaarde zijn aroma van fermenteerende jeugd en vrouwen-geur waarin lange generaties het onverwelkbaar hadden gedrenkt.
Maar de ‘rapins’ en de ‘carabins’ uit de jaren van vóór den zondvloed? Zij waren er als steeds, doch in plaats van zich na volbrachte dagtaak te amuseeren waschten zij auto's in de groote garages, dienden zij als pak-knechten in de magazijnen, lieten zij 's avonds de hondjes uit van oude dames, aan wier hoofdeinde zij daarna min of meer ernstige romans voorlazen tot de dames den slaap konden vatten, of zij waren kellners voor de drukke uren der restaurants, of zij speelden banjo in een jazz-band, of zij plaveiden de nachtelijke straten in dienst der gemeente, of maakten wagens schoon in de dépôts der spoorweg-rijtuigen, of gaven lessen en verbeterden de thema's van achterlijke leerlingen. De studeerende jeugd kan getuigen tegenover alle Amerikanen, Engelschen en Duitschers dat er geen werkeloosheid heerscht in Frankrijk, waar zeventienhonderdduizend jonge mannen voor eeuwig werkeloos werden gemaakt op de slagvelden.
En gelukkig was er geen unemployment. Want de tijden waren verre dat men te Parijs zorgeloos leefde voor zeventig francs in de maand; verre, dat de families uit welke de bevolking van kunstscholen en universiteiten gerecruteerd werd, den welstand kenden die veroorlooft de jeugd improductief te houden tot het drie-en-twintigste of vijf-en-twintigste jaar. De rapins en carabins van heden redigeeren in de laatste vrije uren welke hen overbleven vlugschriften tegen de ratificatie. Zij zijn slechte klanten voor een Bal des Quat-z'Arts.
De stad zelf is na de eerste orgiën der artisten van 1892 volkomen gemetamorphoseerd en er is nauwelijks een bandeloosheid denkbaar welke zich tegen de bandeloosheid van het stadsaspect zou kunnen afteekenen. Ik weet niet of er nog een bond bestaat tegen openbare onzedelijkheid, en wat men daar een kwart eeuw geleden onder begreep, maar als de bond niet ter ziele ging, hij protesteert sinds lang niet meer. Elke kiosk is in woord en beeld een provocatie geworden der zinnen, een leerschool voor erotiek. De titels van boeken, welke langs den weg liggen ten toon gespreid in de winkels of die men geadverteerd vindt in de kranten, zouden tien jaar geleden nog als pornografie veroordeeld en geconfiskeerd zijn. Allen willen elkaar overtroeven in verleidelijke en prikkelende benamingen. De auteurs geven complete cursussen in de beste methode volgens welke zij meenen dat een huwelijk kan worden ingericht en kondigen hun vademecum's zoo volmondig aan, dat een kind van zeven jaar er zich moeilijk in zal vergissen. Wandelend in dit fluïdum van antieke venus-tempels verwondert er men zich over dat zoovele paren nog slecht geassorteerd blijken.
Om op zijn gemak te evolueeren te midden van menschelijk naakt behoeft men de Quat-z'Arts niet meer af te wachten. Men stapt gewoonweg de Folies Bergère, de Casino de Paris, de Moulin Rouge of een andere music-hall binnen, waar de illusies der scène op staanden voet vervuld kunnen worden in den promenoir, die verpacht is aan de interessantste nymfen. Een music-hall van Parijs kan slechts vergeleken worden met een slavenmarkt van het oude Rome. Het verschil ligt alleen daarin, dat de aanminnige wezens zichzelf verkoopen en slechts voor een korte spanne tijds. Maar wat het déshabillé betreft triomfeerden de Quat-z'Arts over de geheele linie.
Het is de vraag echter of zij zulk een triomf wenschten en de vraag of zij er iets bij wonnen. Wat moeten zij aanvangen in een tijd welke op elk record een nieuw record eischt? Het lag in de lijn van hun programma dat zij zich overbodig zouden maken en de oorlog heeft dit proces alleen wat verhaast. De moralist echter die bijwoont hoe in Le Cabaret de l'Enfer van den Boulevard de Clichy een toeschouwer in het ‘Hol van Satan’ op een donkere estrade wordt genoodigd, waar het publiek, zonder dat hij er zich het minst van bewust is, hem een vrouw ziet ontkleeden en andere aangename bezigheden ziet verrichten (het tooneel duurt drie kwartier), of de moralist die bijwoont hoe in Le Cabaret du Néant van denzelfden Boulevard de Clichy een toeschouwster wordt genoodigd op de eveneens donkere estrade te treden, waar zij, zonder dat zij het vermoedt, door een kunstige combinatie van spiegels tot haar vel ontbloot wordt, die moralist mag terecht nieuwsgierig zijn naar de specerijen waarmee het volgend geslacht zijn bestaan kruiden zal.
De deugd is een terrein dat men eindeloos prospecteeren kan. Ze heeft het voordeel van geen grenzen te kennen. Wie er neiging toe voelt mag haar nemen, bij volle teugen. De ondeugd helaas moet dropsgewijze genoten worden wil zij haar charme behouden en niet afstompen. Haar gebied is klein, overzichtelijk en van alle zijden omrasterd. Het zijn wijze volken die in dezen tuin zuinige, voorzichtige, langzame schreden doen, want het eindpunt is spoedig bereikt. De Ville-Sirène haastte zich. En aan het eindpunt vond zij een onverschilligheid, welke niemand haar behoeft te benijden.
[verschenen: 30 augustus 1929]