De boordevolle beker
Parijs, 2 Juli 1929
De geest blaast waar hij wil, zooals er geschreven staat. Waarom zou hij niet blazen in een parlement? Te midden der makke discussies over huurwetten, welke sinds jaren sleepen omdat men noch de eigenaars noch de huurders durft wurgen, vroeg Franklin-Bouillon, député van Seine-et-Oise, het woord over de ratificatie der Fransch-Amerikaansche schulden. Er hadden zich nieuwe feiten voorgedaan, meende de afgevaardigde, wiens eene naamshelft harmonieert met Benjamin, de andere met Godfried.
Welke feiten? Washington, dat ons Amerikanen zendt om Volkenbonden, Vredesverdragen, Plannen-Dawes en -Young te smeden, klaar om ze smadelijk te desavoueeren, Washington had een kennisgeving gezonden waarin gezegd werd dat Amerika niets te maken wilde hebben met het Plan van zijn landgenoot Young. Et patati et patata... zooals de Franschman roept die uit de wolken valt. Zooals gij weet, ging het Plan-Young juist van het idee uit, dat geallieerde Schulden en Duitsche Reparaties Siameesche tweelingen waren, welke tot 1988 zouden zitten vastgegroeid. Dus als Duitschland niet dokte zou Oom Sam dat geenszins als een aannemelijke reden beschouwen om niet betaald te worden. Een paar dagen later verzekerde Herr Doctor Stresemann, die onwillige leden van den Rijksdag moest lijmen, dat het Plan-Young hoogstens gelden zou voor tien jaar en niet meer. Et patati et patata. Frankrijk zou zich dus binden voor meer dan een halve eeuw, terwijl Duitschland reeds na twee lustra er het bijltje bij dacht neer te leggen? Fraaie toekomstbeelden.
Nog een paar dagen later, bij den tienden verjaardag van het Verdrag van Versailles, hield Herr Doctor Schacht een redevoering, waarin hij verklaarde dat de Duitschers gek zouden zijn wanneer zij het Plan-Young aanvaardden zonder onmiddellijke ontruiming van Rijnland en van het Saargebied. Strikt genomen behoorde deze laatste manifestatie niet tot de feiten, die Franklin-Bouillon noopten tot de interventie waardoor het Palais-Bourbon in opschudding zou raken, want zij vond een etmaal later plaats. Maar zij hing in de lucht. Men wist hier dat alle Duitsche stammen in steden en dorpen zich opmaakten om te protesteeren tegen het Verdrag, en dat 28 Juni verheven was tot nationale rouwdag. Et patati et patata...
Frankrijk van zijn kant zat ook met een protest, maar in den vorm van een wissel: de vier honderd en zeven millioen dollar, dit is tien milliard francs, waarvoor minister Klotz, op 't oogenblik in den pot voor cheques zonder provisie, zoo stom of zoo verraderlijk was geweest om achtergelaten Amerikaansche legervoorraden te koopen, die de kosten van het verschepen niet meer waard waren. Dit is historisch, zoo waar gij dit leest. Van een goed zaakje gesproken was dat een goed zaakje: voor de Amerikanen. Doch wat Frankrijk teekent blijft geteekend en men had geen plan om op die 407 millioen dollar terug te komen. Zij vervielen 1 Augustus en het geld lag in kas.
Daar waren echter nog gansch andere schulden, waarvoor Bérenger en Mellon, de eerste incapabel, de tweede loos als een vos, in Juli 1926 een overeenkomst hadden gesloten, welke het Fransche gouvernement gaarne verduwd had wanneer de Fransche burger haar slechts verduwen wilde. Dat was het befaamde accoord der 62 jaren, waarvan 3 verliepen, een accoord dat men stipt uitvoert, waarvan men de termijnen punctueel betaald heeft, maar dat men niet voor het parlement durfde brengen, om het te bekrachtigen.
De Yankees echter, overvloeiend van welwillendheid, bedachten een lokaas hetwelk de ratificatie moest forceeren. Wanneer gij vóór 1 Augustus ratificeert, berichtten zij aan Parijs, zullen wij met het meeste genoegen den wissel der legervoorraden uitstellen tot het volgend jaar. Van dit uitstel, tusschen haakjes, begrijp ik niets, want ik had altijd gelezen dat bij ratificatie de 407 millioen der stocks automatisch geïncorporeerd zouden worden in de totaal-som der Schulden. Doch aan de eerste contradictie in deze zaken zijn de financiers en diplomaten niet gestorven. Ook niet aan de tweede en volgende, gelijk men verder zien zal.
Aan de eene zijde dus het Plan-Young, in de windselen reeds gesmoord door Washington, gekleineerd door Stresemann, en voor welks aanneming de Duitschers gevaarlijke condities wilden stellen. Aan de andere zijde de fatale datum van 1 Augustus en de niet minder fatale verbintenis welke Frankrijk drie generaties lang schatplichtig zou maken.
Tusschen deze twee polen hoopte zich naar oud-Gallisch gebruik een geweldige massa electriciteit op, die slechts op een toevallig contact wachtte om vonken en vlammen te slaan. Een oogenblik scheen het alsof een stoet van tien duizend combattanten, die betoogden tegen de ratificatie, de ontlading zou brengen. Men weigerde hen den toegang tot het ministerie van Financiën waar Poincaré zetelt; men trachtte hen langs een zij-straatje te loozen, bij welke gelegenheid de joviale, sympathieke prefect van politie, Chiappe, een paar malsche oorvijgen opliep; men hoonde de combattanten in een communiqué van André Tardieu, minister van Binnenlandsche Zaken, wat een interpellatie in de Kamer ten gevolge had, waarbij het kabinet met moeite en gekonkel een sjofele meerderheid haalde van vijf en twintig stemmen. In plaats van de atmosfeer te zuiveren droeg deze episode er nog toe bij om de spanning te verhoogen.
Het was Franklin-Bouillon gegeven om op te treden als schakelaar en de ampères te kanaliseeren langs zes honderd vroede vaderen. De lucht was zwanger en het kostte hem slechts één woord. Hij vroeg niets onredelijks, hoewel het onmogelijk bleek. In hartstochtelijke termen en met krampachtig vertrokken gelaat, maar met kalmte en zelfbeheersching, bezwoer hij Poincaré om Washington te verzoeken den datum der 407 millioen een paar maanden te verleggen, opdat het Fransche parlement met de noodzakelijke bewegingsvrijheid zou kunnen beraadslagen over het Plan-Young en de ratificatie.
En alsof ieder afgevaardigde persoonlijk met een gloeiend ijzer werd aangeraakt, zoo vloog de Kamer bij deze eenvoudige uiteenzetting op. Regelrecht kreeg zij een zenuw-crisis. Zij verloor haar bezinning in een onverhoedsche en onbeschrijflijke paniek. Gedurende een sublieme stonde droegen al deze sluwe lieden hun ziel op het gelaat. Laaiend van geestdrift reikten gezworen vijanden elkaar de hand. Het was eeuwen geleden dat men zulke eenstemmigheid gezien had in een parlement. Unaniem acclameerde men een motie welke de regeering gebood om morgen-den-dag nieuwe onderhandelingen aan te knoopen met den welwillenden Uncle Sam.
Aan deze grootsche mouvementen had de Pers part noch deel. Zij betracht wat de Franschen la conspiration du silence noemen. Zij zwijgt deze levenskwesties dood. De groote Pers - en dat is fantastisch - bestaat slechts uit ratificeerders. Aan deze tumultueuze, fenomenale uitbarsting had ook het gouvernement part noch deel. Want het gouvernement - en dit is ongelooflijk - bestaat eveneens uit ratificeerders. Poincaré zette het enthousiasme onverwijld zijn domper op. Hij zei droogjes dat hij het verzoek der volksvertegenwoordiging, wijl hij haar chef was, over zou brengen aan Washington, maar dat men er niet het minste resultaat van moest verwachten. Een betere methode om niet het minste resultaat te bereiken had Poincaré niet kunnen bedenken. Amerika weigerde. Hoofsch, bloemrijk, maar categorisch. Zooals Shylock. Frankrijk, dat Duitschland tien malen uitstel van betaling verleende, zag zijn redelijk verzoek afgewezen.
Verstandige lieden zullen zich afvragen: speelde de Fransche Kamer comedie toen zij zich in deze waanzinnige psychose stortte of was zij oprecht? Wenschte zij zich tegenover het onvermijdelijke een alibi te verschaffen voor haar kiezers, of handelde zij spontaan uit een onweerstaanbaren, lang onderdrukten drang? Een derde mogelijkheid bestaat niet. Het antwoord op deze bedachtzame vraag kan niet anders luiden dan: of zij zich listig poogde te dekken tegenover de natie, of dat zij instinctmatig de vox populi vertolkte, zij gehoorzaamde op beide wijzen aan den ondubbelzinnigen wil van de meerderheid der Franschen. Een ja of neen van gouvernement of parlement verliest onder deze omstandigheden voortaan elke beteekenis.
***
Waarom insurgeert zich het Fransche publiek, dat zich van het parlement meester maakte als een god van zijn orakel, dat goedschiks of kwaadschiks de waarheid deed schreeuwen door de monden der afgevaardigden, dat nog verder zal gaan, dat tot uitersten zal gaan als het moet, waarom insurgeert het Fransche publiek zich tegen de ratificatie terwijl alle andere naties, Polen, Grieken, Serviërs, Engelschen, Belgen, Italianen etc. hun schulden aan Washington bekrachtigden?
Ieder heeft zijn reden uit de twintig en meer die kunnen worden aangevoerd, ieder, van George Claude, den uitvinder, Saint-Aulaire, den diplomaat, Louis Bertrand, den letterkundige, tot de krantenverkoopster op den hoek van de straat, ieder die een greintje onafhankelijkheid bewaarde, of een greintje doorzicht. Wat de een ziet voelt de ander: dat het accoord, beklonken in 1926, een enorme mystificatie is.
Er waren drie rekeningen: de Rekening Frankrijk, de Rekening Amerika, de Rekening der Fransch-Amerikaansche Associatie. De Rekening Frankrijk is niet eens ingediend. Er is niet eens over gesproken. Het gansche Yankee-leger werd gedrild door Fransche instructeurs, was gehuisvest in Fransche kampementen, versleet Fransch spoorweg-materieel, rolde op Fransche wegen, verwoestte Fransche landstreken. Waarvoor? Niet voor de mooie oogen van Marianne, maar voor het behoud der Vereenigde Staten, in 't nauw gebracht door Duitsche duikbooten. Van de oorlogsverklaring van President Wilson af, 4 April 1917, tot den zomer van 1918, hebben Fransche regimenten tot borstwering gediend der kampen waar de Amerikaansche wapenbroeders werden afgericht.
Dit zijn allemaal waarden die becijferd hadden kunnen worden van het moment af, dat Amerika achtergelaten stocks becijferde. Maar terwijl de leepe Yankees schuldbekentenissen vroegen liet de naieve Franschman zich paaien met praatjes van ‘dat alles komt later wel in orde’. Nu wringt de naieveling zijn handen en zegt: ‘Als wij u betalen komt elk onzer 1.500.000 dooden ons op 120.000 francs.’ Dit is logisch. Maar is het duldbaar?
Zoo er niet gepraat is over de Rekening Frankrijk, de Rekening Amerika en de Rekening Fransch-Amerikaansche Associatie zijn op de onverantwoordelijkste wijze dooreengehaspeld. Frankrijk ontving geld voor een oorlog die door Amerika verklaard, die door Amerika gevoerd ging worden, en dit kapitale détail is geen moment in overweging genomen. Geen enkele dollar van de tijdens den gemeenschappelijken oorlog geleende sommen stak den Oceaan over. Geen enkele. Een belangrijk deel der geleende sommen werd door den Amerikaanschen Staat teruggewonnen in den vorm van belasting op de oorlogswinsten. Voor het geleende geld fabriceerden de Amerikanen munitie tegen exorbitante prijzen, munitie welke zij later zelf kwamen verschieten op Fransche steden. Het dossier der Fransch-Amerikaansche Schulden bevat 20.000 (twintig duizend!) rekeningen, waarvan geen enkele gecontroleerd of geverifieerd is! Met het praatje van ‘alles komt in orde’ hebben de Fransche politici in goed vertrouwen blindelings geaccepteerd wat men hen boekte op hun debet.
Toen men onder de ongunstigste omstandigheden (Frankrijk bevond zich aan den rand van een bankroet) in 1926 ging onderhandelen, toonden de Amerikanen een koude, onvermurwbare intransigentie. De ‘internationale solidariteit’, welke telkens op de proppen komt wanneer Duitschland betalen moet, bestond niet voor Frankrijk. Voor Frankrijk golden alleen de fancy-prijzen der Amerikaansche leveranciers. Toen men voor alle bondgenooten de eindsom reduceerde, weigerde men aan Frankrijk de voorrechten der meest begunstigde natie. Over deze reductie trouwens loopen de meeningen op de absurdste wijze uiteen. Senator Borah taxeert haar op 50 pCt. Senator Bérenger, die de besprekingen voerde, schat haar op 60 pCt. Maar een ander toont aan dat men niets reduceerde dan de interesten der schuld. Een vierde bewijst zwart op wit, dat men absoluut niets reduceerde, dat de heele reductie bestaat in een boekhouding-truc, waarvan Frankrijk voor geen cent profiteert.
Alsof dat alles niet voldoende ware om de publieke opinie van een land te vergiftigen, om een natie tot opstand te brengen, die allengs besefte dat de ratificatie een machtskwestie werd (een kwestie van economische en politieke macht), dat de ratificatie het volk wordt opgedrongen als een Diktat gelijk de Duitschers zeggen, alsof dit alles niet voldoende ware om den Franschman tot verzet te drijven, voegen zich bij de bittere discussie elementen van Panama, elementen van corruptie en omkooperij. De Amerikaan, zich aan de ratificatie klampend als een beest aan zijn prooi, heeft géén middel willen sparen, om haar in de wacht te sleepen. In 1926 reeds schreef Jacques Bardoux, lid van het Institut, hetwelk de Unie is der vijf Fransche Academies, en voorzitter eener republikeinsch-federale groep, de volgende bekentenis in L'Auvergnat républicain, zijn partij-blad:
‘Enkele dagen geleden was ik te Parijs. Een der hoogst geplaatste persoonlijkheden van den Staat zeide mij, dat er in de Fransche Pers geen enkel artikel verscheen, waarin de ratificatie gevraagd werd der accoorden van Washington, dat niet met Amerikaansch geld betaald was. Deze persoonlijkheid zeide mij dat hij de cijfers had, en dat hij de namen bezat.’
Teksten als deze, van iemand die geleerde is en bovendien behoort tot de regeerende dynastieën der Republiek (de vader van Bardoux was medewerker van Gambetta) blijven onvergeetbaar. Men delft ze op. Men verspreidt ze. Men hamert ze in de koppen. Men roept om de namen en de cijfers als in de dagen van Panama. Men krijgt ze niet, noch de namen, noch de cijfers. Het vergif echter is in de ooren gedruppeld en doet zijn werking. Parlement, Gouvernement en Pers mogen ratificeeren. Maar het volk betaalt. En het volk kan veto's stellen welke niemand overschrijdt. Zelfs Amerika niet, dat na de laatste verhoogingen der douanetarieven alleen nog de Antillen kan nemen, waarvoor het zonder twijfel de toestemming zal krijgen van Frank B. Kellogg.
***
Een natie, waar affiches op de muren kunnen verschijnen als de volgende, zulk een natie is verloren of gereed voor opstand:
‘Fransch oud-combattant, weet je wat je oude krijgsmakkers en je oude vijanden betalen; weet je wat je zelf betaalt, jij, opgeofferde in 't groot, en groot overwinnaar?
Lees:
Je Amerikaansche kameraad betaalt aan den fiscus 9.6 pCt. van zijn inkomen;
Je Italiaansche kameraad betaalt 17.5 pCt.;
Je Belgische kameraad betaalt 23 pCt.;
Je Engelsche kameraad betaalt 25.5 pCt.;
Je Duitsche vijand betaalt 24pCt.;
En jij, oudstrijder van de Marne, oudstrijder van Verdun, oudstrijder van de Somme, oudstrijder van Champagne, jij, jij betaalt 31.4 pCt.
Fransch oudstrijder bedank je regeerders zooals zij verdienen bedankt te worden.’
Dergelijke woorden verbreiden zich als het klassieke loopende vuurtje. Een onrecht, dat zóó precies becijferd wordt, zoo wrang, zoo smalend, zoo verbolgen, kan onmogelijk duren en het zal niet duren en het mag niet duren.
Wanneer men bedenkt dat volgens een statistiek, geciteerd in den Senaat, 54 pCt. der Fransche bevolking loonarbeid verricht, tegen 44 pCt. in Engeland en 42 pCt. in Duitschland; wanneer men bedenkt dat de Fransche handelsbalans voor de eerste vijf maanden van het jaar reeds een tekort aanwijst van 5 milliard 96 millioen francs; wanneer men bedenkt dat de Fransche loonstandaard zich nog in de verste verte niet aanpaste bij de nieuwe munt, terwijl het leven in Frankrijk duurder is dan overal elders (enkele staaltjes: Assollant, die den Oceaan overstak, verdient bij zijn luchtvaart-maatschappij 120 gulden per maand; de grootste pianisten 15 gulden per les; een postbode 1.70 gulden per dag; een tram-conducteur 60 gulden per maand, etc.); wanneer men bedenkt dat bij de eerste de beste rationeele poging tot aanpassing van den loonstandaard, het geheele Fransche economische leven moet breken als een lucifer, barsten als een zeepbel; wanneer men al deze dingen één seconde overweegt, dan moge men zich inbeelden als Philip Snowden of Senator Borah, dat Frankrijk de voorspoedigste natie is ‘omdat er geen werkloosheid heerscht’! Het staat iedereen vrij om demagogische illusies te koesteren over een land waar allen werken als galeislaven. Maar opgepast voor het ontwaken.
Of moeten wij dit ontwaken wenschen nu allerwegen blijkt dat Amerika wetens of onwetens te ver gaat? De president van een der aanzienlijkste Fransche bedrijven, de Compagnie générale d'Electricité, signaleerde twee maanden geleden zijn aandeelhouders het Amerikaansche gevaar: de hegemonie over de automobiel, de bioscoop, het koper, de formidable concentratie van industrieele en financieele middelen, de even formidabele concentratie van banken, klaar om de ‘methodische verovering’ te steunen. Slechts één gevaar dreigt de Amerikaansche natie op het toppunt van haar rijkdom en grootheid waartoe zij gestegen is, zei de president der C.G.E.: ‘het onverdraaglijk misbruik dat zij zou kunnen maken van hare economische macht en dat noodgedwongen een reactie zou teweegbrengen, waarvan de gevolgen onberekenbaar zouden zijn.’
Wanneer de zakenlieden zóó spreken is de beker tot den rand gevuld. En inderdaad werd de Fransche beker boordevol. Men kan van Amerika geen terugtrekkende beweging verwachten. Als de Fransche tegenstand de Yankees verwittigt van het gevaar dat hen zelf bedreigt, zal het te laat blijken. Maar of wij het wenschen of niet, het zou overeenkomstig zijn met het verleden en met de bestemming van Frankrijk als het ook op dezen weg Europa voorging. Aan den horizon verschenen nieuwe vaandels der tyrannie: Allons enfants de la patrie...
[verschenen: 14 augustus 1929]