Een model-schouwburg
Parijs, 29 Juni 1929
Gedurende drie opeenvolgende avonden, den eersten voor de werktuigkundigen, den tweeden voor de kunstenaars, den derden voor de mondaine wereld, hebben Baron Henri de Rothschild en zijn zoon Philippe het theater geïnaugureerd, dat ter eere der dramatische kunst en voor het genoegen van den vader, die tooneelstukken schrijft onder den naam André Pascal, oprees in de Rue Pigalle en twee en veertig millioen francs kostte.
Het lijkt mij onnoodig om te zeggen dat Henri de Rothschild een spruit is der vermaarde familie, die in 't begin der vorige eeuw een fortuin vestigde dat den spreekwoordelijken Croesus onttroonde in de bewondering der menigten, en zich met minachting voor alle economische wetten vertakte en vermenigvuldigde over de hoofdsteden van het vasteland zonder dat het fortuin minderde, aldus onomstootelijk een theorie weerleggend welke den Franschen dierbaar is: dat kleine gezinnen de noodzakelijke voorwaarde zijn tot behoud van een vermogen.
De inwijding was derhalve in overeenstemming met de sociale positie van den eigenaar. Men ontving zware zilver-omrande kaarten, die het gewicht en de afmeting hadden van een geëmailleerd naambord. In de zaal vond men kostbare programma's, alle luxe-edities evenarend, zoo niet overtreffend, welke onze landsman Stols vervaardigt voor vreemde en eigen dichters. Om de beurt verwelkomde een orchest van negers en een orchest van Argentijnen de genoodigden met charlestons en tango's. De champagne knalde in wel-onderhouden salvo's alsof men reparatie hield voor een sonore fonofilm, en het was geen spuitwater. Het onuitputtelijke buffet had geheel Montmartre kunnen verzadigen, want de gastheer, die van beroep psycholoog is, had erop gerekend dat bij zulke gratis-gelegenheden de invités altijd honger hebben. Een lange rij van auto's gaf aan de Rue Pigalle, die sterk klimt, het zicht van een eindeloozen kabelspoorweg. Het publiek vormde een volkenbond in klein formaat, Amerikanen niet uitgezonderd, noch Duitschers.
De weelderige programma's vermeldden op hun omslag niets anders dan: ‘Théâtre Pigalle, zijn verlichtingen, zijn machinerie’. Geen acteurs, geen stuk. Slechts het getimmerte en het omhulsel van de ruimte, welke een Goethe, een Shakespeare, een Maeterlinck zullen moeten bezielen. Slechts het werktuig.
***
Met schroom voer ik u na deze voorrede in een tooveroord, dat men in de tamelijk nauwe, oude Rue Pigalle, het middelpunt der boîtes de nuit, niet verwachten zou. Het is geen tempel voor Thalia, muze der tooneelkunst, zooals de Opéra een tempel is voor Euterpe, muze der muziek, want de architect Charles Siclis beschikte zelfs met de millioenen van Rothschild over weinig plaats in een kwartier waar de meter grond duizenden kost, en moest zich voegen naar de locale gesteldheid. Om onbekende redenen bleef André Pascal de oude stad trouw en wilde niet bouwen in de moderne wijken, waar de grond overigens even duur is. Overdag rijt zich de schouwburg dus modest tusschen de andere huizen, zonder uit den toon te vallen, zonder door architectonische excentriciteiten de aandacht te trekken.
Maar gelijk geheel Montmartre zich transformeert bij het vallen van den avond, zoo toont ook het Théâtre Pigalle pas bij donker zijn ware façade. Haar naakte vlakken zijn gekerfd met holle prisma's, welke in plaats van steenen lijnen een architectuur modelleeren van electrisch licht. Het dak, dat den ingang overwelft, is voorzien van een vijftigtal helglanzende patrijs-poorten, welke het duister doorklieven als een geïllumineerd schip.
Dit is modern en de Ville-Lumière waardig. Zoodra heeft men echter een der acht deuren die toegang geven tot het inwendige, overschreden of men bevindt zich in een ultra-modern milieu van kubussen en cilinders, waar koel marmer zich in geraffineerde rechthoeken en rondingen vereenigt aan gepolijst metaal. In de voorhal wordt men gebiologeerd door een imposante tralie van horizontale koperen buizen, waarvan men aanvankelijk het doel niet begrijpt (is het een vestiaire, is het een centrale verwarming, is het een leeuwenkooi?), tot verborgen schijnwerpers een kleuren-scherzo inzetten op dit hek van blinkende stangen. Bij de openingsavonden was het de Fransche vlag die werd uitgevoerd door dit bizar instrument, dat met de hypnose zijner vervloeiende tinten den bezoeker voorbereidt op de geheimen van het binnenste heiligdom. De ingangen tot de eigenlijke zaal liggen trouwens zijwaarts, om, zooals de bouwmeester wilde, de toeschouwers trapsgewijze en stap voor stap het wonder binnen te leiden.
Na de ornamentlooze, sobere en rijke peristyle is het betreden der zaal inderdaad als de ontvouwing van een wonder. Op een schaduwend fond van rood, dat wisselt tusschen kers en framboos, tegen het vlammende, kostbare mahonie waarmee de geheele ruimte betingeld is en dat resoneert als een viool, in het statig, rustig spel van strakke liggende en rechte lijnen cirkelen de drie balcons met hun breede cannelures als zacht-spiegelende, paarlemoeren schelpen, gedrapeerd met geometrische figuren, opgevischt uit een fabuleuze zee. Van deze balkons, waar de kromme lijn zich onnavolgbaar paart aan de rechte, wordt de blik getrokken naar het plafond. Vijf vlakken, als vijf concentrische kronen van gestyleerde wingerd- of klimop-bladeren in ondoorzichtbaar glas, dat zoeklichten kunnen tinten in alle mogelijke nuances, heffen boven deze eenvoudige, somptueuze en verrukkelijke zaal een feeëriek baldakijn van licht. Men weet niet hoe men het noemen zal, barok, romantisch, of rococo, maar men aanvaardt het met kreten van bewondering. Beurtelings weerkaatst het een robijn-rood dat de zaal in gloed zet, beurtelings blauw, opaal, mauve, amber, goud, geel, beurtelings de volle accoorden, teeder of flamboyant, van een zonsondergang.
Maar als de zaal een schouwspel op zich zelf geeft en in staat is, gelijk Jean Cocteau schreef in het onvolprezen programma, ‘om zijn bezoekers te vermooien en oplettend te maken’, de scène overtreft alles wat in beide werelddeelen op dit gebied gerealiseerd werd. Zoowel het oude als het nieuwe drama stelt den regisseur voor problemen welke nooit geheel bevredigend konden worden opgelost, zelfs niet met het draaibare tooneel, dat niet snel en niet compleet genoeg is in verhouding tot zijn kosten en zijn gecompliceerdheid. Het ideaal om den Tweeden Faust van Goethe, den Storm van Shakespeare, of den Midzomernachtdroom, te vertoonen zonder coupures, zonder wijzigingen, zonder vertraging, in alle door den dichter voorgeschreven décors, ook al bevat een tafereel slechts tien regels tekst, om Prospero te zijn achter de schermen en met het gebaar van zijn tooverstaf werelden op te roepen en te doen verzinken in het niet, dit ideaal bleef onvervuld.
Georges Fouilloux, die de formidabele machinerie construeerde voor het Théâtre Pigalle, zocht de oplossing van dit vraagstuk niet in de draaibaarheid van het tooneel, doch in de opwaartsche en neder-waartsche beweging. Zijne tooneel-ruimte bestaat uit vier enorme liften, waarvan elk een scène vormt van 13 meter bij 9. Elk dezer scènes kan volledig toegerust met alle requisieten voor het voetlicht gebracht worden. Het gansche tooneel stijgt geruischloos naar den nok of zakt in de kelders en wordt oogenblikkelijk zonder eenig tijdverlies vervangen door een ander, eveneens volledig geëquipeerd platform. De twee achter-scènes kunnen bovendien op rails naar het proscenium gerold worden. Elk der vier scènes is weder onderverdeeld in achttien bewegelijke vlakken, miniatuur-liften, die naar verkiezing 2 meter kunnen stijgen en alle gesjouw met logge en lastige décor-stukken opheffen. De décors worden mechanisch opgesteld met behulp van een serie hydraulische toestellen, welke electrisch gemanoeuvreerd worden. Ieder dezer vier tooneelen weegt afzonderlijk 45.000 kilo en is berekend om een last te torsen van 5000 kilo.
Men kan zich met deze cijfers een beeld maken van de mechanische moeilijkheden welke overwonnen moesten worden. Voeg hierbij een immense lift om de décors te halen en te brengen naar een van de drie niveaux der scènes, die in haar gansche hoogte 49 meter, in haar geheele diepte (van proscenium tot achtergrond) 21 meter beslaan! Voeg daarbij nog een installatie om het orchest naar believen te doen stijgen of dalen en de mogelijkheid om de toeschouwerruimte in een ommezien te escamoteeren en te veranderen in een balzaal van 800 vierkante meter. Alles werkt hydraulisch en electrisch.
Dit technisch apparaat van Baron Henri de Rothschild, dat vanuit een eveneens beweeglijken commandopost door een ingenieur en twee machinisten bediend wordt, is uniek ter wereld. Maar een modern tooneel is in grooten deele licht-tooneel en ook deze hulpbron werd door de architecten met de uiterste perfectie benuttigd. Dank zij een licht-klavier van 228 elementen zijn alle denkbare combinaties mogelijk. Men kan de zon voorstellen op het Théâtre Pigalle, de sterren, de sneeuw, alle formaties en alle nuances van wolken, alle lucht-verschijnselen, alle mirakelen der atmosfeer, met het gemak waarmee men met één vinger een toonladder speelt op de piano. In een oogwenk wordt de rozige dageraad blauw, de volgende seconde jagen de stormwolken, stapelen zich donderkoppen op, flitst de bliksem, spant zich een dubbele regenboog, wordt het grijs blauw, het blauw morgenrood of avond-brand of vuurspuwende berg, of mistige horizont. Om deze machinerie en dezen kaleidoscoop te verwezenlijken, had men duizend kilometers electrische kabels noodig, zes honderd paardenkrachten voor de verlichting en drie honderd duizend lampen.
***
Toen hij jong was, zonder geld, zonder naam, een ongefortuneerd klerkje, dat het tooneel hernieuwen wilde met zijn genie en zijn ontembaar enthousiasme, stichtte André Antoine zijn Théâtre Libre. Na beroemd geworden te zijn, na een onberekenbaren invloed uitgeoefend te hebben op de tooneelkunst, verloor hij zijn schouwburg en zijn troep, dacht hij de eindstreep te zetten onder zijn levensarbeid. Hij publiceerde zelfs Mémoires. Nu, op zijn ouden dag - hij is een en zeventig - wordt zijn jeugdwensch nog eenmaal werkelijkheid. Hij wordt zelfs in drievoudigen zin werkelijkheid. Het Théâtre Pigalle, dat onder directie zal staan van Antoine, is niet alleen vrij van alle aesthetische vooroordeelen, maar vrij van alle technische belemmeringen en vrij van alle financieele zorgen: een waar Théâtre Libre. De vermetelste concepties van een Ibsen, een Goethe, een Shakespeare, een Musset, de invallen welke een kunstenaar noteerde wanneer hij dacht te fantaseeren voor zich zelf of voor een nooit te benaderen toekomst, al het denkbare kan gematerialiseerd worden door de handles van een machinist en het fortuin van den eigenaar. Aan stukken ontbreekt het niet. Maar het zal een toer zijn voor de tooneelschrijvers om de grenzen van het denkbare te verleggen, om nieuwe ‘onmogelijkheden’ te scheppen voor de magie, waarvan dit theater het domein is.
[verschenen: 12 augustus 1929]