Slot eener comedie
Parijs, 7 Juni [1929]
Alweer een historische dag: de onderteekening van het Plan-Owen Young, dat klaar is om gedrukt en aan de diverse parlementen voorgelegd te worden. De onafhankelijkheid der experts, welke vier maanden geduurd heeft, liep ten einde. Pierpont Morgan nam het eerst de boot. Zoodra het resultaat der Engelsche verkiezingen bekend was, keerde hij der conferentie den rug toe en zijn vertrek werd geduid als een goed voorteeken. Na vier maanden van astronomisch gecijfer, verzuurd door getwist, gepingel en gedraai, was men niet meer sceptisch. Men werd neurasthenisch. Twintig ernstige zakenlieden verknoeiden voor het eerst van hun leven een tijd, welken alleen de Amerikanen nuttig wisten te gebruiken door preliminairen bij Citroën, Peugeot, de radio-industrie en de bioscoop. De eminente mannen, die volgens de geruchten elkaar bijwijlen getypte rapporten naar het hoofd wierpen, waren als de schrijf- en reken-machines: zij moesten in reparatie.
De journalisten, die de rapporten leesbaar maakten, worstelden, hoewel gehard door het vak, moedeloos in het drijfzand van getallen en Duitsch passief verzet. Voor enthousiasme bestond er geen reden en critiek was hun ontraden. Toen dr. Voegler, de vertrouwensman der Ruhr-magnaten, zijn ontslag nam uit de Duitsche delegatie, wisten zij dat het Reich zich daarmee een achterdeur reserveerde, waarlangs men altijd zou kunnen ontsnappen als het Plan-Young ooit werkelijkheid werd. Ik houd hen tenminste niet voor zóó onbedreven dat zij de strekking dier demissie konden misvatten. Maar zij deden heldhaftig alsof zij niets merkten en slikten nieuwe cijfers, nieuwe voorstellen, nieuwe chicanes.
Het moet er zonderling uitzien in het gemoed der Fransche journalisten, die door hun directie waren afgevaardigd naar het Hôtel George-V. Ook zij legden het vertrek van Pierpont Morgan uit in gunstige beteekenis. Deden zij het expres, op commando? Of was Pierpont Morgan de eenige wiens politieke zintuigen genoeg ontwikkeld waren om uit de Engelsche verkiezingen de juiste conclusie te trekken, de conclusie welke hem de boot deed nemen? Helaas! Genoeg uren, dagen, maanden verleuterd, gaf de bankier te verstaan aan wie verstaan kon. Teeken wat je wilt, alles is ongedaan.
En vier en twintig uren na de bewindsaanvaarding van Ramsay MacDonald, verscheen in de Petit Parisien een interview van den leider der Labour Partij, waarin gezegd werd: ‘Wij moeten twee verschillende problemen niet verwarren: oorlogsschade en oorlogsschulden: dat is niet hetzelfde. In het onderzoek dezer laatsten zullen de Vereenigde Staten veel te zeggen hebben. Hare discussie zal hernomen worden op nieuwe grondslagen. Over deze kwestie en over die der ontwapening denken wij onmiddellijk in onderhandeling te treden met President Hoover en met hem te arbeiden in nauw contact en volle samenwerking.’
- ‘Denkt gij dat de regeling, welke het Comité der Experts te Parijs op 't punt staat te sluiten, een definitief einde zal maken aan de kwestie der oorlogsschade en intergeallieerde schulden?’ had de vertegenwoordiger van de Petit Parisien gevraagd aan het hoofd der Trade-Unions. ‘Wij beginnen van voren af aan’, is de zin van MacDonald's antwoord.
Dit verhinderde Hoover niet om te doen alsof, en een gelukwensch te telegrafeeren naar Parijs. Laten wij zijn voorbeeld volgen en doen alsof, onder de zoeklichten waarmee de onderteekening van een protocol vergezeld gaat.
De experts hebben gezwoegd in een glazen huis, en hun beslissingen, genomen in 't openbaar, zijn bekend op een paar détails na. Behalve die détails zijn er nog de annexen van het plan, welke geheim bleven en die men met aandacht zal moeten bestudeeren, wanneer het rapport in druk verschijnt. Onder die annexen bevinden zich de bijzonderheden omtrent het mechanisme der Internationale Betalingsbank (het toekomstige financieele instituut van den Volkenbond, nu Amerika zich ‘officieel’ terugtrekt) en de verdeeling van de huid des beren onder de verschillende schuldeischers, een verdeeling welke reeds vele zorgen baarde.
Wij weten dat de Internationale Betalingsbank zal functionneeren met een kapitaal van 100 millioen dollars. Dat zij ook deposito's zal aannemen. Dat zij in de eerste plaats 200 millioen mark zal ontvangen welke de schuldeischers in rekening hebben staan bij Parker Gilbert. Dat elke Staat, die zijn part der oorlogsherstelling zal ‘mobiliseeren’ in den vorm eener leening, gehouden zal zijn het bedrag van één annuïteit in valuta te deponeeren bij de Internationale Bank. De Duitschers van hun kant deponeeren de 100 millioen marken welke de controleur der waarborgen van het Plan-Dawes in zijn bezit heeft. Voor de diensten welke de Bank hun bewijzen zal, storten zij eveneens 400 à 500 millioen marken. Dat kan tezamen een kolossaal kapitaal vormen waarmee weinig banken in staat zullen zijn te concureeren.
De Internationale Bank denkt trouwens winsten te maken, zelfs exorbitante winsten. Duitschland betaalt gedurende 37 jaren oorlogsschade en schulden uit eigen zak. De geallieerden echter betalen 59 jaar hun tribuut aan Amerika. De 22 resteerende annuïteiten, welke ongeveer de helft vormen en in de milliarden loopen, worden geacht gedekt te kunnen worden uit een amortisatiekas, gevormd met de vermoedelijke winsten der nog niet bestaande Internationale Bank. Wie dan leeft, wie dan zorgt, hebben de experts gedacht, van wie zeer weinigen of niemand het kritieke jaar 1955 zullen overleven!
Te beginnen echter op Donderdag 31 Maart 1966 zal, voor Frankrijk alléén, de Bank opbrengen 22 maal 1.549 millioen marken, dit is 34 milliard 78 millioen mark Volkenbondsmunt, welke haar weg zal nemen over den Oceaan. Gelukkig Europa! Ik vraag u niet of gij dit voor serieus en mogelijk houdt. Ik vraag u of een bank een goed zaakje is. En wij weten nog niet alles. Voor 't geval dat Amerika een gedeeltelijke kwijtschelding doet, wijzen de geallieerden zich één derde dezer vrijstelling toe, aan de Duitschers twee derden. Dit is des te nobeler gedacht, daar men er niet in 't minst op rekent.
Nuchter en practisch beschouwd is dit natuurlijk zuivere waanzin. Wanneer men zulke projecten plechtstatig teekent, gebeurt het alleen met den hardgrondigen wensch om ten minste naar het derde punt van het befaamde accoord, 16 September 1928 te Genève gesloten, een stap dichterbij te doen. Zooals men weet handelde deze overeenkomst 1o over de finale regeling der geld-zaken, 2o over de organiseering van een conciliatie-comité en over de contrôle der gedemilitariseerde Rijn-zône, 3o over de geanticipeerde ontruiming van Rijnland. Hoeveel kansen zijn er dat dit derde punt officieel ter bespreking komt?
Verrassingen van Engelsche zijde buiten rekening gelaten luidt het antwoord doodeenvoudig.
Het eerste punt is nog niet verwezenlijkt. Om te beginnen moeten de gouvernementen de voorstellen der experts nog bekrachtigen. Daarna moeten de betrekkingen geregeld worden welke de diverse regeeringen zullen hebben met de Internationale Betalingsbank. Men kondigt daarvoor reeds een nieuwe conferentie aan, gedurende de tweede helft van Juli te houden in Den Haag.
Van het tweede punt willen de Duitschers niets hooren. Zij stemmen er desnoods in toe om gewantrouwd te worden tot 1935, officieele datum der ontruiming, maar geen dag langer. Van welken kant men dit probleem ook bekijkt, elke oplossing blijft onbevredigend. Accepteeren de Duitschers de contrôle na 1935, dan blijft een factor van wrijving en wantrouwen bestendigd. Weigeren zij uit nationale eigenliefde of omdat zij booze plannen koesteren, dan wordt de factor van wrijving of wantrouwen verdubbeld. Het geval blauw-blauw laten gaat moeilijk, omdat het te riskant is. De Duitschers hebben de gewoonte om te teekenen wat men hen voorlegt, doch niet om hun signatuur te honoreeren. Zooals generaal Gouraud zei bij de onthulling van het monument voor de eerste slachtoffers der Duitsche gasaanvallen te Steenstraete: ‘Nochtans had Duitschland de Conventie van Den Haag onderteekend, krachtens welke de contracteerende partijen afzagen van het gebruik van stik-gassen. Het is waar dat het eertijds de neutraliteit van België erkend had en dat het daarna te Versailles de verbintenis teekende om de oorlogsschade te vergoeden.’
Het derde punt zou dus werktuigelijk buiten bespreking vallen. Maar op het Plan-Young, in tegenstelling tot Plan-Dawes, zijn geen credieten uitgetrokken voor de Rijn-bezetting. De Duitschers hebben dus weinig reden tot wanhopen. Zij gebruiken elke conferentie als uitgangspunt ter verbetering hunner situatie, en de toekomst, die 1 September met het Plan-Young kan beginnen, lacht hen toe. Met een onverflauwde taaiheid in het marchandeeren als de hunne zullen zij steeds aan 't langste eind trekken. Hoe onereus het Plan-Young nog voor hen moge zijn, vergeleken bij het Plan-Dawes dat dit jaar zijn volle rendement zou bereiken, beteekent Young voor de Duitschers de jaarlijksche besparing van een klein milliard. Dat is altijd zooveel gewonnen, wat aangewend kan worden voor een serie pantserkruisers hors concours.
Te weten waar men zich precies aan te houden heeft bezit zijn voordeel en zijn nadeel. Het Plan-Dawes, welks eindsom noch eindduur waren vastgesteld, spiegelde den Franschen sprookjesachtige mogelijkheden voor. Het Plan-Young beperkt en begrenst het land der beloften. Over het eerste waren zij slechts matig tevreden en vooral de praestaties in natura (welke volgens de huidige regeling binnen 10 jaren moeten uitgeschakeld worden en geleidelijk zullen zakken van 1750 millioen tot 300 millioen mark) zetten kwaad bloed wegens de concurrentie. Hoe denken zij in hun binnenste over de schikking welke de experts voorstellen?
Laat ik een paar citaten geven; niet uit de Pers, welke wij allen kennen en die haar instructies haalt bij financiers en ministers. Doch uit de vlugschriften welke den citoyen wekelijks een hart onder den riem steken of hem de oogen open houden. Het valt niet bij benadering te schatten hoever de invloed reikt dezer tirailleurs, maar als het land plotseling een opflikkering zou vertoonen, moet de oorzaak gezocht worden in deze ongedisciplineerde gelederen.
‘De Duitschers - schrijft de een - betalen 1360 francs belasting per hoofd.
De Franschen betalen 1460 francs per hoofd.
Honderd francs vermenigvuldigd met 60.000.000 Duitschers dat maakt 6 milliard per jaar.
Ziedaar de eenige cijfers welke Moreau (gouverneur der Banque de France) in het Hôtel George-V had moeten voorleggen.’
Een ander zegt:
‘De Franschen worden voor anderhalf milliard belastingen ontheven door het ontwerp-Chéron (minister van financiën). De Duitschers worden ontheven voor zes milliard belastingen door de Experts.’
‘Het arme Duitschland,’ ironiseert een derde:
‘Het Duitsche leger - 100.000 man - kost drie milliard francs.
Het Poolsche leger - 265.000 man - kost twee milliard 300 millioen francs.’
Een vierde maakt deze balans op:
‘Gisteren verzekerde Poincaré nog, dat de definitieve regeling van Herstel en Schulden aan Frankrijk, na betaling der schulden, een ‘substantieele som’ moest laten voor de verwoestingen.
Als we de dingen op hun best nemen (en de dingen gaan sinds vijftien jaar nooit op hun best)
dan zal, op de 150 milliard welke ons het Herstel kostte van de door Duitschland aangerichte schade,
Duitschland 45 milliard betalen
en wij de rest,
en wij meer dan 100 milliard.
Hij die onder het consulaat van Poincaré de glazen breekt betaalt niet méér dan in een verhouding van 28 tot 30 pCt.
- Omdat Duitschland niet herstelt, en niet zàl herstellen,
daarom, citoyen français, wiens zoon, vader of broeder gestorven is aan het front, die je been, je arm, je oogen, je gezondheid gelaten hebt in de loopgraven van Verdun, van Champagne, van de Somme,
omdat Duitschland niet herstellen wil,
daarom moet gij vier maanden op de twaalf van het jaar werken voor den ontvanger.
- Een boete van l0 pCt. zal alle Fransche belastingbetalers treffen, die op 1 Juli hun aanslag niet betaald hebben.
Wanneer Duitschland niet betaalt, wordt het niet alleen niet beboet, maar men reduceert zijn schuld
en niet met 10 pCt. |
maar met 70 pCt.’ |
Met deze bittere gedichten in proza, die een groote dosis waarheid behelzen, neem ik afscheid van het Plan-Young, tot het believen zal aan MacDonald om een herziening te ontwerpen.
Als geallieerden en Duitschers weder samenkomen voor dit hersenschimmig doel, zal een der schranderste vertegenwoordigers van Frankrijk, Jacques Seydoux, ontbreken. Elk der ontelbare financieele conferenties welke den wapenstilstand volgden en de atmosfeer der wereld tien jaren vergiftigden woonde hij bij, en zijn hoofd was ingericht als het groot-boek van den Oorlog. Zijn hoofd was ook zijn eenige gezonde lichaamsdeel. Seydoux, die zijn mondaine successen cijferde als Don Juan (Mille e tre) begon zijn diplomatieke loopbaan in Den Haag en zette haar voort in Berlijn, waar zich de eerste sporen vertoonden van een kwaal welke zijn leven zou vernietigen: een ruggemergsziekte en een geleidelijk stijgende verlamming, begonnen in beenen.
Tijdens den oorlog organiseerde hij het blocus en tot 1926 bleef hij verbonden aan den Quai d'Orsay. Sinds jaren kende hij geen slaap meer en de dood overviel hem bij het schrijven van een artikel. Hij was administrateur van de Banque de Paris et des Pays-Bas, waar men een persoonlijke lift voor hem gebouwd had en in een rolstoel werd hij van bureau naar bureau gereden. Wie met hem sprak moest zich vlak tegenover hem plaatsen, daar zijn ruggemergsaandoening hem verhinderde om zonder ondragelijke pijnen het hoofd te verroeren. Zijn artikelen over het Comité der Experts werden regelmatig naar New-York gekabeld door de Amerikaansche delegatie.
Jacques Seydoux was een der warmste voorstanders eener snelle en volkomen Fransch-Duitsche toenadering, doch had het geloof in zijn ideaal de laatste maanden verloren. Hij bewonderde de knapheid van Moreau, den chef der Fransche delegatie. Toen een vriend hem erop wees, dat de successen niettemin aan de zijde van Schacht bleven, antwoordde Seydoux: ‘Zeker, zeker, maar gij onderschat de taak van Moreau; het is zoo gemakkelijk om niét te betalen, en zoo moeilijk om te láten betalen.’ Hij wist niet wie meer te beklagen viel: Frankrijk met zijn onbetaalde rekening van honderden milliarden; of Duitschland dat op zich neemt om 37 jaren voor Amerika te werken.
Als MacDonald wil, kan met Seydoux het heele financieele verleden van Europa ten grave gedragen worden. Het woord is aan hem: het woord dat geen der geallieerde noch Duitsche staatslieden dorst te spreken. De Vereenigde Staten hebben niet alleen veel te vertellen in deze harceleerende disputen, doch alles. Het eenige redelijke, menschelijke woord is: kwijtschelding. Het kan nog gesproken worden zoolang de Internationale Bank alleen bestaat op papier.
[verschenen: 20 juli 1929]