Bezetenen
Parijs, 25 Mei 1929
Toen Alfred Capus, gevierd tooneelschrijver, directeur-hoofdredacteur van Le Figaro, nog altijd een der voornaamste bladen van de wereld, den laatsten adem uitblies, liet hij zijn tweede vrouw achter met zijn auteurs-rechten en zijn speelschulden die 900.000 francs bedroegen. Met de rechthebbenden op dit bedrag werd een accoord getroffen, volgens welk de speelschulden betaald zouden worden uit de opbrengst der delicieuse romans en geestige comedies. Voor de weduwe bleef niets over, met het gevolg dat zij zeven jaar na het overlijden van den auteur van La Veine haar hoed opzet en hare hotelkamer verlaat, waar ze zwaar in 't krijt staat, om zich van kant te maken. Stel u gerust, zij is niet dood. Zij vond onderdak bij een buitenlandsche vriendin, wier naam en adres onbekend bleven. Zij verwekte alleen maar een schandaal, dat druk gecommentarieerd wordt: de harteloosheid der spelers, die gezien de relaties van Capus (zijn broer was minister) niet tot het uitvaagsel der maatschappij behooren; de misère der vrouw van een beminnelijk en groot kunstenaar; etc.
Aldus gesteld is het geval reeds merkwaardig. Maar sommige bijzonderheden, welke men liefst verzwijgt, maken het nog veel zeldzamer en werpen een zonderling licht op de dessous der kringen die vóór, tijdens en na den oorlog een beslissenden invloed uitoefenden op het lot van Frankrijk. Capus was een ex-bohémien en ex-boulevardier, die door zijn succes en dank zij de gebruikelijke nonchalance der hoogste sferen, kon klimmen tot de eminente positie van directeur van Le Figaro. Zijn uitstekende studies en de ervaringen der magere jaren hadden hem een filosofie verschaft welke aangenaam en bekoorlijk, maar daarom niet minder diepzinnig en bruikbaar was. Hij liet het echter aan anderen over om ze toe te passen, want deze voortreffelijke man, die op het leven een helderen kijk had, leed aan een totale ongeschiktheid om zijn eigen bestaan eenigszins redelijk te organiseeren.
Zoo kon het gebeuren dat zijn tweede vrouw, over wie het hier gaat, de eigenares was van een speelhuis, die hij wegens het zelfkantige van haar beroep niet aan zijn vrienden kon voorstellen. In menig ander land zou dit huwelijk gevolgd zijn door een haastig ontslag, doch het mishaagt de Fransche autoriteiten geenszins om vat te hebben op de representatieve leiders der publieke opinie (arme publieke opinie...) en Capus bleef bij de Figaro op zijn post. De speelhuishoudster beantwoordde aan de verwachtingen. Zij cocufieerde haar echtgenoot op alle tijden en met alle middelen.
Op een goeden dag schoot zij in een vlaag van jaloezie een twintigjarigen jongen man neer, voor wien zij volgens de gebruiken der oorlogsdagen als ‘marraine’ fungeerde, een naam welke alle betrekkingen inhield, ook de teederste. In overleg met de politie werd de moord geënsceneerd als zelfmoord en besloot men in 't belang der ‘openbare orde’ om de tweede Madame Capus met rust te laten.
Een invloedrijk schrijver die zulke rechtsverkrachtingen duldt of in de hand werkt is een verloren mensch. Hij verbeurt zijn vrijheid. Zelfs al zou de politie niet tegenover hem handelen als maître chanteur, hij zal voortaan elken zin welken hij laat drukken, wikken en wegen onder den dwang van dit drama en zijn oneer. Hij zal denken aan de getuigen der misdaad, aan de praatjes der getuigen, aan zijn dossier op het politie-bureau. Hij zal gehoorzamen aan elke suggestie welke de voorzichtigheid en de paniek hem inblazen. Hij is zijn onafhankelijkheid kwijt en ook de middelen om haar te heroveren. Elken dag beeft hij voor een nieuwe compromitteerende streek zijner vrouw, van wie hij zich niet meer scheiden kan omdat ook zij vat kreeg op hem, die haar medeplichtige werd.
Elke rubriek in zijn krant zal op haar beurt getuigen van deze duistere invloeden. Zijn vrouw en haar misdaad dicteeren hem de financiën, de buitenlandsche politiek, de mondaine echo's, en zijn houding tegenover alle vraagstukken welke zich voordoen aan deze en aan gene zijde der grenzen. Want Capus bleef, tot zijn laatste uur niet enkel a quite honourable man, lid der Académie Française, maar ook directeur-hoofdredacteur van Le Figaro. Zijn vrouw, die niet het minste medelijden verdient, loopt haar huis uit en schrijft den commissaris van politie dat zij zich in het water wil gooien.
Kan het verwonderen dat een gouvernement, waar men zich bedient van dergelijke stroomannen, blootstaat aan vreemde pressies van andere gouvernementen, die natuurlijk hunne informaties hebben? Wie zal zeggen aan welke beweegredenen de ex-minister en falsaris L.L. Klotz, die op 't oogenblik wegens valsche wissels in de gevangenis zit, gehoorzaamde, toen hij de Amerikaansche legervoorraden overnam tegen fancy-prijzen en een schuldbekentenis teekende van 400 millioen dollar, weggesmeten geld, dat 1 Augustus betaald moet worden? Het volk helaas, het onschuldige, onmachtige en per slot onnoozele volk draait er voor op.
De geheimen der ministeries blijven zorgvuldig bewaard voor de profane menigte en wanneer de buitenissigheden van gekkinnen soms noodzaken een tip van den sluier op te heffen, dit geschiedt alleen bij toeval. De een of ander begaat een flater waarvan hij de consequenties niet overziet. Een simpel gemengd nieuwtje groeit uit tot de proporties welke niet meer te verdoezelen zijn. Menigeen zou zich een paar dagen willen bergen uit schaamte. Het is in deze tijden niet gewenscht om er met nadruk op te wijzen dat de chronique scandaleuse nog een overwegend aandeel heeft in het leven der volken, die hunne vrijwillig gekozen leiders niet genoeg vermogen te bewaken.
Wat een gemengd bericht onthullen kon over enkele roerselen der politiek, ontsluierde een recent proces over sommige verborgenheden der haute volée, welke zonder de welsprekendheid der verdedigers beperkt zouden zijn gebleven tot de oogen en ooren van grooms, liftjongens, kellners, maîtres d'hôtel en chauffeurs.
In 1912 was er te Parijs een garage welke gehouden werd door een knappen jongen man, genaamd Henri Duminy. Onder zijn élèves die hij leerde auto-sturen, bevond zich een jeugdige Amerikaansche, Vera Schultz, dochter van een Duitschen dirigent, die zich had laten naturaliseeren in de Vereenigde Staten. Zij was multi-millionnaire en is het trouwens nog. Als gij nooit hoorde spreken van dirigent Schultz, nog minder van een dirigent-millionnair, het is mijne schuld niet. De titels bevinden zich bij de stukken der advocaten. Wat het vermogen betreft: zij had 900.000 francs rente. Dat vertegenwoordigt een aardige twintig millioen, die aan den stok bleven hangen van den dirigeerenden, hoewel onbekenden vader.
De jonge Vera vond den leeraar naar haar smaak en verborg het hem niet. Wanneer een Amerikaan, en hoeveel te meer een Amerikaansche, idee heeft in iets, moet het op staanden voet verwezenlijkt worden. Je bevalt me, ik wil je trouwen, verklaarde Miss Schultz. De garagehouder toonde zich niet hardvochtig. Hij liet haar begaan en zij stapten in den echt, op huwelijksche voorwaarden, mag ik er bijvoegen, tot lof van Henri Duminy.
Zeventien jaren gingen voorbij in een verbintenis waarover de man, naar zijn zeggen, zich slechts te beklagen heeft. Nauwelijks getrouwd merkte hij dat hij zich gebonden had aan een soort van waanzinnige, wier krankheid zich vooral na den oorlog op onrustbarende wijze ontwikkelde en vormen aannam die hem dwongen het gerecht te verzoeken zijn gade onder curateele te stellen. Zijn eisch werd verdedigd door den beroemdsten advocaat van Parijs, Henri-Robert, lid van de Académie Française.
Dat Vera Schultz aan geestesstoornissen lijdt is op zich zelf niet interessant, doch hare origineele manier, en de jaren dat het duren kon, zijn het des te meer. Zij was verslaafd aan sterke dranken en had een onbeteugelde liefde voor champagne, cocktails en cointreau. Haar gewone maat was vier tot vijf flesschen extra-dry per dag. Het gevolg hiervan was dat zij al hare zelfbeheersching verloor. In een dancing werpt zij zich op een neger en omhelst hem. Terugkeerend van een nachtpartij op Montmartre laat zij haar wagen stoppen voor het standbeeld van Jeanne d'Arc en braakt de liederlijkste verwenschingen uit. In de mode-winkels ontkleedt de vijftigjarige zottin zich poedelnaakt voor de onthutste employées. Zij heeft een buiten in Fécamp en appartementen in de twee duurste hotels van Parijs, het Château de Madrid, bij het Bois de Boulogne, en in de Champs Elysées, waar ook Joséphine Baker logeerde. Joséphine, die intieme relaties onderhield met een dokter wiens fortuin gewonnen was met vervalschingen van arbeidsongevallen, Joséphine die geen reden had om preutsch te zijn, betuigde zich gescandaliseerd door Vera Schultz. II y avait de quoi!
In het holle van den nacht kleedde de multi-millionnairsche zich uit tot de huid, nam een clarinet en maakte, vroolijke wijsjes spelend, een wandeling door het hotel, haar muzikale afkomst niet verloochenend. Zij was verslingerd op een Duitsch kamermeisje en dier ‘verloofde’. Haar intimiteit met dit koppel ging zoo ver dat zij hun haar eigen bed afstond en zich vergenoegde met de canapé. Zij bestijgt nooit de trappen van het hotel zonder de rokken over haar hoofd te werpen. Midden in den nacht schelt zij de bedienden, ontvangt ze spiernaakt en verzekert hen dat zij vol schoensmeer zit, een toespeling zonder twijfel op Joséphine. Zij heeft aanvallen van woede, waarbij ze alles kort en klein slaat, spiegels, luchters, deuren, glazen, porcelein. Zelfs den armen Henri Duminy, dien zij dagen lang zonder eten opsluit en laat rondloopen in versleten kleeren.
Als zij alle gevoel van schaamte heeft afgeschud, zij verloor ook alle gevoel voor properheid. Van haar luxueuse badkamers maakt zij vuilnisbakken, die een ondragelijken stank verspreiden. In de badkuipen vindt men leege conserve-blikjes, een onwaarschijnlijk aantal leege flesschen, afval van allerlei soort dat de lucht verpest. Zij schrijft haar man idiote brietjes, waarin zij hem ‘le chef de gare’ noemt (il est cocu le chef de gare, zei het liedje), zich zelf le Méca, het bed La Loco, afkortingen van machinist en locomotief. De rapporten der dokters, die hare mentale vermogens onderzochten, zijn vernietigend.
Maar al die zeventien jaren was zij niet zoo dwaas haar kapitaal aan te spreken, dat bestaat in voortreffelijk gedirigeerde landgoederen in Californië. Als de memorie over haar waanzinnigheden een boekdeel vormt, haar extravagantie ging niet verder dan naar inkomsten.
Het was de drank welke deze ongerijmdheden veroorzaakte, het waren de kolossale fooien welke die ongerijmdheden jaren lang mogelijk maakten. In de middeleeuwen zou men deze dwaze maagd beschouwd hebben als bezeten van een of meer duivelen, wier inventaris Jean Wier heeft opgemaakt in zijn werk over ‘de Mirakelen’ en die hij scheidt in 72 Prinsen, en 7.405.962 ordinaire duivels, onderverdeeld in 1.111 legioenen van elk 6.666 suppoosten, vergissingen in de optelling voorbehouden, zooals hij er bij voegt. In de middeleeuwen zou men Vera Schultz in handen gegeven hebben van een exorcist.
Haar verdediger Maurice Garçon, die een monografie schreef over ‘De Duivel’, kan niet hebben nagelaten met verheuging te becijferen hoeveel duivels er wel zouden huppelen rondom het hotel waar Vera clarinet speelde voor de deur van Joséphine, wijl hij weet dat de heilige Macarius er eenmaal vijf en twintig duizend telde voor één enkel huis in Antiochië. Gelukkig gelooft een modern rechter niet aan duivels. Hij heeft drie nieuwe experts benoemd om de hersens te onderzoeken der dochter van den Amerikaanschen dirigent. De zaak heeft blijkbaar geen haast.
Om deze staaltjes van onevenwichtige menschheid te completeeren kan ik sluiten met de korte geschiedenis van den médecin-colonel Léon, over wien de minister van Oorlog Painlevé zich de haren uit het hoofd rukt. Deze beul oefende zulk een schrikbewind uit in het Camp de Châlons dat de officieren zeiden: liever een kogel door den kop dan in het hospitaal. Deze folteraar kende noch de antisepsis noch de verdoovingsmiddelen. Hij naaide een gespleten lip met de dikste naalden, schaterlachend onder het gegil van zijn slachtoffer. Hij trok gewone nagels van de groote teenen zonder plaatselijke verdooving en grijnsde uit pret wanneer de patiënt flauw viel van de pijn. Hij kerfde twee en een half uur lang in een knie, welke een verdwaalde kogel doorboord had zonder ader of spier te raken, en sneed te midden van een bloedplas, tot de stakker, steeds zonder verdooving, stierf onder zijn handen. Hij opereerde bij een lijder aan longontsteking een onbeduidend gezwel onder de oksels, tot hij overleed. Hij zette een gebroken been in gips zonder zich te vergewissen of de beendelen elkaar raakten en leverde kreupelen aan de Fransche weermacht.
Al de wreedheden van dit sadistisch monster gingen vergezeld van beleedigingen en van een satanisch hoongelach waarmee elke kreet van pijn beantwoord werd. Onverklaarbare protecties dekten de mishandelingen van dezen afschuwelijken tyran, die alle beschuldigingen, alle denonciaties wist te smoren.
Zij zouden nòg duren, wanneer een jong dokter, die zijn militairen dienst had uitgesteld tot de beëindiging zijner studies, niet had kennis gemaakt met de onmenschelijke praktijken dezer geneeskundige tortuur en den médecin-colonel niet openlijk had aangeklaagd in Le Quotidien. (Tusschen haakjes: wanneer de nieuwe Perswet gestemd wordt kan een krant voor zulke onthullingen direct door den beschuldigde geruïneerd worden.) Het magere resultaat is geweest dat de barbaar onmiddellijk pensioen kreeg. Er zijn een aantal lieden die den krijgsraad vragen voor dezen officier van gezondheid en de minister weet nog niet hoever de verontwaardiging zal gaan. Wat de zaak voor Painlevé, die Dreyfusard was, bijzonder delicaat en gecompliceerd maakt, is de omstandigheid, dat de médecin-colonel tot hetzelfde ras behoort als de vermaarde kapitein.
En te denken dat er menschen zijn die beweren, dat het hedendaagsche leven niet interessant is en geen ‘types’ meer voortbrengt! Met een beetje handigheid kan het bovenstaande worden uitgewerkt tot een boeienden roman in drie dikke deelen.
[verschenen: 2 juli 1929]