De sterke man
Parijs, 14 Mei [1929]
Foch heeft Mémoires geschreven, bericht Charles Le Goffic, die een aantal half-intieme, half-officieuse gesprekken voerde met den Maarschalk en ze publiceerde in een boekdeel. Tusschen haakjes: Le Goffic is een letterkundige. Zijn vak bestaat in het schikken van woorden en zinnen. Hoeveel Hollandsche letterkundigen, die hetzelfde beroep uitoefenen, zouden een substantieel praatje kunnen maken met een opperbevelhebber? En hoeveel Hollandsche generaals zouden zich verwaardigen een paar uurtjes te kouten met een letterkundige? Die wederzijdsche negeering schaadt beiden - maar het meest de letterkundigen. Ik sluit de haakjes met den wensch, dat zulke kloven gedempt worden.
Die Mémoires zijn geschreven te Trofeunteuniou, murmelende naam, welke beteekent ‘Dal der Fonteinen’, en het landgoed aanduidt, dat Foch bezat op de Noordkust van Bretagne, in de buurt van Morlaix en zijn koene, grootsche viaduct. Zijn vrouw is Bretonsche, en Foch-zelf, ontvangers-zoon uit de zonnige Pyreneeën, was adoptief Breton geworden. In de goede jaren jaagde hij op Trofeunteuniou, dat een honderd hectaren mat en naar alle zijden open lag, haas en patrijs. Later legde hij zich toe op de boomkweekerij. Terwijl Wilhelm II ze zaagde, plantte zijn overwinnaar er nieuwe. Hij bestudeerde échelons-wijze groepeeringen, welke ze 't best beschutten tegen de stormen, die aanwoedden van alle zeekanten. Hij had een centrum, een linker-vleugel, een rechtervleugel, een achterhoede, voorposten en reserves. Hij noemde dat zijn boomen-strategie. Zoo bleef hij constructief tot zijn laatste dagen, en luisterende naar Foch, zou men zweren, dat strategie het beginsel is van alle wijsheid. Wie weet? Tot in zijn boomen-strategie heeft hij de jongste Fransche geaardheid niet verloochend: zij was defensief.
Op den achtergrond van Foch's leven staat Trofeunteuniou, dat hij een kwart-eeuw vóór den oorlog kocht, om in zijn nomaden-bestaan van soldaat, heen en weer geslingerd van het eene garnizoen naar het andere, een basis te leggen, een duurzaam fundament, een doel, een haven. Zijn diepste wezen convergeerde naar het Dal der Fonteinen. Het perspectief van zijn denken was de oude, eenvoudige, patriarchale behuizing met zijn esplanade van hemel-hooge, honderdjarige iepen en linden, waarin de bries orgelde; met zijn park van kastanjes, eiken en hulst; met zijn rustig kapelletje bij het hek; met de twee gedenkplaten in dat kapelletje, één voor zijn zoon, één voor zijn schoonzoon, waar het huisgezin elken avond ging bidden, toen het weder vrede was; met zijn zeven kleinkinderen, stoeiend in het gras. Met zijn Mémoires. De Mémoires van wat hij in een openbare toespraak noemde ‘la sale guerre’, de beroerde, smerige oorlog, te abominabel om nog ooit terug te willen zien, de oorlog-van-nu, die een lange Helle-straat geworden was, une longue rue de l'Enfer, onbegaanbaar voor menschen. Le Goffic zag deze gedenkschriften, geschreven met behulp der notitieboekjes, waarin Foch elken dag zijn oorlogservaring fixeerde. Zij dijden uit tot twaalf dikke, netjes getikte cahiers en zullen met kaarten en bewijsstukken twaalf zware boekdeelen vormen. Een uitgever bood er den Maarschalk, die precies rondkwam, een fortuin voor. Hij weigerde, omdat hij met deze Mémoires niets wilde dan de waarheid. Het was zijn gewoonte een kat een kat te noemen en hij wenschte, dat geen enkele prae-occupatie omtrent nog levende lieden zijn redactie zou kunnen hinderen. Le Goffic zag ze, mocht ze betasten, doch niet doorbladeren. Haar inhoud bleef geheim. Zullen wij ooit de herinneringen lezen van hem die een slag commandeerde, welke zeven onafgebroken maanden geduurd heeft, van 26 Maart tot 11
November? Her-innering... Welk een woord bij zulk een gebeuren. Welk een afgrond in zulk een woord.
Zoolang de Mémoires verzegeld blijven, zijn wij voor onze kennisneming van wat Foch was, en voor ons zijn kan, aangewezen op de interpretatie van toeschouwers. Haar kwaliteit wordt gegarandeerd door den Maarschalk, die weinigen in zijn intimiteit toeliet en deze weinigen met zorg schiftte. Hij, die bijna geen generalen staf bezat, had nog minder intiemen. Dit maakt Le Mémorial de Foch van Raymond Recouly, gerevideerd door Foch-zelf, tot een document van buitengewone strekking, dat het uitgangspunt kan worden naar de herziening van menige waarde. Dc strubbelingen met Clemenceau, die het gros der Amerikaansche legers in het vuur wilde zenden, vóórdat Foch hun officieren voldoende geoefend achtte, de halsstarrigheid van Le Tigre, die Pershing wilde afdanken, die tegen Pershing in beroep wilde gaan bij Wilson, de drift van Clemenceau, die niet slikken kon, dat de hoofdmacht der Amerikanen onbruikbaar in de kantonnementen bleef tot den wapenstilstand, - dat zijn feiten welke de Pers niet gereleveerd heeft, doch die zullen meetellen voor de toekomst.
Voor hen die zich bezig houden met strategie bevat Foch's analyse van verschillende veldslagen, zijn lucide zakelijke critiek op den oom Moltke van 1870, den neef Moltke van 1914, op Von Kluck, op Ludendorff (van Hindenburg wordt niet gesproken), zijn beoordeeling van Joffre, vele kostbare aanwijzing. Zoolang de Mémoires niet verschijnen, zal Le Mémorial geauthentifieerd door Foch, onmisbaar zijn. Wie den Maarschalk wil kennen in den herfst van zijn leven, bij het ingaan der rust, bij het uitvloeien zijner activiteit in het harmonieuse ruischen van loof en fonteinen, te midden zijner boomen, ‘die gelukkig grooter worden en daardoor een onbetwistbare superioriteit toonen boven de mannen van den dag’, wie een beeld wil krijgen van een bijbelsche figuur, die alles overwon en ook zichzelf, die leze Mes Entretiens avec Foch van Le Goffic. Wie den man wil kennen in zijn dagelijksche doen, de persoonlijkheid, haar formatie, haar mechaniek, haar beweegkracht, neme het boek van zijn ordonnans-officier Charles Bugnet: En écoutant Foch.
Het spreekwoord, dat niemand groot is voor zijn dienaar, gaat hier niet op. Het gaat waarschijnlijk nooit op. Foch is als de pyramiden, welker voegen men met het scherp van een mes niet vinden kan. Hij is uit één stuk. Men draait rond het beeld en zoekt aspecten om te critiseeren, om te aarzelen. Ze zijn er niet. Men peilt zijn woorden, proeft hun klank, om een barst, een scheur, een weifeling te ontdekken. Tevergeefs. Men weegt zijn daden, van zijn jeugd tot zijn ouderdom. Ze zijn loyaal, rechtschapen, alle gericht naar het eind-accoord. Nooit heeft deze man gewankeld. Hij was van een onwrikbare, onbederfelijke essens. Er is géén positieve hoedanigheid van het menschelijk gemoed, geen kracht van den geest, welke hij niet tot haar hoogste coëfficiënt ontwikkeld had. Men heeft na het boek van Bugnet slechts één indruk: met een dergelijk man aan het hoofd was het onmogelijk den oorlog te verliezen.
Zulk een fenomeen in natuur-staat zou reeds bewonderenswaardig en zonder weerga zijn. Maar het wonderlijkste is, dat Foch geen fenomeen was in natuur-staat, doch, als men mij deze zegging veroorloven wil, een artificieel product, een kunstmatig mensch. Bij Foch was alles, zijn carrière, zijn overwinning, het resultaat van een ongehoorde zelf-dressuur, van een onbekenden wil. Zooals Hannibal was opgevoed door Hamilcar Barca, zoo werd Foch opgevoed door Foch, maar nòg redelijker, nòg logischer, nòg doelbewuster. Op 't oogenblik, dat de Duitschers in 1870 binnentrokken in Metz, waar hij Napoleon III ziek had gezien in zijn kales, Bazaine biljart had zien spelen in het Grand-Hôtel, deed hij zijn eind-examens in het Collège Saint-Clément en kreeg een thema te maken over het onderwerp: ‘Il faut que la jeunesse prépare ses facultés’, ‘de jeugd moet haar vermogens voorbereiden.’ Hij was gepredestineerd voor dit ‘thema’, en deze paedagogische zin, waaraan honderden voorbijgingen, zou tot zijn laatste uur in zijn ziel geprent blijven, zijn daden regelen.
Wijl Frankrijk verdedigers noodig heeft, neemt hij dienst. Hij zet zich in beweging als een machine, welke geen enkele zwakheid kent en geen seconde zou haperen. Boven Foch bouwt hij met een nuchtere, onverzettelijke bewustheid een supra-Foch. Hij weet, dat men in '70 geen chefs had, hij weet, dat de generaals nauwelijks waard waren een compagnie te commandeeren. Hij weet, dat de oorlog vroeg of laat zal uitbreken, onvermijdelijk. Hij weet, dat men chefs noodig zal hebben. Hij, Foch, zal een chef zijn. Om dit doel te verwezenlijken, schakelt hij met opzet, met voorbedachten rade, al het hypothetische, al het toevallige uit. Gaven? Dat bestaat niet, de gaven. Niets dan hardnekkig werken. Gij hebt gaven, smaak, gemak? Wat beteekent dat? Gij gelooft aan talent, aan natuurlijke gaven? Neen! Men werkt, men zwoegt. Anders niets. Ook het genie bestaat niet. Er is één genie, dat niet geanalyseerd, gereconstrueerd kan worden. Alle Napoleontische overwinningen zijn in laatste instantie rationeel analyseerbaar. Geen genie! De vooropstelling van genie leidt tot fetichisme, tot fatalisme, tot de negatie van den arbeid, tot de overbodigheid van intellectueele cultuur, tot luiheid van den geest. Ideeën? Ideeën zijn dat waard, wat de realiseering ervan waard is. Iedereen heeft ideeën. Maar de uitvoering is alles. De methode, de rigoureuze, zakelijke methode, welke alles wegveegt, wat een duidelijk oordeel kan misleiden of afleiden. Achter de methode een koele kop. Achter den koelen kop een ontembaar, onbedaarlijk willen.
Er zijn geen groote zaken. Foch behandelt de groote zaken als kleine. Doch de kleine behandelt hij als de grootste, met een helderen mathematischen geest, die recht afgaat op de kern. Wanneer hij na '71 ziet, dat de soldaten niet eens exerceeren kunnen begint hij bij het begin. Het resultaat was, dat hij later bij groote manoeuvres voor den eersten keer honderdduizend manschappen plaatste in een rechthoek van 100 bij 200 meter. Om acht uur was er geen sterveling op het terrein. Tien minuten later stonden er honderdduizend man in 't gelid. Een kwartier na de revue was de plaats leeg, de soldaten verdwenen als een vlucht musschen. Die krachttoer had twintig jaar werken gekost.
Wanneer hij rapporteur is bij de artillerie en de generaal zijn schrift niet lezen kan, schaft hij zich een ‘andere hand’ aan. Hij koopt dikke Humboldt-pennen en construeert zich de forsche, duidelijke, energieke schriftuur, welke hij meer dan veertig jaar zou behouden. Zijn beginsel? Zoek de fouten, de zwakke punten. Geloof niet, wanneer iets verkeerd gaat, dat het de schuld is van een ander. Richt uw geest, in het kleinste en in het grootste, zóó in, dat gij behoorlijk kunt handelen, zonder erbij te redeneeren. Intelligentie en critiek? Hm... Een ezel met karakter is meer waard. Het karakter? Willen, niets dan willen, onvervaard, onvermoeid, onbewogen, kalm, krachtig willen. Een veldslag is een strijd tusschen twee willen. En Foch kan drie, vier, vijf dagen verslagen worden, maar hij zal altijd bestaan. Geen enkel begrip accepteeren, dat een negatieve en verslappende actie kan hebben. Voor Foch is er geen nederlaag. Voor Foch is er niets, dan wat hij denkt, en zijn denken admitteert niets, dan wat hem handhaaft, hem en zijn legers. Vermoeienis? Uithoudingsvermogen? Bestaan niet. De hoofdzaak is om op tijd te arriveeren, dood of levend. Orders? Iedereen kan orders geven, zooals iedereen ideeën kan hebben. Waar het op aankomt is de uitvoering. Daarvoor rende hij iederen dag met zijn auto het vierhonderd kilometer lange front af, soldaten en generaals dompelend in zijn wil.
Hoogmoed kende hij niet. Zie, wat ik gedaan heb, zei hij. Het is gelukt. Onverschillig wie, kan hetzelfde doen. Doe zooals ik. Wanneer een mensch met gewone capaciteiten, ja, met gewone capaciteiten zeg ik, al zijn vermogens en al zijn middelen concentreert om één enkel doel te bereiken, hard werkt en niet afwijkt, móet hij het bereiken. Er zijn enkele essentieele voorwaarden: om sterk te zijn moet hij objectief zijn, en daaronder versta ik, dat hij niet zichzelf moet bekijken en zich niet in impressies moet verliezen: alleen de feiten tellen en aan deze feiten moet men zich houden.
Wat de middelen tot slagen betreft, ken ik geen absolute. Ik heb het zoo gedaan en als het opnieuw gedaan moest worden, zou ik het misschien anders doen. De hoofdzaak is een doel te hebben, een plan, een methode, te weten, wat men wil en het te doen, te handelen om resultaten te bereiken. Men moet geleerd hebben te denken, door het werk en door de overpeinzing. Men moet toebereid zijn en tenslotte tot het einde gaan: men moet het doel bereiken.
Voor dezen man was alles lucht, wat zich niet omzette in directe realiteiten. Toen hij het opperbevel kreeg, wist hij, dat men hem een woord gaf, een woord, dat hij tot daad moest transformeeren. Hij wist, dat hij het onmogelijke op zijn schouders laadde, een hachelijken, tragischen, bijna hopeloozen toestand te redden had. Clemenceau, altijd schamper, zei, toen de beslissing gevallen was: Eh bien, Gij hebt ze, uwe situatie! - Wel ja, antwoordde Foch, ze is fraai! Gij geeft me een verloren veldslag en ik moet hem winnen. - Enfin, gij hebt, wat gij wildet. - Toen kwam Loucheur tusschenbeide: ‘Dat moet u niet zeggen, Mijnheer de President! Generaal Foch accepteert uit toewijding voor het vaderland, maar het is geen plezier.’ Tot zijn vrouw zei Foch: ‘Bid God, dat het niet te laat is.’
Deze opperbevelhebber, een chef in den waarsten zin, die de nederlaag niet admitteerde, gaf aan Ludendorff in November nog één kans: terugtrekken tot den Rijn, met opoffering van zijn materieel. Doch Ludendorff durfde niet, wat Joffre durfde in 1914, terugtrekken tot de Seine, wat ook Foch gedurfd zou hebben. Omdat zij het geloof hadden, dat bergen verzet. Voor Foch waren de Rijn-stellingen van beide zijden onneembaar en zoolang de Duitschers niet meester worden van de bruggehoofden aan den Rijn, hield hij een nieuwen oorlog voor onmogelijk, voor belachelijk en absurd: ‘Woorden, niets dan woorden! Oorlog? Welke? Met wie? Waar? Wanneer? Hoe? Wat beteekent dat? Men moet weten, wat men zegt en niet nabauwen, zonder te probeeren te begrijpen.’
Een groot man bezitten is voor een land niet het belangrijkste, want de groote man gaat zijn weg als een rivier, die stroomt. Het voornaamste, het interessantste, is de wijze, waarop een land, een volk hem interpreteert, hem zien wil. Van den weerklank, welken de boeken vinden van Recouly, Le Goffic en Bugnet, mag men wonderen verwachten. Wij wonen het ontstaan bij van een Legende Foch, die gelijkenissen vertoont met de Legende Jeanne d'Arc. Beide zijn gebaseerd op de waarheid. Uit beide stroomt een onuitputtelijke bron van zuivere, regenereerende vitaliteit. De actie en de invloed van Foch beginnen pas.
[verschenen: 22 juni 1929]